Een onbekend epithalamium van P.C. Boutens
In het najaar van 1939 is P.C. Boutens door zijn vriend en mecenas Jhr. J.R. Clifford Kocq van Breugel - indertijd wethouder van de gemeente Driebergen-Rijsenburg - verzocht een bijdrage te leveren aan de feestgids ter gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon, Willem van Breugel, met Jeanne van Nagell. Boutens, die de gastvrijheid van de familie Van Breugel meer dan eens had mogen proeven, heeft kennelijk zonder voorbehoud aan dit verzoek voldaan: op woensdag 29 november 1939 verschijnt op de eerste bladzijde van Hou en Trouw, een eenmalige, door de familie samengestelde ‘Gids voor ongehuwden’, het volgende bruilofslied onder het kopje ‘Ter feestelijke bruiloft van Willem van Breugel en Jeanne van Nagell’:
Diep in het Stichtsche Land
Waar zooveel boomen staan,
Trof ik bij prilste April
Naast steutelbloem en vlier
Twee boompjes als een gril
In 't blankste bloeivertier.
(De ijsheiligen in 't verschiet):
‘Ge zijt vroeg aan den slag!
Als dat maar goeds bediedt!’
Toen ik weer langs ze kwam;
Daar stond ik stom verrast
Van 't wonder dat me nam:
Maar ongekrenkt ombloeid...
En 't wonder dat beklijft:
't Hart dat geeft pluk aan pluk,
En alsmaar bloeien blijft.
Een wonder van schoonheid is Boutens' huldelied niet geworden. Niettemin kan men uit een gedicht als dit leren dat een van de meest wereldontheven dichters van de twintigste eeuwse letterkunde ook uit de voeten kon met de regels van het gelegenheidsgedicht (met dank aan de bruidegom, Jhr. W. van Breugel, die mij ter gelegenheid van Boutens' vijftigste sterfdag in maart 1993 het verhaal over het ontstaan van ‘Diep in het Stichtsche land’ vertelde).
Ben Peperkamp