| |
Namen en bijnamen
Waar komen de namen der kinderen zelf vandaan? Van vader en moeder natuurlijk, die het kind van den begin af aan een bepaalden naam geven, hoe of waarom zullen we naderhand zien. Met dien naam worden de kleinen zoo dikwijls aangesproken, dat zij, we zagen het in den Kleuterroman, zich zelf veel vaker met hun eigen naam noemen, dan met ik of welk ander woord ook. Wie nu echter meent, dat die naam altijd precies dezelfde zal blijven, heeft het leelijk mis.
Op de eerste plaats toch worden bijna alle namen in het dagelijksch gebruik voor het gemak een beetje ingekort of soms erg veel samengetrokken. Zoo wordt Herman tot Hem, Hermanneke tot Hemmeke, Bernard tot Ben, Jacob tot Jaak of Jaap of Koo, Jacobus tot Jakoob, Kobus of Koos, Theresia tot Tessy of Teti, Hendrik tot Henk, Willem tot Wim, Karel tot Kraal, Paula tot Pau, Po, Johanna tot Jo, Nelly tot Nel, Betsy tot Bets, Godelieve tot Lieve, Wilhelmina tot Mina, Maria tot Mia, Marie tot Mie, Marietje tot Rietje, Jozef tot Jos, Zjos, Sjef of Sep, Mathilde tot Mat en Tille of Til, Caroline tot Caro en Line, Franciscus tot Frans en Sus, Francisca tot Cisca of Sikske, Cato tot Kaat en To, Vadertje tot va, vaatje, moeder[tje] tot moe, moeke enz.
Als men echter goed oplet, beteekent deze afgekorte voornaam meestal een klein beetje meer of minder dan de volle naam. Zoo noemen de broertjes en zusjes van Paula haar alleen dan Pau of Po, als ze iets van haar hebben willen. Wilhelmina gebruikt vader alleen, als ze stout is geweest en hij haar bestraft, gewoonlijk zegt hij anders: Mina, Suske en Jem. Godelieve heet alleen Lieve bij de broers, als ze haar willen vleien. Sep zegt vader alleen tot Jozef, als hij met hem schertst. Moe zeggen de kinderen alleen, als ze reeds héél lang met moeder, moederke, moeke om iets gevraagd en gezeurd hebben. Alleen de ruwere broers noemen Caroline: Kerlien, de zusjes praten van Line. Cato wordt alleen als ze boos is, in den mond der zusjes tot Catje = katje.
| |
| |
Maar naast deze verkorte namen komen er een heele reeks verlengde en uitgerekte vormen voor. Dit zijn meest vleiende troetelnaampjes. De liefheid duurt toch zóó lang dat men aan één of twee silben niet genoeg heeft om ze er in uit te drukken. Hein wordt Heineman, Pietje: Pietevogeltje, Frans: Franiman, Pin: Pinnemin, Kip wordt Kippekop, Til wordt Tillepiel, Tieke of Diepkedie, Riet [uit Rietje van Marietje] wordt Rietepiet of Dietemariet. Emma wordt Emmaleben, Wim: Wimmerdewim, Jo: Joetje, Joetsederpoete. Martje: Martiko. Martinengo zegt alleen moeder als ze van Martha iets moeilijks vraagt. Poentje: Pompoentje, Pa wordt Piepa, Va wordt vava, Mia wordt Mimi. Tie: Tietie. En wat het merkwaardigste is: vaak komt dan het laatstbijgevoegde stuk ook op zich zelf als naam in gebruik, zoo Pietje: Pietevogeltje: Vogeltje; Pin: Pinnemin: Minneke; Kip: Kippekop: Kop enz. Soms wordt er ook eenvoudig één lief klankje achtergevoegd gewoonlijk: een s, een t of een ie, en men moet den eersten keer, dat zoo'n achtervoeging voorkomt, in 't volle familieleven hebben meegemaakt, om na te voelen, wat soms een levensgeluk en fijn gevoel op het ijle luchtbootje van zoo'n enkelen klank van hart naar hart kan varen. Mie klinkt dan opeens Miet of Mies, Jan: Jat, of Moe: Moet, To: Toos, Va: Vaas[je], Em: Ems, Emmie, Frans: Fannie, Til: Tillie, Moeder: Moedie, Moetie, Ma: Maddie, Jo: Joekie, Mies: Miezie, Piet: Pietie.
Ten slotte worden de gewone naamklanken, als ze zich vanzelf niet leenen tot streelende troeteling of pitsende scherts, eenvoudig verzacht of toegespitst naar believen van ons oogenblikkelijke verteedering of snaaksheid.
Zoo wordt Jo tot Jooke, Joekie en Joets, Bets tot Bes, Bee en Bees, Frans tot Fane, Jacques tot Kaak, Piet tot Piel en Pin, Mientje, Mieneke tot Mienóeke [als ze heel braaf is]. Jozef tot Kobe [als vader hem uitlacht] Treesje tot Keesje, Hemmeke [Hermanneke] tot Jemmeke, enz.
Niet zonder reden voelt zich de aangesproken persoon door sommige dezer namen gestreeld, door andere leelijk geplaagd, soms zelfs diep gekrenkt.
En om nu te laten zien, dat dit geen met veel moeite bijeengezamelde zeldzaamheden zijn, zet ik hier voor eenige huishoudens de gebruikelijke namen bijeen.
I. Nijmeegsch huisgezin. Vader, moeder, zoon en twee dochters tusschen 10 en 18 jaar.
Vader |
Moeder |
Frans |
Mathilde |
Emma |
Vadertje |
Moedertje |
Fan |
Matje |
Em |
| |
| |
Pa |
Moes |
Fannie |
Tilly |
Ems |
Piepa |
Moeske |
Fannieke |
Til |
Emke |
Piep |
Moeke |
Fannieboel |
Tilke |
Emmie |
Pieke |
Moedie |
Fran |
Tillepil |
Emmertje |
Pietie |
Moel |
Francis |
Tip |
Emmelebém |
Piepke |
Maake |
Franiman |
Tipke |
Emmepoes |
Paatje |
Maatje |
De Fran |
Tie |
Poeske |
Pateke |
Mas |
Bruur |
Tieke |
Muis |
Paske |
Maddie |
Boetie |
Die |
Kattekop |
Patertje |
Moeleke |
Ajunneke |
Dieke |
Rattevanger |
Vaasje |
|
De jong |
onze dikke |
Muizefricadel |
|
Oom Podger |
Diepkedie |
Hondje |
|
Labbedie |
Tiel |
Pop |
|
Tietie |
Liefke |
|
Tielke |
Lieveling |
|
Tilla |
Hartje |
|
Tilleke |
Vrouwke |
|
Brulleke |
|
Poeleke |
|
Bolleke. |
II. Tilburgsch huishouden. 8 kinderen tusschen 6 en 20 jaar.
Hein[tje] |
Johanna |
Cato |
Maria |
Heineman |
Joo |
Toos |
Miet |
Henk |
Jooke |
Tooske |
Mieje |
Heineke |
Joekie |
Katje |
Marietje |
Heinekeman |
Jootje |
Kaatje |
Mies |
|
Joete |
|
Mieske |
|
Joetserdepoets |
|
Carolina |
Willem |
Bernard |
Francisca |
Line |
Wim |
Ben |
Cisca |
Caro |
Wimke |
Benneke |
Cisje |
Kerlien |
Willeke |
Bem |
Sikske |
|
Wimmerdewim |
Broer |
Dikske |
|
Bevero |
Dikkie. |
III. Bredaasch huishouden. Vier kinderen tusschen 1 en 5 jaar.
Piet |
Karel |
Jacob |
Marie |
Pietie |
Kraaltje |
Jaak |
Marieke |
Pietevogeltje |
Kraleke |
Jaakske |
Rieke |
Vogeltje |
Kralepoetje |
Jakie |
Ieke |
Pin |
Karel Keizer |
Kob |
Riekske |
| |
| |
Pinnie |
Keizer |
Kip |
Riet |
Pinneke |
Kraal |
Kippie |
Rietje |
Pinnemin |
Pluim |
Kippekop |
Rietepiet |
Minneke |
Vetje |
Tip |
|
Poentje |
|
Tippie |
|
Pompoentje |
|
Jaap |
|
Nollie |
|
Japke |
|
Nolleke |
|
Molleke |
|
IV. Een Vlaamsch huishouden uit Lier. Vader en moeder met vier kinderen van 6 tot 17 jaar.
Vader |
Moeder |
Maria |
Jozef |
Martha |
Godelieve |
Vaderke |
Moederke |
Miet |
Zjos |
Martje |
Lieve |
Vava |
Moeke |
Dietemariet |
Zjef |
Martiko |
Lieveke |
Vake |
Moe |
Mia |
Cobe |
Martinengo |
|
Papa |
|
Seppe |
|
|
Seppeke |
|
Gelijk een ieder uit de gegeven voorbeelden ziet, is de sprong van naam tot bijnaam niet zoo groot. Heel geleidelijk toch gaan de troetelende en schertsende naamsverhaspelingen in toespelingen en bijnaampjes over. Ongemerkt zetten we den stap van het eene gebied naar het ander.
De beteekenisvolle overgang van Kaatje naar Katje lijkt immers slechts een argelooze verkorting, gelijk die van Jaapke naar Japke. Maar juist dat schijnbaar onnoozele gaf aan dezen nieuwen naam: de scherpst piekende punt, en Cato, die zich inderdaad dikwijls driftig maakte, had groot gelijk, dat ze Katje nu juist niet als den liefsten troetelnaam opvatte, en dit b.v. tegen Caroline, met Kerlien beantwoordde.
Een toespeling op Frans z'n slordigheid proefden de plagende zusjes dan ook heel goed in Fanniboel, trouwens later spraken ze het in Oom Podger en Labbedie nog duidelijker uit. Van Emmepoes kwam Frans toen echter - want loontje komt om z'n boontje - niet slechts tot Poes en Muis, maar ook in minder lieve oogenblikken tot Kattekop, Rattevanger en Muizefricadel.
Van de Fransche pensionaatuitspraak Mathielde kwam Tie en het verkleinwoord Tieke, en soms ook al wel eens Die en Dieke. Was het nu zoo'n wonder dat dit bij Mathildes zichtbaren welstand tot Dikke, Onze dikke werd verkort, en aan de bijdehandte Emma in een boos oogenblik het snibbige Rund ontglipte? Was het wonder dat de naam der even goedgevoede Cisca over Sikske naar Dikske en Dikkie gleed?
| |
| |
Dat Kob uit Jacob tot Kip werd, was slechts een troetelverhaspeling van moeder, maar toen in den mond der oudere broers, die hem nog al lastig vonden beide namen vereenigd werden tot Kippekop was de teedere streeling er schoon af.
En dit is ook allemaal zeer begrijpelijk. Al deze namen worden verreweg het meest als aanspraak, roepnaam of vocatief gebruikt. Nu voelen wij over het algemeen bij het aanspreken van een ander onze sympathie of antipathie veel duidelijker, dan wanneer wij over hem spreken in den 3den persoon. Want ten onrechte beschouwt men den vocatief veelal als een naamvalsvorm. 't Is in tegenstelling tot den nominatief, die een derden persoonsvorm is, een tweede persoon.
En juist immers bij de tweede persoons-voornaamwoorden hebben wij ook dien rijkdom aan gevoelsschakeeringen van U over Gij naar je, jij en jou. 't Is de invoeling, uit Hoofdstuk VIII van den Kleuterroman, die de aanleiding geeft niet slechts tot al de troetel- en trèter-verhaspelingen der naamklanken, maar ook tot al de toespelingen en volksetymologieën, de bijnamen en scheldnamen, die zich zoo heelemaal van zelf uit de eigennamen komen ontwikkelen.
Tot nu toe bleven we binnenshuis. Met het overschrijden van den huiselijken drempel wordt het gebied der namen aanmerkelijk verrijkt. Al de tot-nu-toe besproken namen zijn voornamen, die de leden van een huisgezin van elkander onderscheiden. Maar elk huishouden heeft bovendien een familienaam, waardoor het huisgezin van andere huisgezinnen onderscheiden wordt.
Dezen familienaam hebben dus vader, moeder en kinderen gemeen.
We zagen boven, dat door vader en moeder voor elk kind bij z'n geboorte een voornaam wordt uitgekozen. Maar de familienaam hoeft niet gekozen te worden: die is er al. Vader-en-moeders huisgezin hebben toch elk een naam. En al de kinderen die in dat huisgezin geboren worden, hebben dus van huis uit denzelfden naam als hun vader. Trouwens dat is juist de beteekenis van het woord FAMILIENAAM.
Op school begint nu met de familienamen hetzelfde spel als met de voornamen in het huisgezin. Uit scherts of louter gemak worden ze in den mond der kornuiten zooveel mogelijk afgekort. En de toespelingen zijn hierbij o zoo gezocht.
Vooreerst verdwijnen alle voorgevoegde lidwoorden en voorzetsels: De Goeje heet Goeje, van der Pas heet Pas, van Sonsbeek heet Sonsbeek, Ter Kuile heet Kuile, enz.
Vaak worden alle drie- en vierlettergrepige namen tot één of twee lettergrepen beperkt: Overvoorde heet Over, Jonkergouw heet Jonker,
| |
| |
Molemans: Mole, Broekhuizen: Broek, Theunissen: Teun, Twaalfhoven: Twaalf, van Ginneken: Ginnek, Koppendrayer: Kop, Hoevenaars: Hoef, Borgstede: Borg en Helleputte: Put. Maar ook de tweesilbige namen worden meestal tot één enkele silbe herleid: Zoo v. Gastel: Gas, Muster: Musch, Potters: Pot, Koenders: Koen, Driessen: Dries, Verbunt: Bunt, Rietra: Riet, Schuurmans: Schuur, Paimans: Paai, Eikholt: Eik, Sondaal: Zon, Bartels: Bart, Ruigrok: Rok, Rietstaf: Staf, Witkamp: Wit, Potjes: Pot, enz.
We zien dat er gewoonlijk alleen de silbe met den meesten nadruk wordt uitgepikt, maar vooral wordt er onwillekeurig gezocht naar een gewoon huis- of tuinwoord, met de een of andere toepassing op een teekenachtige eigenaardigheid van den persoon en daartoe is een kleine klankverhaspeling vaak het welkome middel. Dat blijkt vooral uit Kuitenbrouwer: Kuit, Koetser: Koet, gewoonlijk echter: koei, Geelkerken: Gele, Mutsaers: Muts, Neuerburg: Neus, Basten Batenburg: Basje, Philippens: De Pens. Uit het laatste voorbeeld zien we duidelijk de kwaadaardige voorkeur voor het minst aangename naamsdeel.
Bij liefdoen of bij wijze van populariteits-coefficient wordt nu als uitgang aan die éénlettergrepige woorden weer vaak het onvermijdelijke -ie toegevoegd. Zoo Broekhuizen: Broek: Broekie. Eikholt: Eik: Eikie, Sondaal: Zon: Sonnie, Ruigrok: Rokkie, Prosper: Proppie, Neuerburg: Neus: Neusie, Dickman: Dik: Dikkie; in sommige kringen dient als bewonderings-coefficient ook de uitgang -aard: Rietra: Riet: Rietaard, Witkamp: Wit: Wittaard, Helleputte: Put: Puttaard, Eikholt: Eik: Eikaard, Dinter: Dintaard, Keizer: Keizaard, Vletter: Vlettaard.
Ook hier komen dus naast verkortingen uitrekkingen en verlengingen voor, maar begrijpelijkerwijs, veel minder dan in het huiselijk kinderleven, daar hier heel wat minder getroeteld, en meer geschertst en gespot wordt. De spot viert nu ook vrijelijk de teugels in een vloed van bijnamen, die heelemaal niets meer met den familienaam te maken hebben.
Vooral de diernamen zijn hier rijkelijk vertegenwoordigd. - De volgende lijsten zijn alle in twee jaar tijd uit den jongensmond opgeteekend op een internaats-cour van ongeveer 100 knapen. De snuiters zijn tusschen 10 en 12 jaar.
aap: om 't gezicht. |
baf: om 't gezicht, afkorting van baviaan. |
beer: naar den lichaamsomvang. |
big: om de kleine dikte. |
bizon: om de lichaamskracht. Herinnering uit de dierkunde. |
casuaris: naar z'n eigenaardigen gang, met den hals naar voren en uiteenhoekende voeten. Klasherinnering. |
| |
| |
bloedhond: naar de hoogroode kleur. |
bok: om 't puntig gezicht, maar mee om 't vele bok-staan. |
buffel: om den lichaamsbouw. |
geit: flauw karakter. |
hamster: naar 't opvallend gebit. |
hengst: om de spierkracht. |
kat: zie poes. |
keeshond: gelaatsuitdrukking. |
keffer: veel praats en hoog stemmetje. |
kemphaan: vurig karakter. |
kikker: om de manier van loopen. |
kip: naar ‘kippig’, hij draagt een bril. |
koe[i]: lichaamsbouw. |
konijn[tje]: om den mondvorm. |
kuiken[tje]: dom praatsmakertje. |
kuus: [gewestelijke naam voor varken] Sinds hij eens verteld had: ‘ik heb 'n schoon kuuske meegebracht’ [van speculaas namelijk]. |
leeuw: spierkracht. |
mammoet: lichaamsbouw. |
mops: om 't platte neusje. |
mees: om 't platte hoofd en 't zijige hoofdhaar. |
mug: klein kereltje. |
musch: druk klein ventje. |
nijlpaard: lichaamsomvang. |
olifant: dito dito. |
ooievaar: lange beenen. |
os: kalme breede figuur. |
otter: naar den onaangenamen reuk na een ongelukje. |
paard: lange hals. |
poes: om z'n glad hoofdhaar. |
regeeringsvarken: van de eene sectie naar de andere verplaatst. |
schaap: om de krulharen. |
schaap: om 't bleek gezicht. |
schimmel: om de witte haarkleur. |
soepkip: om de gelaatskleur, de mondbeweging, de bijziendheid, het scherp karakter, en z'n kort afgehakte zinnetjes. |
slingeraap: om de arm- en beenbewegingen. |
spin: nijdig en klein van gestalte. |
stier: ruw karakter en geweldige spierkracht. |
stinkaas: zie otter. |
taks: springerig, jonge hondachtig wezentje. |
vloo[i]: beweeglijk klein ding. |
zeekoei: lichaamsvorm en Zeeuwsche afkomst. |
zoetwatergarnaaltje: klein teer ventje. |
zwaan: lange hals. |
't zwaantje: sinds hij in de gymnastiekles den toer ‘het vogelnestje’ met een ‘o dat noemden wij 't zwaantje’ begroette. |
Gelijk men ziet, is soms de onnoozelste gebeurtenis voldoende om iemand aan een diernaam te helpen, maar meestal zijn de typeeringen heel treffend en blijvend juist, ja vaak vatten zij drie, vier, vijf typische eigenaardigheden in één enkel woord samen. Men moet al deze jongens zelf uit langdurige ervaring kennen, om na te keuren en te smaken, hoe sterk gepeperd of gul gesuikerd, hoe kwistig gezouten en fijn ge- | |
| |
kruid al deze geestelijke toespijsjes aanproeven bij den dagelijkschen omgangsmaaltijd.
Maar ook de echte maaltijd wordt bedacht. Een menschenkenner onder mijn vrienden pleegt te zeggen: ‘Je kent de menschen het best aan hun maag’. En ik geloof dat hij gelijk heeft. Zoowel voor de bijnaamgevers als de dragers. Bij dezelfde groepen van knapen komen de volgende namen voor aan spijzen, dranken en lekkernijen ontleend:
Bief: om de malsche wangen. |
Biet: om de roode kleur. |
Bloedworst: dito dito plus lichaamsomvang. |
Bruidsuikertje: om de zoetelijke gelaatsuitdrukking. |
Ei: om den kogelronden hoofdvorm. |
Heete Bliksem: [naam van een gerecht uit appels en aardappels bestaande, dat heet moet worden opgediend.] |
Kokosnoot: om den bolronden hoofdvorm. |
Noga: omdat hij zooveel noga verkwanselde. |
Oliebol: om de glimmende huid. |
Paasch-ei: zie ei. |
Pappot: om den ronden lichaamsvorm. |
Presenteerblaadje: om den opvallenden vorm van een broek. |
Soes: zacht karakter, met bijgedachte aan soezen = droomen. |
Jan taai-taai: 'n stijve klaas. |
Tonnetje: ronde jongen. |
Worst[jes]: sinds hij eens verteld had: ‘ik heb vingers als worsjes’. |
Uit beide lijstjes zien wij ook al, dat de lichaamsdeelen, lichaamshoudingen en kleedingstukken in de jongensfantasie een zeer voorname plaats bekleeden. De volgende bijnamen komen dat nog ten overvloede illustreeren.
Baatje: om z'n matrozenpakje. |
Barometer: opgeschoten smalle jongen. |
Coiffeur: overdreven netheid. |
Dageraad: rood haar. |
Dood op rolletjes: heel mager en bleek langzaam bewegend persoon. |
Equipage: statige welgevormde gestalte. |
Grenadier: kranig loopende jongen. |
Gummi: vaal van huidskleur. |
Hangkast: lange stijve jongen. |
Klepkooi: om den opvallenden vorm van een broek. |
Knook: een hoekige gestalte van een jongen. |
Kuif: om z'n opgestreken haren. |
Lijkstatie: mager en bleek iemand. |
Loopjongen: een die vlug overal bij is. |
Madonna: om een jas, die op een Madonnamantel geleek. |
Mijnheer: elegante vlerk. |
Oranjeboom: rood haar. |
Pof: om een gepofte broek. |
Roodvonk: om het roode haar. |
| |
| |
Scheerbaas: slordige boersche jongen met ruig haar. Zie Coiffeur. |
Scheiding: iemand die van z'n scheiding al te veel werk maakt. |
Sneeuwklokje: om z'n sneeuwwit haar. |
Strikkie: om z'n mooie dasjes en strikjes. |
Vuurtoren: om z'n rood haar. |
Wandelend hoopje: dik langzaam bewegend murmel. |
Wijwatersbakje: om den uitgestulpten vorm der onderlip. |
Hierbij sluiten zich nu vanzelf de vrouwen- en meisjesnamen aan, waarmee de jongens elkaar graag betitelen, meest spottend, soms ook waardeerend bedoeld.
Baby: kinderachtige jongen. |
Boerin: roode wangen. |
Française: om een sierlijke gratie in z'n optreden. |
Griet: om z'n spits gezicht. |
Juffie: meisjesachtige jongen. |
Koningsdochtertje: bevallige vormen. |
Meisje: nufje. |
Melkmeisje: leelijk blauw pak. |
Mie[ke]: dikke blozende jongen. |
Naaister: vinnig ding van een joch. |
Naatje: dito dito. |
Rebecca: mager en lange sliert. |
Tootje: lieve jongen. |
Ook de verwantschapsnamen zijn naar evenredigheid goed vertegenwoordigd.
Broer: flinke gezellige jongen. Zie zus. |
Oom Jan: gezellige jongen. |
Oopa: goedige jongen. |
Oopoe: onbeduidende zeurkous. |
Moeder: altijd vol zorg. |
Papa: veel ouder als de anderen. |
Tante: vervelende jongen. |
Tante Bas: saaie jongen met een opvallend diepe bas-stem. |
Zus: gezellige jongen, die in het begin wat meisjesachtig aandeed, later noemde men hem: broer. |
Uit de meisjesnamen zagen wij al, dat de Bijbelsche Geschiedenis haar invloed gelden deed, maar ook de Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis met de Aardrijkskunde beslaan een aardig plaatsje in de jongensverbeelding.
Alva: streng en norsch. |
Barbaar: dito en ruw. |
Caesar: 'n baas. |
Cicero: een welbespraakt pratertje. |
Halve maan: om z'n ronde kin. |
Kaap de Goede Hoop: om z'n forschen neus. |
Knoet: streng en onaangenaam. |
Napoleon: weldra verkort tot Nap, stil maar invloedrijk. |
Nero: ongevoelig iemand. |
Nikker: een jongen met gitzwart haar. |
Philosoof: verkort tot Filo, 'n wijsneus. |
Sneeuwgebergte: om z'n wit haar. |
Tiran: strenge leeraar. |
Turk: jongen met zwart haar en Oostersch uiterlijk. |
| |
| |
Dat echter de actueele geschiedenis van den dag, en de laatste uitvindingen niet worden vergeten, toont ons ten slotte het volgende lijstje bijnamen, waarmee we zullen besluiten:
Auto: heftige jongen. |
Locomotief: driftig en vaak zuchtend. |
Telefoon-juffrouw: sinds hij eens hardop: ‘allo’ geroepen had. |
Tuftuf: iemand die schielijk is in spraak en beweging. |
Turf: slordige jongen. |
Zeppelin: statig en bedaard. |
Zwevend medium: mager, bleek, onbewogen en waardig. |
Al deze verhaspelde familienamen en bijnamen komen nu voor: zoowel in den 2den als in den 3den persoon, alleen met dit verschil, dat er overal behalve bij de eigennamen van meisjes in den 3den persoon steeds het bepalend lidwoord of een aanwijzend voornaamwoord aan voorafgaat. Zoo roepen ze tot Paimans: ‘Zeg Paai, kom je haast?’ Maar over Paimans vertellend, zeggen ze De Paai heeft reuze-geboft. - Spin, 't is lekker weer vandaag. Die Spin was weer zoo nijdig! - Bief, loop je mee op? De Bief is er leelijk aan toe. - Kom Koningsdochtertje, willen we samen wat gaan beugelen? Het Koningsdochtertje heeft pech gehad hoor. Ik zeg: Kind, loop op! Maar het Kind wou nie voort.
We zien hieruit, dat bij onzijdige woorden, meestal het geslacht bewaard blijft, soms echter moet het voor het mannelijk wijken, b.v. die Gummi. Bij ei en andere vermijdt men onwillekeurig de moeilijkheid door een andere wending te gebruiken. Zeer interessant echter is, dat de guiten pratend over jongens met vrouwe- of meisjesnamen, soms consequent ook alle voornaamwoorden in den vrouwelijken vorm omzetten. Een zéér sterk geval is me daarvan bekend. Op een school was een leeraar, die om z'n goedheid den bijnaam Moeder gekregen had. In hun gesprekken over dien leeraar nu, was het voortdurend: ze, zij, haar of d'r, en dat met een consequentie dat ze er zelf trotsch op waren. Nooit vergisten ze zich, en ze stelden er dan ook een eer in. In den huiselijken kring of in gesprek met vrienden van andere scholen deden ze niets liever dan over dien leeraar opsnijen, en altijd waren alle voornaamwoorden in het vrouwelijk, zóó dat er de moeders ten slotte jaloersch op werden, en er niet meer van wilden hooren: ‘Foei, 't is een schande, een moeder heeft elke jongen toch maar één!’
Vele van de opgenoemde namen komen echter en vergaan. Eenige weken worden ze druk gebruikt, maar dan moeten ze weer de plaats ruimen. De meeste echter blijven jaren en jaren in gebruik, ja gaan op de jongere broers over, en worden als het ware tot familienamen,
| |
| |
daar de echte familienaam in den omgangstaal ten minste, nooit of nimmer meer wordt gehoord.
Zelf heb ik daar op twaalfjarigen leeftijd een heel benauwd oogenblik om meegemaakt, dat me nog heugt, alsof het gisteren gebeurd was. Er werd aan de klasdeur geklopt, en de lesgevende leeraar wenkte mij, die op het hoekje der eerste bank zat, dat ik even zou gaan kijken: wie er was. Ik ging en trof op de gang den leeraar van een hoogere klas, wiens familienaam ik in het anderhalf jaar, dat ik op die school was, nog nooit gehoord had, maar dien ik alleen met z'n bijnaam om z'n roode haren als: de rooje biet kende. Hij gaf me een heel eenvoudige boodschap, en hij snapte maar niet, dat ik het niet aanstonds begreep. Ik moet namelijk heel benauwd hebben gekeken. Nu, wat hij bedoelde had ik aanstonds geschoten, maar ik overzag ook onmiddellijk de ellende die me te wachten stond, als ik aan m'n eigen leeraar die boodschap ging overbrengen, namens meneer ‘de rooje biet’. En toch ik wist niets anders. Om tijd tot nadenken te winnen, vroeg ik het nog eens en nog eens, totdat me ‘de rooje biet’ de boodschap in 'n heel kort zinnetje letterlijk twee tot driemaal liet herhalen, en me toen naar binnen duwde, in de vaste overtuiging dat hij met een heelen dommen jongen te doen had. Ik voel den knop der deur nog in m'n klamme hand koud zijn. Ik wist geen raad! En met een hooge kleur ga ik naar m'n leeraar, die me vriendelijk afwachtend aankeek. Die streeling van sympathie gaf me ineens geestkracht. En meteen had ik de oplossing gevonden, m'n gezicht klaart op en ik stamel hijgend: Kompliment van ‘den leeraar van hierboven’ die laat U zeggen, enz.’ Nog één oogenblik schokte de angst in mij op, dat hij zou vragen: welke leeraar van hierboven, want er waren er twee, maar ook dat onweer dreef af; hij begreep aanstonds, wie het geweest was, en zei: ‘dank je wel.’ Met een verlicht hart, maar doodmoe van de inspanning ging ik naar m'n plaats terug. Van de heele verdere klas heb ik niets meer gehoord of
gezien, laat staan begrepen. 't Uur was in 'n wip om. En ik kon maar niet uitgedacht komen, over m'n late victorie, en telkens opnieuw herhaalde ik in me zelve: Stel je toch eens voor, dat ik gezegd had: ‘Komplimenten van Meneer de rooje biet!’
Twee dingen volgen uit deze historie. Ten eerste, dat hoe gewoon en betrekkelijk onschuldig het gebruik van zoo'n bijnaam in de onderons-jes der kornuiten met elkander is, en hoe dwaas het derhalve is zich daardoor beleedigd te gevoelen, iedereen heeft immers zijn eigenaardigheden en gebreken! toch van den anderen kant zeer klaar in hen het besef levend blijft, dat het aanstonds een brutale oneerbiedigheid
| |
| |
wordt, als ze hun overheden buiten dien kring met zulk een naam gaan noemen. En dat maant tot groote voorzichtigheid en een wijze beperking in het bijnamen geven aan leeraren en hoogergestelden, in dézen zin: dat er de eerbied, die elke onderhoorige aan zijn overheid verplicht is, niet door verloren gaat. Maar bovendien blijkt hieruit, dat, als het van de jongens zelf afhing, al die bijnamen, vooral die van medescholieren, in echte familienamen overgingen. Dat gebeurt nu echter nooit meer, daar onze wetgeving en heel het bestuur der maatschappij een vasten familienaam en een onveranderlijken voornaam vordert en handhaaft. Hoe iemand ook genoemd mag worden, op het geboorteregister van den Burgerlijken Stand, in het bevolkingsregister, in de belastingtabellen, in de kiezerslijsten enz. staat toch telkens weer de officieele voor- en achternaam.
Vroeger echter was dat niet zoo, en de staat bemoeide zich betrekkelijk weinig met de namen der burgers. Pas toen in het begin der 19de eeuw de Code Napoléon in Nederland werd ingevoerd, moest iedereen zorgen een vasten voornaam en familienaam te hebben. Vóór dien tijd kon dus vrijelijk gebeuren, wat thans niet meer kan, en ongetwijfeld is het duizend en duizend maal in alle dorpen en steden van ons Nederland werkelijk gebeurd, dat iemands bijnaam er langzamerhand zóó vast in ging zitten, dat niemand hem anders meer noemde, dat ook zijn vrouw en kinderen dus dien naam van hem overnamen, en de bijnaam dus werkelijk tot familienaam is geworden. Dat kunnen wij trouwens aan de nog bestaande familienamen heel duidelijk zien. Van alle hierboven opgenoemde soorten zijn er onder de familienamen te vinden.
Diernamen, zooveel men maar wil: men zou er bladzijden mee kunnen vullen:
Arend |
de Beer |
de Bij [Bie] |
[de] Bock |
den Braasem |
Cabeljaeu |
Calkoen |
Garnaat |
de Geyt |
[de] Haan |
't Haantje |
Haring |
[den] Hengst |
't Hoen |
Kalff |
[De] Kat |
Katje |
Kieviet |
Kikkert |
[de] Kip |
de Koe |
Konijn |
Koolhaas |
Krabbe |
de Leeuw |
Mees |
Muis |
Muijsken |
Mug |
Musch |
Oliphant |
Ooijevaar |
[de] Pauw |
Pekelharing |
de Puyt |
de Raaf |
de Ram |
Schaap |
Schimmel |
Snouck |
Spiering |
Spin |
Stokvis |
de Valk |
[de] Vinck |
de Vloo |
[de] Vos |
de Wolf |
[de] Zwaan. |
| |
| |
Men ziet, in dit lijstje vinden we de meeste onzer boven verklaarde bijnamen terug. Nu is het zeker waar, dat deze namen ook nog op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Het is toch bekend, dat vroeger veel meer dan thans elk huis bijna z'n uithangbord had, waarop dan heel vaak een dier voorkwam. Nu is het niet te ontkennen dat sommige der genoemde familienamen uit die huisnamen of uithangborden zijn afgeleid, maar gewoonlijk zijn die afleidingen toch kenbaar aan het voorzetsel: Van der Paerdt. Van den Arend, Van der Steur, van der Krab enz. En bovendien komt dan de vraag terug, waar die huisnamen dan vandaan kwamen? Zouden die altijd zoo maar in 't wilde weg gekozen zijn, of ook niet op reeds gangbare betiteling der bewoners teruggaan? Evenzoo is het met een andere verklaring die men soms hoort, dat dergelijke familienamen aan dieren ontleend uit Oud-Germaansche voornamen zijn ontstaan; maar ook dàn vragen wij: waar komen dan die Oud-Germaansche voornamen vandaan. Welke verklaring we dus verkiezen, we komen altijd weer terug op hetzelfde feit: dat afzonderlijke personen of huisgezinnen genoemd en onderscheiden worden met een dierenaam. Welnu, dat is altijd en overal gegaan, gelijk het nu nog gaat: òf een zekere gelijkenis, òf een vaak samen voorkomen heeft den band tusschen mensch en dier gelegd; en of we dus een geval hebben als Zoetwatergarnaaltje voor een teer klein goedig kereltje met rozige wangetjes of Kaat Mossel, die op de Rotterdamsche vischmarkt de mossels keurde, in beide gevallen komen de bijnamen van thans, met de bijnamen van vroeger of de huidige familienamen overeen.
Dit blijkt even duidelijk uit de familienamen ontleend aan spijzen, dranken of lekkernijen:
Beschuydt |
Boerkool |
Bierman |
Canneel |
De Casembroot |
Corstjens |
Couche |
Dunnebier |
Eitje |
Fercken |
Flesch |
Gort |
van der Ham. |
Heetebrij |
Hooikaas |
Honig |
Klaare |
Klontjes |
Koek |
Koelewijn |
Koldewijn |
Komijn |
Krentebol |
Kruimel |
Lever |
van Meel |
De Mik |
Mostert |
Olie |
Pannekoek |
Pannevis |
Peper |
Potharst |
Reyst |
Roodnat |
Soetekouw |
Spek |
Vat |
Warmoes |
De Wijn |
Wittebol |
Wittebroodt |
Wittewrongel |
[De] Worst |
Zoet |
Zoethout |
Zuurbier. |
| |
| |
De lichaamsdeelen en lichaamsbewegingen vinden wij nog rijker vertegenwoordigd:
Baert |
Barvoets |
Baselaar |
Been |
Blakkaard |
Borst |
Breebaert |
Den Breejen |
De Bruin |
Bruinoog |
Bultman |
Buijk |
Buijtelaar |
Caluwaert |
Coevoet |
de Cort |
Crombeen |
Cromhals |
Crommert |
van den Draaij |
Den Dubbelden |
Eenoog |
Eirond |
van der Grijp |
de Grijze |
De Groot |
Hak |
Den Hals |
Hardloper |
't Hart |
Harte |
Hazelip |
Hiel |
Hinke |
de Hoest |
Hooft |
't Hooft |
de Hoog |
Kaatsebeen |
Kies |
van der Klauw |
de Klein |
Kluijver |
Knuist |
Korthals |
Kouwer |
Kreupeling |
Krom |
Krul |
Kuijt |
Kwaak |
Kwakkelstein |
de Lang |
Langbeen |
Langebaard |
Langhals |
Leepoog |
Lever |
Loopuit |
Lutkie [kleintje] |
de Maagh |
Magerman |
de Mooij |
[de] Neus |
De Nies |
Onrust |
D'oore |
Opstelten |
Petit |
Platvoet |
Poot |
Quatant |
Quick |
Rap |
de Reus |
de Rooij |
Roobaard |
Roothoofd |
de Ruig |
Scheefhals |
Scheluwaert |
Schim |
Schoonhoofd |
de Schoone |
Slingervoet |
Snikker |
Snel |
de Sopper |
Spillebeen |
Spook |
van der Sprong |
Ver-stappen |
Steketee[n] |
Stommel |
Suijkerbuijk |
van Swaaij |
Tand |
Trip |
Trippelaar |
Tuijmelaar |
Vet |
Vierkant |
de Voet |
Vuisting |
de Wit |
Witte |
Witkop |
Zwaanhals |
[De] Zwarte |
Zwikker |
| |
| |
Ook de kleedingstukken zijn troef:
Blauwbroek |
Bommezijn |
Borstlap |
Bruinbroek |
Broeck |
Broekman |
Buijs |
Cnoop |
Davelooze |
Das |
Flanel |
Hoos |
Den Hoet |
van der Jas |
Klomp |
Kousbroek |
Laars |
Langerok |
De Bontemantel |
van der Mouw |
Muts |
Pet |
Rijbroek |
Ruijgrok |
Schorteldoek |
Strick |
Witdoek [Wittouck] |
Witjas |
Wittebrouck |
Zwarterok |
Ook eenvoudige vrouwennamen [geen moedersnamen] komen onder de familienamen voor, maar toch niet zooveel als onder de jongensbijnamen:
Annokkee [Annekee] |
Cathelijn |
Henriette |
Kea |
Leijsbeth |
Naatje |
Nina |
Roza |
Salomé |
Sophie |
Susanna |
Xantippe. |
De weinige verwantschapsnamen keeren ook hier weer terug:
Den Broeder |
Broere |
Dirkzwager |
Keesom [oom] |
Leentvaar |
De Neef |
Denéve |
Neefjes |
Nevejan |
Oomen |
Oomkens |
Oomsz |
Peetoom |
Peterbroer |
De Vaar [Veer?] |
De Vadder |
De Voogt. |
De geschiedkundige of geographische namen ten slotte zijn hier zóó talrijk, dat wij zelfs van een lijstje moeten afzien. 't Zou, wilden we althans eenigszins de verschillende soorten tot hun recht laten komen, een lijst van een tiental bladzijden moeten worden. Wij herinneren dus slechts ter loops aan de namen uit de Bijbelsche geschiedenis: Baruch, Daniël, David, Elias, Rubens, Salomon enz. Uit den klassieken tijd: Apol, Caesar, Julius, Milo, Plato, Scipio. Uit den Christelijken voortijd: Felix, Lucas [Luykx], Paulus, Augustinus, Jeronimus, Bartholomaeus en alle verdere Heiligen-namen. Uit de Aardrijkskunde komen bijna alle volksnamen als familienamen voor: Den Duits, Den Engelsman, De Brit, De Waal, Spanjaard, De Zwaap, de Beyer, Fransman, Zwitser, Lombard, Italiaander, Spanjer, Portegies, Turk, de Griek, De Moor, Pool, Rus, Romeyn. Verder al de namen onzer Provincies en oude landschappen: De Vries, De Zeeuw, De Hollander, Vlemminck
| |
| |
Kempenaar, Tesselaar. Maar ten slotte ook al onze stads- en dorpsnamen met van ervoor, om de plaats aan te duiden waar de zoogenoemde familie vandaan kwam, vooral in Brabant wemelt het van zulke van's.
Genoeg bewijzen, geloof ik, om te doen zien, dat er niets nieuws is onder de zon, en dat wat wij thans slechts in jongenskringen terug vinden, eenmaal in nog veel weeldriger wasdom gebloeid en gegroeid heeft in het volle menschenleven.
JAC. VAN GINNEKEN |
|