De Nieuwe Taalgids. Jaargang 88
(1995)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Incorporatiekwesties I
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Probleemstelling1.1 Soorten zinnen met een nomen als hoofdBijzinnen met de functie van bijvoeglijke nabepaling bij een nomen kunnen typologisch nogal wat variatie vertonen. Laten we dat illustreren aan de hand van enkele voorbeelden.
Men mag aannemen dat de bijzinnen in (1) met vrij grote unanimiteit als betrekkelijke of relatieve bijzinnen (relatiefzinnen) zullen worden bestempeld, onder verwijzing naar het inleidende woord - we gebruiken hiervoor de neutrale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
term ‘bindwoord’Ga naar voetnoot1 - dat immers een betrekkelijk voornaamwoord (vnw) is. De kans bestaat evenwel dat, als men dan vraagt wat een betrekkelijk vnw is, het antwoord zal luiden: een vnw dat een betrekkelijke bijzin inleidt.Ga naar voetnoot2 Nadere beschouwing leert dat dit voornaamwoord nog de volgende kenmerken heeft:
Ook de zinnen in (2) zullen zonder moeite bij de relatiefzinnen ondergebracht worden: ze worden immers ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord dat, zoals bekend, in het Nederlands vaak de oppervlakte-verschijning vormt van de combinatie [vz + vnw]. Voor (3)a heeft in de Nederlandse grammatica-traditie lange tijd het misverstand bestaan dat we hier met een voegwoordzin te maken hadden, een misverstand dat we reeds aantreffen bij Den Hertog, die waar in deze combinatie een ‘voegwoord van plaats’ noemde (3.241). In de ANS is het misverstand intussen weggewerkt, en wordt waar gewoon een betrekkelijk bijwoord genoemd (p. 378), de lokatieve tegenhanger van het temporele toen uit voorbeeld (3b), dat volgens de ANS (ibid.) eveneens een relatiefzin inleidt. Een terminologische afspraak: aangezien adverbia als daar, waar, er, toen, zo, hoe, e.d. een verwijzende betekenis hebben analoog aan die van de voornaamwoorden, zal ik ze met De Schutter / Van Hauwermeiren (1983) als (enkelvoudige) ‘voorbijwoorden’ (vbw) aanduiden. De klassieke ‘voornaamwoordelijke bijwoorden’ als in (2) zijn samengestelde voorbijwoorden.
Over de zinnen in (4) is de unanimiteit weer groot: het gaat hier zonder enige twijfel om voegwoordzinnen: in tegenstelling tot bij relatiefzinnen heeft het (onveranderlijke) inleidende woord geen verwijzende waarde, noch een syntactische functie in de afhankelijke zin. Een verzelfstandigingsproef kan dat duidelijk maken, aangezien bij verzelfstandiging het pronominale bindwoord behouden blijft en het voegwoord verdwijnt (cf. Luif 1986: 92). Vergelijken we het effect van die proef voor de bijzin in (1a) en (4a):
De bijzinnen in (5) vertegenwoordigen elk een subtype van de afhankelijke vraagzin: (5a) is een afhankelijke ja/nee-vraagzin, te herkennen aan het inleidende dubitatieve voegwoord of; (5)b is een afhankelijke vraagwoord-vraagzin, te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herkennen aan het inleidende vraagwoord, dat zowel een vnw als een vbw kan zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Een speciaal typeNu komen we stilaan toe aan het bijzinstype waar het ons in deze bijdrage om begonnen is. Het is geïllustreerd in (6) of ook nog:
Net als voor de voorbeelden in (4) is het duidelijk dat we hier formeel met een voegwoordzin te maken hebben: niet alleen verdwijnt het bindwoord bij verzelfstandiging, bovendien is het betrekkelijk vnw dat met dag, tijd of keer overeenkomt, niet dat maar die. Toch is er relationeel gezien een belangrijk verschil tussen (6) en (8) enerzijds en (4) anderzijds: In (4) kan de dat-zin als zodanig een subjects- of objects-(enz.-)functie bekleden in verwante zinnen met i.p.v. het zelfstandig naamwoord (zn) het eraan beantwoordende predikaat (werkwoord ww, bijvoeglijk naamwoord, predikatief zn):
Voor (6) lukt dat niet:
Wel mogelijk zou zijn het kern-nomen te incorporeren in de verzelfstandigde dat-zin:
In (6) en (8) kan de bijzin worden opgevat als een nadere, identificerende, karakterisering van het nomen, op een manier die sterk herinnert aan de rol die restrictieve relatiefzinnen vervullen t.o.v. hun antecedent.
Het probleem waarmee we worden geconfronteerd is dus het volgende: de veilige zekerheid dat een zuivere tweedeling mogelijk is tussen relatiefzinnen en nietrelatiefzinnen, en dat op grond van het inleidende woord, wordt door voorbeelden als (6) en (8) aan het wankelen gebracht. Nochtans is er bij mijn weten geen enkele spraakkunst van het Nederlands, op die van De Schutter & Van Hauwermeiren na, die dit type bijzinnen bij de relatiefzinnen onderbrengt. Smits (1989) heeft zich in zijn studie over relatiefzinnen in de Europese talen van de gangbare traditie weinig aangetrokken, en de dat-zinnen van het hier bedoelde type complexloos bij de relatiefzinnen ondergebracht, met dat als ‘relatief partikel’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een dergelijke benadering wordt een basisgegeven van de klassieke definitie losgelaten, namelijk dat het lot van de relatiefzin gekoppeld is aan de aanwezigheid van een relativum. Voor zo'n stap moeten er goede redenen zijn, en in de rest van het betoog gaan wij naar die redenen op zoek. Daarbij moeten we ons bezinnen over wat er zowel formeel als semantisch met restrictieve relatiefzinnen aan de hand is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Restrictieve relatiefzinnen2.1 AfleidingEen generatief voorstel voor de afleiding van de relatiefzin in het Engels is die waarbij gebruik gemaakt wordt van WH-verplaatsing. Ik volg de voorstelling van Radford (1981) wanneer ik stel dat een constructie als (12) afgeleid kan worden van onderliggend (13):
De gedachte is dus: het relativum komt uit een positie waar het duidelijk geregeerd wordt door de zinsrelator (het ww) van de geïncorporeerde zin naar de COMP-positie ervan. Voor het Nederlands komen we er natuurlijk niet met WH-verplaatsing alleen: het relativum kan een W-woord (WH-word) zijn (na vz, enz.) maar is al even vaak, zoniet vaker, een D-woord (TH-word) van demonstratieve oorsprong.Ga naar voetnoot4 Voor het overige echter kan men evenzeer stellen dat het verhuist van een positie in het zinsverband naar de kop-positie van de zin, vóór COMP dat prototypisch door dat kan worden weergegeven,Ga naar voetnoot5 maar in het Standaardnederlands wordt gedeleerd. Steun voor een dergelijke afleiding kan o.m. worden gevonden in zuidelijk Nederlands, en in gesproken Nederlands in het algemeen,Ga naar voetnoot6 waar dat (of een restant ervan) op het relativum kan volgen:
Dat weerspiegelt overigens perfect de situatie in het oudere Nederlands. Vgl. De Vooys (1947: 372): ‘In het Mnl. werd het relatieve die vaak versterkt met dat’. De voorbeelden die hij geeft, zijn afkomstig uit Stoett (1923). Ik geef ze een eigen nummering:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stoett (1923: 34) heeft ook voorbeelden waarbij het relativum wordt voorafgegaan door een voorzetsel:
Merken we in dit verband overigens op dat Radford (1981:169) ter ondersteuning van zijn afleiding via WH-verhuis naar COMP-positie en adjunctie links van COMP, teruggrijpt op een met het Middelnederlands vergelijkbare situatie in het Middelengels:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 BetekenisDat zullen we in het vervolg niet met ‘COMP’ aanduiden, om ons niet vast te leggen op de theoretische implicaties die deze categorie voor G & B heeft. We duiden het aan met ‘INC’ voor ‘incorporeerder’: het is immers in de allereerste plaats een incorporatiefunctor, het semantisch neutrale teken van inlijving van een propositie als onderdeel (zinsdeel, zinsdeelstuk) in een hogere propositie.Ga naar voetnoot7 De rol van het relativum daarentegen is niet in de eerste plaats incorporerend maar kopiërend: een referent die een syntactisch-semantische rol vervult in het relationele netwerk van de dominerende zin zowel als in dat van de afhankelijke zin, kan op die manier in de afhankelijke zin anaforisch hernomen worden. De semantische configuratie die ten grondslag ligt aan restrictieve relatiefzinnen kan dan ook als volgt voorgesteld worden:
Naar buiten toe staat de restrictieve relatiefzin voor de identificeerbaarheid van de referent die aan de nominale constituent beantwoordt, en waarvan het ‘antecedent’ enkel de categoriale aanduiding geeft. Zoals Verhagen (1992) in aansluiting op Daalder (1989) stelt, wordt dit antecedent - i.t.t. bij de uitbreidende relatiefzin, niet onafhankelijk van de bijzinsinhoud geconceptualiseerd. In een zin als
dient de interpretatie van de ambtenaar eerst samengenomen te worden met die van die de formulieren uitdeelde voordat dit geheel wordt opgenomen in de interpretatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van enig groter geheel. (Verhagen 1992: 376) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Restrictieve DAT-zinnen3.1 Mogelijke afleiding voor DE DAG DAT...Om de dat-zin in
met recht als een relatiefzin te kunnen beschouwen, moet het op zijn minst mogelijk zijn een (onderliggend) relativum te voorschijn te halen. Nu is dat niet zo'n groot probleem als we letten op de synonymie tussen (22) en het ondubbelzinnig relatieve
Een plausibele onderliggende vorm voor beide varianten ware dan (vgl. (13) en de vbn. in (17)):
Met de hieropvolgende deletie-operatie kunnen we twee kanten uit:
In de grond is dat dezelfde situatie die we in het Engels kennen, met dien verstande dat de tweede optie in Engelse restrictieve relatiefzinnen zeer gewoon en soms zelfs verplicht is wanneer het relativum geen subject is, en dat er in het Engels bovendien nog een derde optie is, nl. deleer het resultaat van (ii):Ga naar voetnoot8
wordt:
Wat we met (24) dus eigenlijk doen, is gebruik maken van een hulpconstructie om een op zichzelf vrij uitzonderlijke constructie toch op een regulier patroon terug te voeren. Een dergelijke afwijking van de hypothese van 1/1-relatie tussen vorm en betekenis is uiteraard slechts gewettigd als er semantische en/of syntactische analogieën zijn aan te wijzen, zoals dat het geval is met de synonymie-relatie tussen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(22) en (23). Zoals reeds gezegd, wordt het synonymie-argument nog ondersteund door de attestatie van constructies van het type als in (24), zowel in ouder Nederlands als in huidig regionaal of gesproken Nederlands. Het resultaat is wel dat we nu opgescheept zitten met een voor het Nederlands vrij uitzonderlijk fenomeen, nl. een relatiefzin zonder relativum (= vnw of vbw). In sectie 4 gaan we de spreiding na van dit uitzonderlijke constructietype, met een poging tot verklaring. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 BetekenisTen grondslag aan de restrictieve dat-zinnen treffen we een gelijkaardige semantische configuratie aan als bij de reeds behandelde restrictieve relatiefzinnen (vgl. (20)):
Zoals in sectie 1 al aangegeven werd, mogen dergelijke voegwoordzinnen niet worden verward met nominale complementzinnen als in (31):
De subcategorisatie-relatie tussen de dat-zin in (31)a en het zn BERICHT is niet anders als die tussen dezelfde dat-zin en het ww BERICHTEN in (9)a: zij zijn complementen bij het nominale hoofd, terwijl relatiefzinnen als specificeerders moeten worden gezien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Verwarring in bestaande grammatica'sIn sommige grammatica's van het Nederlands worden beide types bijvoeglijke bijzin nogal eens verward. Zo hebben De Jonghe / De Geest (1985) het over inhoudelijke bijzinnen als ‘de niet-relatieve varianten van de bijvoeglijke bijzin’ (p.148). Wat ze bij wijze van omschrijving aanvoeren, is evenwel rijkelijk vaag:
Aangezien de semantische kant van de definitie vaag is (wat is ‘de inhoud’ van het antecedent?) en alleen de formele vrij precies, hoeft het niet zoveel verwondering te wekken dat onze relativumloze relatiefzinnen in hun rijtje van inhoudelijke bijzinnen voorkomen (p. 148, eigen nummering):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat er ook met de formele duidelijkheid nog iets aan de hand is, blijkt uit het d-voorbeeld: ik zie geen enkele reden waarom het inleidende woord van de bijzin noodzakelijk een vragend woord (zie omschrijving (32)) zou moeten zijn en niet evengoed als een betrekkelijk vnw bw (waarom = ‘om welke’) kan worden gezien. Reeds vroeger hadden ook Van Es / Van Caspel het over de dat-incorporatie in de attributieve objectspositie (nr. 46, par. 61), maar jammer genoeg wordt ook hier geen onderscheid gemaakt tussen:
In dat opzicht is Van Es niet geëvolueerd t.o.v. zijn Nederlandse syntaxis in klein bestek (1966) waar hij evenzeer de verschillende types op één hoop gooit (pp. 255-6, eigen nummering):
Bij De Schutter / Van Hauwermeiren (1983: 254) wordt het onderscheid tussen complementzinnen en (beperkende) relatieve zinnen als volgt gemaakt: beide behoren tot de restrictieve nabepalingen, maar worden onderscheiden als ‘primaire’ en als ‘secundaire’ bepaling. Onder die laatste wordt dan ook (p. 255) gewezen op de ‘absoluut situerende tijdsrelaties’ die zowel door een vnw bw als door het vw dat kunnen worden ingeleid: (eigen nummering)
We kijken tot besluit nog even wat de ANS met onze probleemzinnen aangevangen heeft: de auteurs wijzen wel op de vervangbaarheid van dat door een vnw bw (waarin, waarop) of toen, maar geven voor het overige nergens te kennen dat er een syntactisch-relationeel onderscheid dient te worden gemaakt tussen die voegwoordzinnen die als complement bij het zn te beschouwen zijn en die na temporele zn's. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Spreiding en verklaringAlvorens we nu de vraag proberen te beantwoorden waarom juist in een geval als het hier besprokene de relatiefzin niet door een relativum wordt ingeleid, gaan we eerst na wat het paradigma is van DAG. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Paradigma van DAGEen goede bron van informatie betreffende paradigma-aangelegenheden in het Nederlands is de bekende ABN-syntaxis van Paardekooper. Zijn opsomming van het paradigma van DAG (7e druk, pp. 283-4):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat alle zn's uit het paradigma met TIJD te maken hebben: in de nabepaling wordt in de regel een of andere gebeurtenis genoemd die met behulp van de door het zn genoemde parameter op de tijdsas gesitueerd wordt. Keer (maal) is dan weer een abstractie, bij benadering te parafraseren als: ‘het op de tijdslijn voorkomen van een of ander gebeuren’. Daarmee enigszins verwant, zij het zonder de temporele implicatie, is het nomen geval. Naar mijn gevoel echter kan dat enkel adverbiaal (met een vz) voorkomen:
Dat is hier optioneel, wat dan wellicht weer te maken heeft met het feit dat de hele uitdrukking synchroon als een samengesteld voegwoord kan worden beschouwd. Enigszins apart van de rest is er dan nog het nomen reden dat in plaats van een relativum het grammaticale voegwoord bij zich kan krijgen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Verklarende elementenHet is nu net de aard van het paradigma die ons een aanwijzing kan geven i.v.m. waarom juist bij déze zn's het relativum weg kan vallen. Aangezien immers het zn een temporele betekenis heeft, en het relativum evenzeer een relatie tot de tijdslijn onder woorden moet brengen (middels het vz dat in het voornaamwoordelijk bijwoord besloten ligt), is dat laatste in zekere mate redundant. Dat blijkt overigens ook al uit het feit dat deze zelfde zn's ook voorkomen in voorzetselloze (kale) adverbiale NP's, door Paardekooper ‘platte’ bw bepalingen genoemd (1986:54), als in:
In dezelfde lijn redeneert Larson (1983) voor het Engels, als hij stelt dat een that-relatiefzin wel met place en niet met b.v. street combineert omdat ook de kale adverbiale NP onmogelijk is:
Ook het zn reden geeft net als de temporele woorden zélf al expliciet de aard van de logische relatie aan, wat een vz met diezelfde functie overbodig maakt. I.t.t. de temporele woorden komt dit zn echter niet voor als ‘platte’ bw bepaling:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘relatieve’ dat-constructie kent zijn meest natuurlijke toepassing in adverbiale constructies van het type op het moment dat, in de tijd dat, enz. Het is niet ondenkbaar dat dergelijke wendingen model stonden voor de - minder frequente - toepassing in NP's zonder adverbiale waarde. Dat adverbialen van nature een restrictieve dat-aanvulling verdragen, blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van vele logische voegwoorden: nadat < ‘na[dien] dat’, indien < indien [dat], toen < toen [dat], terwijl < ‘te der wile [dat]’, enz.. De reeds genoemde voegwoordelijke uitdrukking voor het geval (dat) in (37) kunnen we vergelijken met het voegwoord ingeval [dat]. De tendens naar voegwoord-vorming vindt zijn verklaring in hetzelfde gegeven dat ten grondslag ligt aan kale adverbiale NP's en aan het ongedifferentieerde relativum, nl. de abstract-logische (vb. temporele) betekenis van het zn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieDe stelling dat voegwoordzinnen na zn's als DAG, WEEK, KEER e.d. relatiefzinnen zijn, wordt ondersteund door diverse argumenten:
(i) Semantisch-relationele argumenten (a) Relatie bijzin - nominaal hoofd
(b) Redundantie van het vz als verklarende factor voor het feit dat precies in déze combinaties het relativum wegvalt
(ii) COMPARATEVE argumenten
Als deze stelling met zoveel argumenten onderbouwd kan worden, dan noopt ze tot bezinning over wat een relatiefzin nu eigenlijk is. De in Nederlandse spraakkunsten gebruikelijke formele definitie (een betrekkelijke bijzin is een bijzin ingeleid door een betrekkelijk woord) helpt ons niet, en we moeten het begrip ‘(restrictieve) relatiefzin’ veeleer semantisch-relationeel definiëren om het te onderscheiden van complementzinnen. Formeel gezien kunnen we in het Nederlands van een onderliggende structuur REF INC twee kanten op:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|