De Nieuwe Taalgids. Jaargang 88
(1995)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De metriek van de Nederlandse OdysseeWim Zonneveld1 InleidingIn de tweede helft van 1991 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van Homerus' Odyssee van de hand van de schrijfster Imme Dros, onder de naam Odysseia (Dros 1991a). Deze vertaling werd aangekondigd als geschreven in een Nederlandse versie van de oorspronkelijke Griekse versmaat, de dactylische hexameter. Zo'n metrische vertaling was een keuze van de vertaalster die anders had kunnen uitvallen: eerdere metrische vertalingen dateren van het eind van de vorige eeuw (Vosmaer) en van vlak voor en vlak na de oorlog (Timmerman, Boutens, Kuiper), maar er bestaan net zo goed proza-vertalingen (Schwartz, Van Gelder). Voorts hoeft niet elke metrische vertaling dactylisch te zijn: de meest recente Nederlandse vertaling van voor 1991, van Aafjes uit 1965, is er een in de jambische versmaat. Kort na de Odysseia verscheen een tweede, opnieuw metrische, vertaling, die van H.J. de Roy van Zuydewijn, onder de titel Odyssee (Amsterdam, 1992). De Roy had al eerder - in 1980 - een vertaling van Homerus' Ilias gepubliceerd (en daarvan een herziene versie in 1993). In recensies die na het verschijnen van De Roys Odyssee verschenen werden onvermijdelijk vergelijkende opmerkingen gemaakt, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat Dros en De Roy aanzienlijk verschilden in de doelstelling die zij zich hadden gesteld. Imme Dros, bekend als schrijfster van kinderboeken, had zich voorgenomen een ‘goed spannend verhaal’ voor een breed publiek over te brengen, waarbij metrisch vooral een ‘lelijke dreun’ moest worden vermeden (Dros 1991b). Aanvankelijk was het zelfs de bedoeling geweest een voor kinderen geschikte versie van de Odyssee te produceren. De Roy schrijft voor een beperkter bedoeld publiek, in elk geval voor veel intellectualistischer ingestelde lezers. Men kan moeilijk aannemen dat hij een jonge discoganger in gedachten heeft als hij schrijft: ‘Het zal de lezer die voor het eerst de [Odyssee] ter hand neemt direct opvallen dat dit dichtwerk zich in menig opzicht onderscheidt van andere poëzie’. In dit citaat wordt hier Odyssee tussen vierkante haken gezet, omdat ter plekke Ilias staat op p. 10 van het inleidende hoofdstuk ‘Aspecten van het homerisch verseigen’ van De Roys Ilias-vertaling; maar deze zin zou gemakkelijk ook in de inleiding van de Odyssee hebben kunnen staan. De Roy vertaalde in dactylische verzen omdat het zijn overtuiging is ‘dat de hexameter de natuurlijke bedding van de Homerische epen vormt en dat deze versmaat beter dan enige andere geschikt is de totaliteit van het homerische vers in zich op te nemen’. De vertaler is dan weliswaar een ‘beklagenswaardige zwerver’, maar ‘steeds weer bleek juist de hexameter hem de ladder te bieden waarlangs hij in staat werd gesteld uit de kuil van zijn wanhoop naar boven te klimmen’ - zo fraai dactylisch eindigt het hoofdstuk ‘De hexameter’ van de Inleiding (pp. 37-43) van de Odyssee. Beltman, Holtman & Zonneveld (1993) maakten een analyse van het gebruik van de dactylische hexameter bij Dros, waarbij werd geprobeerd om die als zelfstandig systeem te definiëren, maar ook om na te gaan, en aan de hand van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse van een flink deel van de tekst te expliciteren, waarom er in de recensies van dat werk weinig prijzende woorden te vinden waren voor dat gebruik. Een lijstje van mogelijke bronnen van dat ongenoegen, in de vorm van observaties over de hexameter bij Dros, verscheen aan het eind van dat artikel. De doelstelling van het huidige artikel is opnieuw meerledig. In de eerste plaats zal weer worden nagegaan, aan de hand van een flink corpus versregels, wat het metrische basissysteem van De Roys Odyssee is. Er zal blijken dat dat overeenkomsten en verschillen vertoont met Dros' Odysseia. Vervolgens zal gekeken worden of expliciet te maken is waarom De Roys dactylische hexameter weliswaar niet kritiekloos is bejubeld, maar wel veel positiever is beoordeeld: recensenten hebben het niet alleen gehad over ‘goedlopende Nederlandse hexameters’, maar zelfs over ‘de allerbeste hexametervertaling die er ooit van Homerus gemaakt is’ (respectievelijk Hottentot in Vrij Nederland, en Van de Broek in De Morgen, geciteerd in de flaptekst van het boek). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De dactylische hexameter in de Odyssee2.1 Voeten en versregellengteHet mag genoegzaam bekend worden verondersteld hoe de dactylische hexameter in een Germaans jasje er uit ziet. Schematisch gezien is het het volgende verstype, waarbij ‘-’ staat voor een beklemtoonde klinker en ‘⌣’ voor een onbeklemtoonde:
Dat wil zeggen: er zijn per versregel zes voeten, waarvan de eerste vijf ‘-⌣ ⌣’ zijn en de laatste ‘-⌣’. De eerste vijf voeten kunnen elk korter zijn dan drie lettergrepen, ze mogen ook ‘-⌣’ zijn. De frequentie waarmee dat gebeurt, varieert per positie die de voet in de versregel inneemt; in de ‘klassieke’ hexameter is de vijfde voet zelden ‘-⌣’ (De Roy, p. 39). Volgens dit systeem heeft de kortste versregel dus 13 lettergrepen (4 × 2, 1 × 3, 1 × 2) en de langste 17 lettergrepen (5 × 3, 1 × 2). Gerangschikt naar oplopend aantal lettergrepen zijn enkele voorbeeld-versregels uit de Odyssee de volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verbod op een bisyllabische prefinale voet zorgt ervoor dat Dros, die zichzelf een vijfde voet van 2 lettergrepen toestaat, 32 verschillende versregel-typen heeft (gegeven in Beltman et al.Ga naar voetnoot1: 202-6), en De Roy precies de helft daarvan: 16 verschillende typen.Ga naar voetnoot2 Maar er is nog meer te zeggen over versregellengte. Er bestaat, voor zover na te gaan op grond van de scandering van de versregels van het hier geanalyseerde corpus,Ga naar voetnoot3 nog een door De Roy gehanteerde beperking, namelijk dat sequenties van drie 2-lettergrepige voeten sterk vermeden worden. Deze conditie maakt in (2) het verschil uit tussen (a) en (b). In (2a) staan precies de drie gevonden voorbeelden van deze regeltypen; een derde type, namelijk ‘3-2-2-2-3-2’ (14 lettergrepen), kwam niet in het corpus voor. In feite hanteert De Roy dus slechts 13 tegenover Dros (alle) 32 verschillende versregels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gevolg hiervan is dat vergelijkbare versregels uit dezelfde passage bij Dros over het algemeen korter zijn dan die bij De Roy. Een karakteristiek voorbeeld hiervan staat in (3) beneden, waar het gaat om een stukje tekst ongeveer uit het midden van Boek 9, het beroemde verhaal van de belevenissen met de Cycloop (Dros p. 150 = (3a), De Roy p. 184 = (3b)); de rechts genoemde getallen geven het aantal lettergrepen van de versregel weer, het links genoemde het nummer van de betreffende versregel, dat De Roy wel vermeldt (per tiental) en Dros niet:
Voortdurend is elke versregel in (3b) langer dan de corresponderende in (3a). Overigens bevat passage (3b) een aantal eigenaardigheden die we in de loop van deze bijdrage nog zullen aanstippen. Een daarvan is onmiddellijk relevant voor versregellengte: de laatste voet van regel 269 is drielettergrepig, wat tegen het in (1) gegeven schema ingaat. Maar let op wat hier aan de hand is: op vele plaatsen telt een lettergreep met een schwa niet mee voor het metrum, en wel onder drie voorwaarden: aan het eind van een woord als het volgende woord met een klinker begint (dit staat bekend als synaloepha); binnenin een woord in een zwakke positie, d.w.z. tussen twee andere lettergrepen in (elisie); of in het woord terug. Uit een aanzienlijk aantal voorbeelden (vaak een paar per bladzijde) is het volgende een kleine selectie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De excessief syllabische voet (of voeten) staan steeds cursief. Voorbeelden zoals die in (d) zijn ambigu in die zin dat ze op meer dan één manier een niet-meetellende schwalettergreep kunnen hebben. Deze verschijnselen hebben als effect dat regels nog langer kunnen worden dan de eigenlijk maximale 17 lettergrepen.Ga naar voetnoot4 Andere voorbeelden van 18-lettergrepige versregels zijn die in (5a), en het blijkt in (5b) dat ook 19 lettergrepen nog wordt gehaald. Het verschijnsel doet zich niet met enige frequentie voor bij Dros: Bhz (p. 234, vn. 5) vonden slechts één voorbeeld van een vierlettergrepige voet in een zeer uitgebreid corpus van honderden versregels; dat ene voorbeeld staat in (5c).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De vorm van de dactylusTot nu toe is in dit artikel gedaan alsof de dactylische voet een plat geheel is zonder structuur; dat is met name zo weergegeven in (1). Dat is in de praktijk een incorrecte weergave van zaken, omdat tamelijk algemeen wordt aangenomen dat hij moet voldoen aan een algemene conditie op metrische constituenten, namelijk dat ze ‘binair’ vertakkend zijn; voor trisyllabische ongestructureerde eenheden is daarin geen plaats. Er doen zich voor de dactylus dan in principe drie mogelijkheden voor, die van (6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het bestaan van de meest rechtse vorm van de dactylus lijkt geen empirische evidentie voor handen (Kiparsky 1977:227-229). Prince (1989:55) meent dat daar een principiële reden voor is, namelijk dat een rijzend (w-s) patroon in een subknoop verboden is (zijn ‘Tactus Level Hypothesis’). Er zijn in de literatuur ook pogingen gedaan de overblijvende twee opties tot één te reduceren, en wel de meest linkse. Piera (1980:57vv.) doet dat door te eisen dat geen enkele reeks eindknopen van voeten meer dan één s mag bevatten. De motivatie van dit ‘Foot Filter’ komt uit een op zich belangwekkend verschijnsel, dat van de hoofdloze versregel. Dit verschijnsel laat toe dat in ‘rijzend metrum’ de allereerste metrische positie van de regel onbezet blijft; een aantal voorbeelden zijn die in (7):
Maar er bestaan geen hoofdloze versregels in trocheïsch of dactylisch metrum. Dit volgt uit een analyse die zegt dat hoofdloosheid de optionele mogelijkheid is om een versregel-initiële w weg te laten. Merk dan op dat voor de anapest de ‘Tactus Level Hypothesis’ een unieke uitspraak doet: [w[w-s]] en [[w-s]s] zijn uitgesloten, en alleen [[s-w]s] is toegestaan. Maar dan hebben we ook een conflict, want de initiële positie is nu geen w. De conditie dat voeten niet meer dan één s als eindknoop mogen bevatten maakt een andere keuze, en wel een gewenste: het eerste van de drie genoemde alternatieven, dat w-initieel is. Maar Piera's Foot Filter, hoewel beargumenteerd op grond van hoofdloosheid, is niet oncontroversieel. Prince (op.cit.) beargumenteert dat de middelste optie voor de dactylus in (6) moet blijven bestaan. Hij geeft meer inzicht dan met name het linker alternatief in het verschijnsel van de caesuur (de ‘syntactische breuk’) van versregels in de klassieke Griekse dactylische hexameter. Een andere poging de dactylus tot de meest linkse te beperken, kan gevonden worden in Neijt (1993:97), een eerdere bijdrage gewijd aan De Roys Odyssee. Zij zegt dat de middelste dactylische structuur ‘misses the generalization usually present in prosodic structure, that that [sic] W is non branching’. Zij lijkt zich hier echter te vergissen: de genoemde generalisatie heeft in de literatuur de status van een parameter, d.w.z. een taaltypologische keuzemogelijkheid. Een voorbeeld kan gehaald worden uit lettergreepstructuur; de Onset is daarin zwak ten opzichte van het Rijm: (gr)w-(as)s, enz. Sommige talen, zoals het Nederlands, laten toe dat de Onset vertakt; andere talen laten dat niet toe. Maar een conditie dat w niet mag | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertakken is te sterk.Ga naar voetnoot7 In feite lijkt nog steeds de door Kiparsky (op.cit.) ingenomen positie te gelden dat de keus voor dactylische structuur open is per dichtwerk (of per dichter), zeker voor poëzie in de Germaanse talen. Ondertussen heeft Neijt wel gelijk met haar bewering (op.cit.) dat in de Odyssee niet overal het klassieke gebruik van de caesuur voorkomt waaraan Prince refereert. De klassieke caesuur komt niet voor op de grens van de derde en vierde voet, en ook niet twee lettergrepen daarvan verwijderd. Haar voorbeelden in (8) tonen aan dat het in de Odyssee regelmatig wel het geval is:
In de Odysseia is de situatie overigens niet anders (Bhz:212). Deze overwegingen betekenen dus dat de keuze voor de in de Odyssee gebruikte dactylus helemaal open is tussen de twee linker opties van (6). Zij betekenen ook dat het maken van een keuze moet gebeuren door het kijken naar de dactylus die in ons geval De Roy in zijn vertaling heeft gehanteerd. Hoe moeten we dat aanpakken? Er is geen beter startpunt dan een onderzoek naar de enige voet van een versregel waarvan we zeker weten dat hij altijd dactylisch bedoeld is: de voorlaatste. En dan krijgen we een verrassend resultaat. Typisch voor deze voet is het patroon dat we in (9) vinden:
Dat wil zeggen: als er een bisyllabisch woord in de tweede en derde positie van deze dactylus staat, is het klemtoonpatroon (nagenoeg) altijd s-w. In het gehanteerde corpus is dat zo in 52 gevallen. Daartegenover staan er slechts 3 met een uitzonderlijk w-s patroon, en wel die van (10a). Soms zorgt een frasale ‘ritmeregel’ voor het gewenste s-w patroon op het betreffende bisyllabische woord, zoals in (10b): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de frasale ritmeregel (zie Bhz:219vv., Neijt 1993:100-1) onstaat er een verschil tussen bijvoorbeeld Zeus is schúldig daaràan en Zeus is dàaraan schúldig, waardoor constructies als de bovenstaande netjes passen in de dactylus.Ga naar voetnoot10 Wat dus in het geheel niet voorkomt zijn de toch uitermate voor-de-hand-liggende syntactische constructies van (11a); die scanderen altijd zoals in (11b) (zie ook voetnoot 9):
Een andere voet die betrekkelijk weinig scanderingsambiguïteiten oplevert, is de eerste van de versregel. Deze is niet per definitie 3-lettergrepig, maar voor de voeten die dat zijn vinden we het onderhavige patroon net zo goed, en in feite beter want perfect. De voorbeelden in (12a) beneden bevatten 3-lettergrepige initiële voeten volgens het patroon van (9); die in (12b) 2-lettergrepige voeten volgens het patroon van (11b). Verder heeft noch (10a) noch (11a) een equivalent aan het begin van een versregel. Wat we hooguit weer tegenkomen zijn gevallen zoals die in (12c), met een toepassing van de ritmeregel:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gevonden aantallen voor (12a-c) zijn: 40-38-7. De onontkoombare conclusie luidt: de dactylus van de Odyssee is er een van het [s[s-w]]-type, dezelfde overigens als die van de Odysseia. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Enige verdere analyse van de OdysseeDe keuze die aan het eind van de vorige sectie werd gemaakt ten faveure van de [s[s-w]]-dactylus, valt omgekeerd uit in Neijt (1993): zij kiest voor [[s-w]w]. Haar argument is erg simpel: ze observeert dat de schwa nooit voorkomt in de eerste lettergreep van de dactylus, dat de schwa wel voorkomt onder de tweede lettergreep (en onder de derde), en dat de tweede lettergreep dus geen s kan zijn, maar een w moet zijn. Maar: de observatie is waar, de conclusie is fout. Hoe kan dat? In een [s[s-w]]-structuur kan de tweede lettergreep, ondanks het feit dat hij s is, een schwa bevatten omdat in principe in poëtisch-metrische s-w sequenties de invulling van de s vrij is: hij hoeft niet per se sterk materiaal te bevatten, maar onbeklemtoond mag ook. Deze aanname is in omloop sinds Halle & Keyser (1966), en sindsdien niet betwist. Waarom mag de eerste s-lettergreep dan geen schwa bevatten? In de Odyssee lijkt de conventie te worden gehanteerd dat de sterkste positie van de voet ook altijd met een s in het taalmateriaal wordt gelieerd. Omdat een schwalettergreep de laagste positie inneemt in de sterkteschaal van lettergrepen, kan hij niet voorkomen in de sterkste (linker) positie in de voet. Er zijn drie argumenten ten voordele van deze laatste analyse. In de eerste plaats generaliseert hij naar gevallen met niet-schwa lettergrepen, door een (terecht) verbod op voeten van het type dat in (13a) cursief staat; ze scanderen in de Odysseia als in (13b):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke frases hebben een [[w[s-w]]-structuur, die niet past in het hier gedane voorstel (maar in Neijt's analyse zo te zien niet wordt uitgesloten, juist omdat ze zich tot schwa beperkt). In de tweede plaats zijn poëtisch-metrische condities die naar specifieke fonologische inhoud van een lettergreep kijken (zoals: ‘schwa mag niet voorkomen in...’) zowel onbekend als ongewenst: we zouden niet willen dat condities zo specifiek werden dat ze bijvoorbeeld lettergrepen met een ie zouden kunnen uitzonderen, of lettergrepen die eindigen op een k. Tenslotte wijzen de feiten in (9)-(12) aan het eind van de vorige sectie, die niet genoemd worden door Neijt, zeer sterk op [[s[s-w]]. De bovenstaande analyse is op hoofdpunten precies dezelfde als die voor de Odysseia in Beltman et al. Er is echter toch een belangrijk verschil dat niet ongenoemd mag blijven. In Dros' Odysseia komen frequent regels voor zoals die in (14):
Dat wil zeggen: in de Odysseia mag zelfs in een bisyllabische voet de (daar enige) s-positie door zwak taalmateriaal gevuld worden. Dat wordt door De Roy in het geheel niet toegestaan. Het verschil kan als volgt worden geformuleerd:
Het effect van de conditie bij Dros is dat zij in feite een combinatie gebruikt van traditionele dactylus en traditionele trochee, terwijl De Roy zich veel meer conformeert aan de klassieke dactylus. Karakteristieke bisyllabische voeten in zijn Odyssee zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zover geeft de [s[s-w]]-structuur dus het goede resultaat. Als laatste punt van deze sectie is het de moeite waard te kijken naar een hoeveelheid ogenschijnlijke tegenvoorbeelden, om te zien of die een plausibele analyse kunnen krijgen. Een zeer frequente constructie in de Odysseia is die in (17):
Wat hier aan de hand lijkt te zijn is dat samengestelde werkwoorden, met een s-w patroon (úitblònken, áfslàcht, enz.) op een dubbeluitzonderlijke manier een w-/-s sequentie in de voetstructuur kunnen bezetten. Maar al eerder constateerden we naar aanleiding van versregels zoals die in (10b) en (12c) dat in de Odyssee een ritmeregel opereert. In die eerste taalfeiten ging het om ritme naar links, hier gaat het om ritme naar rechts (in frases die in (17) zijn aangegeven), vergelijk [áfdàlend in zée] met [in zée àfdálend]. Dit verschijnsel treedt op, zij het minder frequent, in Dros' Odysseia.Ga naar voetnoot13 Hetzelfde ritmische verschijnsel treedt ook op in samenstellingen in de Odyssee. Hierin worden drieledige s-s-w structuren en s-w-w structuren allebei omgezet in s-w-s:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaker dan in de Odysseia komen bij De Roy dactylisch gesproken uitzonderlijke voeten voor van het type geïllustreerd in (19) beneden. Het gebruikte taalmateriaal is van zichzelf ritmisch s-w-s, maar het is onverwacht ondergebracht in één voet.
Zulke feiten zijn minder onverwacht als we de metrische literatuur (Kiparsky 1977, Hayes 1983, e.v.a.) beschouwen: nagenoeg elke dichter (/vertaler) heeft zijn eigen speciale opvatting over de invulling van metrische w-posities. Als we (19) vergelijken met de uitgesloten constructies in (11a), wordt duidelijk onder welke condities een s in metrische w-positie mag voorkomen; hij moet zo zwak mogelijk zijn, dat wil zeggen, nooit de sterkste s (de hóofdklemtoon) van het woord: In sectie 2 van dit artikel is het metrische basissysteem van de Roys Odyssee uitgewerkt. In deze sectie is besproken hoe dat systeem met een aantal verre van ongebruikelijke veronderstellingen kan worden uitgebreid, voornamelijk op het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied van ‘ritme’.Ga naar voetnoot15 Er zijn zowel overeenkomsten als verschillen geconstateerd met Dros' Odysseia, waarop we in de conclusies (sectie 5) zullen terugkomen. In de volgende sectie, sectie 4, worden nog een aantal problematische en eigenaardige versregels uit de Odyssee besproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Eigenaardigheden en problemenDeze sectie is ingedeeld in drieën. Achtereenvolgens komen aan bod: elisie (inclusief synaloepha), ritme en aantal andere eigenaardigheden uit de Odyssee. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 ElisieAan het eind van sectie 2 is aangegeven dat door elisie versregels kunnen ontstaan van langer dan de gewoonlijk maximale 17 lettergrepen. Er is daar ook aangekondigd dat het gebruik van elisie in de Odyssee niet onproblematisch is. Beschouw daarvoor de zeer lange, 19-lettergrepige versregels in (21):
Dat deze twee regels veel schwalettergrepen bevat is duidelijk, maar ze zijn niet erg gemakkelijk te scanderen. We bekijken ze een voor een. Voor (21a) ligt de volgende voetstructuur vast (één voet heeft elisie, zoals aangegeven):
Voor de eerste 2 voeten blijven er vervolgens 8 lettergrepen over, waarvan de scandering duister is. Misschien is bedoeld dat beide schwalettergrepen -elge- niet meetellen. Aan de andere kant, dat er waarschijnlijk een zeer uitzonderlijke zevenvoetige regel verondersteld moet worden, blijkt uit het feit dat het gedeelte [Edel-...-laos] viervoetig scandeert in:
Voor (21b) is de volgende voetstructuur onproblematisch, één aan het begin en twee aan het eind, waarvan een met synaloepha:
De overgebleven 10 lettergrepen in het midden moeten in 3 voeten passen. Merk op dat bij alle reguliere scanderingen de sequentie [de helder...] synaloepha heeft, over | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de h heen; dat is traditioneel verre van ongebruikelijk voor dit verschijnsel (zie bijv. Zonneveld 1993:201-4). Toch kan dit niet de oplossing zijn, want dergelijke synaloepha komt verder niet in de Odyssee voor; er zijn geen versregels die beginnen met deze sequentie, en sterker, zoals uit het zometeen volgende voorbeeld 77:364 blijkt, wordt hij initieel juist vermeden door het weglaten van de. De frase [de heldergeoogde Athene] is zeer frequent, en hij scandeert altijd volstrekt regulier:
Voor de tweede keer rijst dus het vermoeden van een zevenvoetige versregel. Eveneens in sectie 2 bespraken we de enige versregel uit Dros' Odysseia met een vierlettergrepige voet, oplosbaar via elisie (hier herhaald als (22a)); De Roys versie van die regel is (22b):
Dros' [zanderige] komt in De Roys versie en in de Griekse niet voor, maar is wel een bekend epitheton ornans van Pylos. Elders gebruikt De Roy daarvoor het adjectief zandrijk, zie de volgende twee corresponderende versregels:
Bhz (234, vn.5) merken op dat Dros de voor haar hoogst uitzonderlijke situatie van de vierlettergrepige voet had kunnen vermijden door de inflectieschwa weg te laten (een mogelijkheid die zich typisch voordoet na het bepaald lidwoord het). Waarom juist De Roy uit 121:633 de inflectieschwa weglaat is niet duidelijk, en het gebeurt elders dan ook niet (altijd) als het niet hoeft, of niet mag:
Een onbedoeld bijeffect van de inflectieloze vorm -rijk is bovendien dat het adjectief ambigu wordt met het zelfstandig naamwoord, alsof Pylos ‘een zandrijk’ zou zijn; ditzelfde effect treedt op bij andere stedennamen, in versregels als:
Op het gebied van elisie doet zich een merkwaardig spellingsfenomeen voor in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Odyssee. Als we teruggaan naar (3b), en daar de regels 269 en 270 met elkaar vergelijken, zien we dat soms metri causa de zwakke woordinterne schwa ook in de spelling wordt weggelaten: smeeklingen en smekeling. Dit gebeurt in de Odyssee heel frequent bij bijvoeglijke naamwoorden met het suffix -(e)lijk. Voorbeelden zijn die in (23):
De voor de hand liggende generalisatie is dat precies die vorm wordt gebruikt die past in de driesyllabische voet. Maar deze poging doet overdreven aan: het aantal keren dat een wel-gespelde schwa niet ‘meetelt’ is zo groot (zie bijvoorbeeld (4) en (5)), dat de niet-gespelde schwa geen invloed heeft op de aandacht die de lezer voor het verschijnsel heeft. Bovendien lezen de schwa-loze vormen niet prettig, vooral omdat in de werkelijke uitspraak de mogelijkheid tot elisie bij dit suffix voor de meeste sprekers context-gevoelig is, en slechts optreedt na fricatieven (de voorbeelden bij de laatste drie streepjes van (23) zijn wat dit betreft beter dan de eerste twee). Het is duidelijk dat regel 111:230 veel gemakkelijker leest mét de zwakke schwa gespeld, mede omdat de inflectie-schwa zelf weer voor een klinker staat en onderhevig kan zijn aan synaloepha. De elisie-situatie is in feite zelfs nog rommeliger. Bij de versregels met varianten van het adjectief dodelijk (zie (23)) is het verwachte systeem niet consequent toegepast. Bij het adjectief (on)vriend-elijk wordt de schwa nooit weggelaten, of dat nu wel of niet een vierlettergrepige voet oplevert, zie (24a). Uit gemakkelijk en menselijk verdwijnt de schwa soms wel, soms niet, zie (24b). ‘Formules’ worden inconsequent behandeld, zie (24c) en (24d).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de mogelijkheid een drielettergrepige voet te creëren door óf de woordinterne schwa, óf de inflectieschwa weg te laten (na het lidwoord het) wordt onsystematisch omgesprongen:
Men kan deze warrige gegevens afdoen als een geïsoleerde kleinigheid, maar -(e)lijk adjectieven zijn heel frequent in de Odyssee, en men komt ze soms een aantal malen per bladzijde tegen. Het lijkt er op alsof bij elisie bij deze adjectieven de woorden-op-de-pagina het slachtoffer zijn geworden van een te ambitieuze en niet consequent volgehouden drang tot systematiseren. Overigens is dat gebrek aan systeem niet beperkt tot -(e)lijk adjectieven. De schwa loopt ook in en uit bij samenstellingen op -teken(s), zoals die in (26a), en bij het adverbium nauwelijks, zie (26b); in (26c) zouden de versregels aanzienlijk gemakkelijker lezen als elisie zou zijn gebruikt via, respectievelijk, [waste in...], [pere- en granaatappelbomen...] en (gewoon) [boze opzet]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals al gebleken is (bijvoorbeeld in (25)) heeft het lidwoord het in de Odyssee twee vormen: het en 't. Die variatie heeft, zoals geobserveerd door Van Dolen (1992), weinig met uitspraakrealiteit te maken (er ontstaan soms moeilijk te produceren consonantclusters), maar wel met de metriek: 't verschijnt als de voet te veel lettergrepen gaat bevatten, of een zwakke lettergreep op een verkeerde plaats. Dat wordt geïllustreerd in (27a/b). Toch verschijnt 't ook ongemotiveerd, zie (27c).
Het meervoud van zoon is vlak bij elkaar eenmaal schwaloos en eenmaal met schwa, zonder dat daarbij het metrum een rol speelt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 RitmeWe hebben gezien hoe ‘ritmeregels’ een zodanige herverdeling van w's en s'en veroorzaken dat het taalmateriaal op natuurlijke wijze binnen het dactylische patroon past. Toch blijven er regels over waarbij de gewenste correspondentie op z'n best van twijfelachtig gehalte is. De selectie van voorbeelden in (28) heeft achtereenvolgens betrekking op het begin van de versregel, het midden en het eind.
Steeds leidt een dactylische lezing tot de suggestie van contrastieve klemtoon, terwijl die in deze gevallen niet bedoeld is. Aan het begin van de versregel komt frequent de frase [Zo hij...] voor, die niet anders dan met ‘verkeerde’ niet-initiële klemtoon gelezen kan worden. Van Dolen (1992) vindt dit ook ongelukkig, en vindt zowel de oplossing van De Roys Ilias-vertaling beter, als die van Dros, respectievelijk: [Zo was zijn woord...] en [Zei hij...]. Van Dolen heeft hier gelijk en ongelijk; gelijk omdat de alternatieven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad veel beter lezen, ongelijk omdat zulke alternatieven ook in de Odyssee voorkomen, zie de volgende voorbeelden:
Het gaat dus om bewuste stilistische variatie, die niet erg goed is uitgevallen. Er werden drie versregels gevonden die beginnen met een, volgens het systeem, werkelijk te zwakke lettergreep:
Een lidwoord aan het begin van een versregel (30a/b) is volstrekt uitzonderlijk voor de Odyssee. In (30c) geeft het gedrukte accent al aan dat in deze regel iets bijzonders aan de hand is: het klemtoonpatroon van deze naam is verkeerd voor het regelbegin. Dat zou overigens niet moeilijk te ontwijken zijn geweest, met name door de eerste twee namen om te draaien.Ga naar voetnoot19 Misschien heeft hier de wens meegespeeld de volgorde van het Grieks te handhaven, misschien ook niet: vlak hierboven komt in deze namenrijke passage de volgende regel voor:
In de Griekse versie staat Anabesineos helemaal achteraan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Kleine andere zakenIn de versregels van het Odyssee-corpus zijn nog een paar kleine zaken opgevallen die hier nu tot slot van deze genoemd worden. De aanduiding van het accent in de eigennaam Laódamas kan in (30b) nog wel functioneel genoemd worden. Dat is hij zeker niet in (31a), en de naam wordt dan ook gewoonlijk zonder accent gespeld (31b). Evenzo is er soms geen, soms wel een accent aanwezig, op de naam Pólybos (31c); en zo'n overbodig accent komt ook voor in (31d):
De naam Támesa komt als (correct) Temesa voor in de Namenindex van het boek. In dezelfde passage figureert de stedennaam Reitron (72:186), die als Reithron in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
index staat. De naam Sisyfos (224:593) staat als Sisifos in de index. Mykene staat zo in de index, met verwijzing naar [99:305], maar is elders Mycene [358:108]. In de volgende regel:
is de naam Hermione (zo in de index) gewijzigd, misschien metri causa, met name met betrekking tot de caesuur (?). Maar de klassieke caesuur wordt toch al niet strict gevolgd (zie (8), en de sussende woorden van De Roy over de caesuur in de Inleiding van zijn Odyssee, p.40), dus waarschijnlijk zou [... Hermione, mooi als godin...] net zo goed moeten kunnen. De volgende, formule-achtige versregel, komt in twee versies voor:
Er is een spellingsverschil, en een formuleringsverschil; dat laatste is in elk geval op grond van het Grieks niet te motiveren. Bij regel 73:240 ontbreekt de nummering in de tekst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusiesDe vertaling van het werk van Homerus is een heldentaak. Sterker nog, meerdere malen is op het Nederlands taalgebied die vertaling ‘onmogelijk’ genoemd (Verdenius 1958, Van Dolen 1991, De Jong & Rijksbaron 1992). Zowel Dros als De Roy van Zuydewijn is er aan begonnen, en heeft het werk afgemaakt, dus heeft iets onnoemelijk moois gepresteerd. Juist omdat deze twee vertalingen in de tijd zo dicht bij elkaar liggen, ligt het voor de hand een vergelijking te maken. Dat is hier gebeurd voor het metrum van deze werken. Het was niet de vooropgezette bedoeling daarbij een van de twee als ‘de beste’ uit de bus te laten komen. Wel om, gedachtig het feit dat dichters in dezelfde traditie soms opvallend verschillende stijlen kunnen hanteren, voor elk van de twee vertalingen een poging te wagen het metrische systeem te doorgronden, en die twee systemen vervolgens te vergelijken. Beide vertalingen worden op hun omslagen aangeprezen als vervaardigd in dactylische hexameters, de metrische vorm van het Griekse origineel. De vertalingen waren op heel verschillende doelgroepen gericht: Dros schrijft voor een breed publiek, dat geïnteresseerd is in een ‘goed spannend verhaal’. De Roy schrijft voor een publiek met een ontwikkelde belangstelling voor de klassieken. Als we de resultaten van Bhz (1993) er bij betrekken, zien we dat Dros' Odysseia, hoogstwaarschijnlijk in samenhang met de net geformuleerde doelstellingen, zich weinig stoort aan de eigenschappen van de klassieke dactylische hexameter. Zij heeft een eigen, daar behoorlijk van afwijkend, metrisch systeem, dat het best omschreven kan worden als een mengeling van dactylus en trochee (zie (15) van dit artikel). Het is te begrijpen dat als dit systeem toch als de dactylische hexameter wordt geadverteerd, dat zeker in ‘klassieke kringen’ tot irritatie leidt. De metrische eigenschappen van Dros' werk zijn in de literatuur met harde woorden ontvangen, en nog recent heeft een recensent het gehad (Gerbrandy 1994) over ‘dichterlijk bedoeld gebroddel’. Toch: hoe zo'n oordeel soms op een misinterpretatie van haar werk kan stoelen, mag het volgende voorbeeld illustreren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Jong & Rijksbaron (1992) melden in een kritisch artikel dat in de Odysseia eigennamen metrisch nogal ‘onvoorspelbaar’ worden behandeld. Als voorbeeld geven zij de volgen de regels, hier gegeven met de scandering van Bhz (p. 234):
De eigennaam wordt onvoorspelbaar behandeld, als men ervan uitgaat dat de vijfde voet altijd (‘klassiek’) drielettergrepig moet zijn: we krijgen dan [.. Nau / sitho / ös was..] in de tweede regel. Maar Dros volgt dit onderdeel van het klassieke systeem niet: binnen haar metriek wordt de eigennaam volstrekt hetzelfde behandeld, en valt dit kritiekpunt weg. Niettemin, ook Bhz bevat lijsten van versregels die slecht scanderen, zelfs als we het systeem van de Odysseia opgesteld hebben. (Er kon niet worden achterhaald of de Jong & Rijksbaron kritiek hebben geuit op De Roys metrisch omgaan met eigennamen, gezien bijvoorbeeld versregels als die hier gegeven in voetnoot 14). De Roy van Zuydewijn vertaalt metrisch veel en veel klassieker: met betrekking tot versregellengte, voetvorm, plaats voor een voettype, elisie en synaloepha, enzovoort. Dat verklaart waarschijnlijk de over het algemeen goede tot uitstekende pers die zijn metriek heeft gekregen. Bijvoorbeeld: ‘Sinds zijn Ilias uit 1980 geldt hij als een virtuoos op het gebied van de hexameter’ (Van Dolen 1992); ‘De Roy [en een aantal voorgangers] hebben bewezen dat het heel goed mogelijk is soepel lopende hexameters in het Nederlands te schrijven’ (Gerbrandy (1994)). Maar ook voor de Odyssee hebben we in dit artikel gezien dat er een aantal zwakke punten zijn aan te wijzen (en niet per se dezelfde als genoemd door recensenten, zie voetnoot 13). De vorm waarin elisie en synaloepha zijn uitgewerkt, is moeilijk te volgen: er zit weinig systeem in de vorm van de zeer frequente adjectieven op -(e)lijk, en een overdaad aan schwas leidt soms tot zevenvoetige versregels; er wordt slordig omgesprongen met de inflectieschwa en met het bepaald lidwoord het. Ook voor de Odyssee kan een lijst versregels worden geformuleerd die ‘niet lekker loopt’ vanwege een zwakke correspondentie tussen taalmateriaal en dactylus. Sommige passages bevatten zinswendingen die slechts verre verwantschap vertonen met het Nederlands. Recensent Van Dolen (1992) geeft als voorbeelden: ‘Zo dreef een negen dagen ik rond’ en ‘nam in zijn krachtige hand hij’. Hij zegt dan: ‘Dit gewrongen Nederlands doet sterk denken aan de Odyssee-vertaling van P.C. Boutens uit 1937, waarover De Roy van Zuydewijn schrijft dat ‘syntactische deviaties Boutens' Homerus-vertalingen voor vele hedendaagse lezers nagenoeg ongenietbaar maken’’. En de tekst van de Odyssee bevat een aantal slordigheden, waardoor ‘formules’ niet altijd corresponderen, namen verschillende versies hebben, en woorden verschillend gespeld worden. Het zijn ongelofelijk onmogelijke boeken dit, beide.
Onderzoeksinstituut voor Taal en Spraak
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|