De Nieuwe Taalgids. Jaargang 88
(1995)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De predikatieve toevoegingHans Broekhuis1 InleidingGa naar voetnoot1Na de discussie die omstreeks 1970 door Van den Toorn en anderen in dit tijdschrift gevoerd is rond de predikatieve constructies, is er opmerkelijk weinig aandacht geweest voor de predikatieve toevoeging (ook wel ‘bepaling van gesteldheid tijdens de handeling’ genoemd). Dit is des te opvallender omdat de overige predikatieve zinsdelen (de predikatieve complementen en het naamwoordelijk deel van het gezegde) de laatste twee decennia in het centrum van de aandacht van bijvoorbeeld de generatieve literatuur gestaan hebben en aanleiding hebben gegeven tot een nog steeds voortdurend, heftig debat. Met dit artikel, dat voornamelijk observationeel van aard is, hoop ik echter verder onderzoek naar dit onderbedeelde zinsdeel te stimuleren. Om de discussie niet onnodig te compliceren zal ik me in mijn bespreking beperken tot de adjectivische predikatieve toevoeging: constructies als als student woonde hij op kamers komen dus niet ter sprake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Een eerste karakterisering van de predikatieve toevoegingAls predikatieve toevoeging worden onder meer de adjectieven in (1) aangeduid. Zoals de naam al zegt, hebben zij een predikatieve functie en in deze voorbeelden duiden ze een toestand aan waarin de door het subject aangeduide referent zich bevindt: de standaardparafrase die gebruikt wordt om dit te expliciteren is een ondergeschikte bijzin met het voegwoord terwijl (Van den Toorn 1969).
De predikatieve toevoeging verschilt van de predikatieve complementen (ook wel aangeduid als ‘bepaling van gesteldheid volgens de handeling’ en ‘resultatieve werkwoordsbepaling’) en het naamwoordelijk deel van het gezegde, doordat zij optioneel is: waar het adjectief geen noodzakelijke aanvulling op het werkwoord is in (1), is dat wel het geval in de voorbeelden in (2). (Uitzondering op deze regel vormen de resultatieve werkwoordsbepalingen bij transitieve werkwoorden als slaan, vgl. Jan sloeg de hond (dood).)
Een tweede verschil is dat uitsluitend de predikatieve toevoeging aanleiding kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven tot ambiguïteit: in de voorbeelden (2b) en (2c) bijvoorbeeld kan het adjectief uitsluitend prediceren over het direct object, terwijl in (3a) het adjectief dit zowel over het subject als over het direct object kan.Ga naar voetnoot2 Dat predikatie over zowel het subject als het direct object mogelijk is, kan bovendien geïllustreerd worden aan de hand van de voorbeelden in (3b) en (3c).
Merk overigens op dat de nominale constituent waarover het adjectief prediceert, wel vooraf dient te gaan aan de predikatieve toevoeging: terwijl het direct object de predikatieve toevoeging mag volgen in (4a), is dit niet mogelijk in (4b).
Een derde verschil tussen de predikatieve toevoeging en het overige predikatieve gebruik van het adjectief is dat alleen in het eerste geval de nominale constituent waarover geprediceerd wordt, niet per se aanwezig hoeft te zijn. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van de passieve zin in (5): de predikatieve toevoeging prediceert over de nominale constituent die door middel van de passieve door-bepaling uitgedrukt wordt, maar deze hoeft niet noodzakelijk gerealiseerd te zijn: in het laatste geval prediceert de predikatieve toevoeging over de impliciet begrepen ‘agens’ van de handeling.
Een vierde verschil, waar we in de volgende paragraaf uitgebreider op in zullen gaan, heeft betrekking op de plaatsing van het adjectief in de (deel-)zin. De predikatieve elementen in (2) gaan in het algemeen direct vooraf aan de werkwoorden in zinsfinale positie: zoals te zien is in (6) leidt plaatsing van een adverbiale bepaling tussen het adjectief en de werkwoorden tot ongrammaticaliteit. (Indien het adjectief voorafgegaan wordt door focusachtige elementen zoals zo dan is plaatsing van het adjectief voor de adverbia wel een optie: dat Marie Jan zo aardig toch niet vindt; bovendien kan het adjectief op de eerste zinsplaats voorkomen: aardig heeft Marie Jan nooit gevonden.)
De predikatieve toevoeging, daarentegen, kan vaak zonder bezwaar door een ander zinsdeel van het werkwoord gescheiden worden (zie bijvoorbeeld de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden in (3a) en (3c)). In overeenstemming met deze observaties moet de predikatieve toevoeging voorafgaan aan de overige predikatief gebruikte adjectieven. Dit is geïllustreerd in (7). (Voorbeeld (7b') kan natuurlijk zodanig geïnterpreteerd worden dat ergerlijk fungeert als een graadaanduidend adverbium bij dronken, maar dat is in deze context irrelevant.)
Merk op dat de predikatieve toevoeging in (7a,b) niet alleen aan de predikatief gebruikte adjectieven moet voorafgaan, maar ook aan de adverbiale bepalingen al gauw en al snel, vgl.
Toch is voorafgaan aan de adverbiale bepaling niet noodzakelijk voor de predikatieve toevoeging, aangezien zij volgt op het adverbium altijd in (7c). In sommige gevallen kan zij zelfs niet voorafgaan aan de adverbiale bepaling:
De factoren die de plaatsing van de predikatieve toevoeging ten opzichte van het adverbium bepalen, zullen uitgebreid besproken worden in de volgende paragraaf. Tenslotte kan opgemerkt worden dat de predikatieve toevoeging op de werkwoorden in zinsfinale positie kan volgen. Dit is uitgesloten in het geval van de overige predikatief gebruikte adjectieven.
Omdat de predikatieve toevoeging optioneel is, d.w.z. niet fungeert als een noodzakelijke aanvulling bij het verbale predikaat, lijkt het gerechtvaardigd haar, evenals de bijwoordelijke bepaling, te beschouwen als adjunct bij en niet als argument van het werkwoord. Zij verschilt echter van de bijwoordelijke bepaling doordat de laatste niet prediceert over een nominale constituent, maar een nadere eigenschap van de werkwoordelijke groep noemt: in de voorbeelden in (11), bijvoorbeeld, noemt het adjectief geen eigenschap van het subject, maar geeft het de wijze aan waarop de door het werkwoord genoemde handeling wordt uitgevoerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Twee typen predikatieve toevoegingenHierboven hebben we gezien dat als standaardparafrase voor de predikatieve toevoeging een ondergeschikte bijzin ingeleid met het voegwoord terwijl wordt gebruikt. Dit suggereert terecht dat voorbeeld (12a) zodanig geïnterpreteerd wordt, dat de activiteit naar huis gaan en de toestand tevreden zijn gelijktijdig van toepassing zijn op de referent ‘Jan’. Iets dergelijks geldt ook voor voorbeeld (12b), dat zodanig geïnterpreteerd wordt, dat de gebeurtenis gestreken worden en de toestand nat zijn gelijktijdig van toepassing zijn op ‘de overhemden’.
Soms echter is de simultaneïteitslezing niet mogelijk (dit is voor het Nederlands geobserveerd door Den Dikken 1987). Beschouw bijvoorbeeld de voorbeelden in (13). De meest natuurlijke interpretatie van (13a) is niet dat de activiteit onbegrijpelijke onzin uitkramen en de toestand dronken zijn gelijktijdig van toepassing zijn op de referent ‘Jan’. De predikatieve toevoeging en de rest van de zin lijken eerder in een conditionele relatie tot elkaar te staan: de meest voor de hand liggende parafrase is een conditionele propositie waarin de predikatieve toevoeging (en de nominale constituent waarover zij prediceert) optreedt als antecedens (= het als-deel) en de rest van de zin als consequens (= het dan-deel). Hetzelfde geldt voor het voorbeeld in (13b).
Als we een (gekwantificeerd) zinsadverbium zoals waarschijnlijk of altijd aan de voorbeelden in (12) en (13) toevoegen, dan wordt duidelijk dat met het verschil in interpretatie een syntactisch verschil correspondeert: de predikatieve toevoegingen tevreden en nat moeten volgen, terwijl de predikatieve toevoegingen dronken en ziek moeten voorafgaan aan het zinsadverbium (zie (14) en (15)).Ga naar voetnoot3 Merk verder op dat de intonatiepatronen van de voorbeelden (12) en (13) verschillen: het adjectief in (13) wordt gevolgd door een korte intonatiepauze, wat uitgesloten is in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld (12a). Voor het gemak zal ik vanaf nu de predikatieve toevoeging die voorafgaat aan het zinsadverbium of gevolgd wordt door een intonatiepauze aanduiden als PT-I en de predikatieve toevoeging die volgt op het zinsadverbium en geen intonatiepauze behoeft als PT-II.Ga naar voetnoot4
Merk op dat de toevoeging van het gekwantificeerde adverbium altijd het mogelijk maakt ook de zinnen die PT-II bevatten te parafraseren als conditionele propositie. De logische implicaties van de grammaticale zinnen in (14) zijn echter anders van aard dan van die in (15): waar het resterende deel van de zin zich gedraagt als consequens in (15), gedraagt het zich eerder als antecedens in (14). De respectieve implicaties zijn weergegeven in (16) en (17), waarbij we de tekens ⇒ en ⇏ kunnen interpreteren als respectievelijk ‘impliceert altijd’ en ‘impliceert niet’.Ga naar voetnoot5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk is het zo dat vervanging van het adverbium altijd in (14) en (15) door bijvoorbeeld meestal het effect zou hebben dat de implicaties in (16) en (17) niet altijd maar slechts in het algemeen gelden. Het teken ⇒ krijgt dan niet de betekenis ‘impliceert altijd’ maar ‘impliceert meestal’. De semantisch bijdrage van het zinsadverbium is hier (voor het gemak) dus gevangen in de interpretatie van het teken ⇒. Een minimaal paar is te vinden in (18): In (18a) volgt het adjectief nat op het zinsadverbium en hebben we te maken met PT-II; in (18b) gaat het eraan vooraf en hebben we te maken met PT-I. Merk op dat het adjectief glad geen predikatieve toevoeging is, maar een resultatieve werkwoordsbepaling.
Opgemerkt moet worden dat PT-I en PT-II gezamenlijk kunnen voorkomen in één en dezelfde deelzin en dat, zoals te verwachten is op grond van de hierboven gegeven voorbeelden, de eerste dan moet voorafgaan aan de tweede. Enkele voorbeelden zijn gegeven in (19). Misschien geeft deze mogelijkheid tot gezamenlijk optreden aan dat PT-I en PT-II gezien moeten worden als twee onderscheiden grammaticale functies, d.w.z. dat ze niet twee verschillende toepassingen zijn van één en dezelfde grammaticale functie. Voor de volledigheid worden ook de geldige implicaties gegeven; de omgekeerde implicaties gelden niet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De distributie van de twee typen predikatieve toevoegingDe mogelijkheid tot optreden van PT-I en PT-II wordt beïnvloed door verscheidene factoren. We beginnen met een bespreking van tempus. De voorbeelden in paragraaf 3 zijn alle gegeven in de tegenwoordige tijd. Er moet echter opgemerkt worden dat de tegenwoordige tijd in deze voorbeelden verwijst naar een onbepaalde tijdsinterval en niet naar een specifiek punt op de tijdsas (zeg: ‘nu’). Als we de voorbeelden echter zodanig wijzigen dat een punctuele tijdsinterpretatie afgedwongen wordt, bijvoorbeeld door toevoeging van het tijdsadverbium nu, ligt een conditionele interpretatie veel minder voor de hand en blijkt dat uitsluitend PT-II gebruikt kan worden. Dit wordt hieronder geïllustreerd aan de hand van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden in (20) (vgl. (12a) en (13a)).
Doordat de punctuele tijdsinterpretatie de conditionele interpretatie van (20a) blokkeert, blijft voor PT-II uitsluitend de simultaneïteitslezing over. Het adverbium nu blokkeert eveneens een conditionele interpretatie van (20b) en doordat dit blijkbaar de enige interpretatie is die verenigbaar is met PT-I, is het voorbeeld onaanvaardbaar (tenzij dronken parenthetisch gelezen wordt; zie noot 4). Hieruit kunnen we concluderen dat PT-II zowel met de simultaneïteits- als de conditionele lezing te verenigen is, terwijl PT-I noodzakelijk conditioneel geïnterpreteerd wordt. Hieruit volgt direct dat als nu aanwezig - en dus de conditionele interpretatie uitgesloten - is, PT-I en PT-II niet gezamenlijk kunnen voorkomen. Dit is geïllustreerd in (21) (vgl. de voorbeelden in (19)).
Behalve de tijdsinterpretatie lijkt ook eventuele modificatie van de werkwoordelijke groep relevant. Beschouw de voorbeelden in (22a,b). Een werkwoordelijke groep als naar bed gaan kan zowel met PT-II als met PT-I gecombineerd worden: de predikatieve toevoeging volgt het adverbium altijd in (22a) maar gaat eraan vooraf in (22b). Als de werkwoordelijke groep echter gemodificeerd wordt door een adverbium als vroeg of snel, zoals in (22c,d), dan blijkt PT-II opeens niet meer mogelijk te zijn (vgl. Koelmans 1970).
Hetzelfde verschijnsel treedt op, indien we een resultatieve werkwoordsbepaling modificeren. Beschouw opnieuw de voorbeelden in (18a) en (18b), hier herhaald als (23a,b), waarin we respectievelijk PT-II en PT-I aantreffen. Als we de resultatieve werkwoordsbepaling glad modificeren met het adverbium van graad erg, dan blijkt gebruik van PT-II onmogelijk te worden. Hetzelfde verschijnsel treedt op wanneer we bijvoorbeeld de comparatief van glad bezigen (Den Dikken 1987). Dit is geïllustreerd in (23c,d).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel meer onderzoek nodig is voordat we met enige zekerheid conclusies kunnen trekken, zou het contrast tussen (22a) en (23a), enerzijds, en (22c) en (23c), anderzijds, misschien gerelateerd kunnen worden aan het feit dat in de laatste impliciet twee situaties verleken worden: (22a), bijvoorbeeld, impliceert niet dat de propositie Jan gaat naar bed naar een uitzonderlijke gebeurtenis verwijst, naar iets dat uitsluitend plaatsvindt onder speciale omstandigheden, terwijl in (22c) juist wel gesuggereerd wordt dat Jan gaat vroeg naar bed verwijst naar iets speciaals. Blijkbaar dwingt de impliciete vergelijking een lezing af waarin het adjectief tevreden verwijst naar de speciale omstandigheid, de conditie, waaronder de uitzonderlijke gebeurtenis plaatsvindt, d.w.z dat de vereiste implicatie is als in (24a). We hebben echter gezien dat de implicatie die uitgedrukt wordt door PT-II, is als gegeven in (24a'). Het gevolg hiervan zou zijn dat de vereiste interpretatie in (24a) en de feitelijke interpretatie in (24a') niet verenigbaar zijn, wat leidt tot onaanvaardbaarheid. In (22d), daarentegen, drukt de predikatieve toevoeging dronken de conditie uit waaronder de uitzonderlijke gebeurtenis Jan gaat vroeg naar bed kan plaatsvinden (vgl. (24b)) en dientengevolge is het resultaat aanvaardbaar.Ga naar voetnoot6 Een soortgelijke redenering kan opgehangen worden ten einde te verantwoorden dat ook erg glad en gladder in (23c,d) uitsluitend gecombineerd kunnen worden met PT-I.
Als afsluiting van de bespreking van de distributie van PT-I en PT-II, bekijken we Topicalisatie- en vraagwoord-constructies. Beschouw de Topicalisatie-constructies in (25a) en (25b). Het feit dat beide voorbeelden aanvaardbaar zijn, laat zien dat zowel PT-I als PT-II getopicaliseerd kunnen worden. Voegen we echter een zinsadverbium toe, zoals in (25c,d), dan blijkt dat Topicalisatie van PT-I mogelijk blijft (vgl. (25d)), maar dat Topicalisatie van PT-II tot een vreemd resultaat leidt. Voor zover (25c) interpreteerbaar is, lijkt tevreden zich plotseling te gedragen als PT-II: de interpretatie die zich aan ons opdringt, is ‘als Jan tevreden is, dan gaat hij naar huis’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conclusie die we hieruit kunnen trekken, is dat de aanwezigheid van een zinsadverbium Topicalisatie van PT-II blokkeert. Als dit werkelijk het geval is, dan voorspellen we terecht dat het adjectief dronken in (26a) alleen als PT-I geïnterpreteerd kan worden, d.w.z dat voorbeeld (26a) alleen correspondeert met (26b), en niet met (26c).Ga naar voetnoot7
Verder verwachten we dat in (27) uitsluitend PT-I getopicaliseerd kan worden, zoals in (27b). En, inderdaad, voorbeeld (27c) is onaanvaardbaar. Het is echter niet duidelijk of dit feit aan de aanwezigheid van het zinsadverbium toegeschreven moet worden, aangezien hetzelfde verschijnsel optreedt wanneer het afwezig is (zie Rizzi 1990 voor een mogelijke alternatieve aanpak van deze feiten).
Tenslotte kan opgemerkt worden dat alleen PT-II bevraagd kan worden. Dit is geïllustreerd aan de hand van de vraagwoordconstructies in (28), die corresponderen met de voorbeelden in (25a,b). Echter, als Topicalisatie van PT-II uitgesloten is, dan is bevraging evenmin mogelijk. Dit is geïllustreerd aan de hand van de voorbeelden in (29), welke corresponderen met die in (27b,c).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat, ondanks dat zij wel getopicaliseerd kan worden, bevraging van PT-I niet mogelijk is, hangt waarschijnlijk samen met het feit dat zij (in tegenstelling tot PT-II) niet gemodificeerd lijkt te kunnen worden door een bijwoordelijke bepaling van graad: het vraagwoord hoe in (28) en (29) is immers de vragende tegenhanger van het bijwoord van graad in (30).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 BesluitHet voornaamste doel van dit artikel is geweest te laten zien dat het niet mogelijk is te spreken over dè predikatieve toevoeging, maar dat we in feite te maken hebben met twee verschillende zinsdelen die zowel op semantische als op syntactische gronden onderscheiden kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|