| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Verleden en toekomst van de Nederlandse taal
Onder bovenstaande titel zijn de verslagen verschenen van een internationale conferentie die op 5 november 1992 te Rome gehouden werd. Alle daar uitgesproken voordrachten zijn in het Italiaans en in het Nederlands afgedrukt; de titels spreken voor zichzelf: Ronald Spoor, Het beleid voor de Nederlandse taal; Jan Hendrik Meter, De taal der Nederlanden: verleden en heden; Aad Nuis, Een Nederlands taalbeleid aan de vooravond van de koude taaloorlog; Arnold Beerkens, Het Verdrag van Maastricht: de culturele paragraaf; Riccardo Rizza, Het Nederlands, deze onbekende taal; Marcel Janssens, Over de identiteit van de Nederlandse literatuur; Gianfranco Groppo, De overdracht van de Nederlandse taal en cultuur in Italië; Ludo Beheydt, De toekomst van het Nederlands: de onverwoestbare levenskracht van een taal; Franco Paris, De vertaling van Nederlandse werken in het Italiaans.
De conferentie werd ingeleid door Ted Meijer, directeur van het Nederlands Instituut te Rome, dat ook als uitgever van deze bundel fungeert. De Italiaanse titel luidt Passato e futuro della lingua nederlandese. Het adres van het Istituto Olandese di Roma is: Via Omero 10-12, 00197 Roma; het nummer van de publikatie is ISBN 90 367 0422 7.
M.C.v.d.T.
| |
Waar Nederlands de voertaal is
In Ntg 84 (1991), 270-271, maakten we melding van de verschijning van Waar Nederlands de voertaal is. Nederland- en Vlaanderenkunde, door Paul van Hauwermeiren en Femke Simonis. Van dat boek is nu een tweede druk verschenen, die in veel opzichten afwijkt van de eerste. Uiteraard zijn veel gegevens geactualiseerd, maar ook zijn de hoofdstukken over de geografie, de staatsinrichting, het onderwijs, de media, de economie, de wetenschap en het culturele leven ingrijpend veranderd. Er is een hoofdstuk toegevoegd over levensbeschouwing en religie, en een over het geldstelsel en de financiële instellingen. De omvang van het boek is uitgebreid van 195 tot 302 bladzijden; ten dele is dat ook terug te voeren op een andere lay-out en een handzamer formaat. Er is nu ook een register toegevoegd, wat de bruikbaarheid aanzienlijk verhoogt.
Evenals de eerste druk is ook deze tweede druk verschenen met steun van de Nederlandse Taalunie. De uitgever is Van In te Lier, het nummer is ISBN 90 306 2118 4; de prijs is onveranderd: 495 Belgische Franc.
M.C.v.d.T.
| |
Woordenboek Limburgse dialecten (pottenbakker, steenbakker enz.)
Onlangs verscheen van het systematisch Woordenboek van de Limburgse dialecten de achtste aflevering van deel II, niet-agrarische terminologieën. Deze aflevering is geschreven door H.H.A. van de Wijngaard en H. Crompvoets en bevat de terminologie van de pottenbakker, steenbakker, pannenbakker, en gresbuizenin- | |
| |
dustrie. Het boek bevat verschillende taalkaartjes, foto's en tekeningen en wordt afgesloten door een alfabetisch register van woordtypen en lemmatatitels.
De bibliografische gegevens zijn als volgt: H.H.A. van de Wijngaard en H. Crompvoets, Woordenboek van de Limburgse dialecten. II. Niet-agrarische vakterminologieën. Aflevering 8: pottenbakker, steenbakker, pannenbakker, gresbuizenindustrie. XXIV + 116 blz. 1994. Het woordenboek wordt uitgegeven door Van Gorcum te Assen. De prijs van dit deel bedraagt f 39,- (ISBN 90 232 2872 3).
Jan Nijen Twilhaar
| |
Jaarboek Spieghel Historiael (1992)
Jaargang 33 (1992) van het jaarboek van de Bond van Gentse Germanisten, Spieghel Historiael, bevat acht bijdragen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde. De bundel wordt ingeleid door Johan Taeldeman met zijn bijdrage Welk Nederlands voor Vlamingen?, waarin hij ingaat op het probleem van een aanvaardbare taalnorm en een adequate taalpolitiek in Vlaanderen. Magda Devos gaat in haar artikel Na honderd jaar wetenschappelijke dialectstudie in op de vraag of de dialectologie nog een toekomst heeft, gezien de huidige oriëntatie van de linguïstiek en de dramatische achteruitgang van het dialect. Jacques Van Keymeulen licht ons in over De algemene woordenschat in de 3 grote regionale woordenboeken (WBD, WLD, WVD). Het gaat hier om de drie fraai uitgevoerde systematische woordenboeken van de Brabantse, Limburgse en Vlaamse dialecten. Filip Devos beschrijft in zijn bijdrage Nederlands, Frans en Engels in contrast: een contrastieve grammatica voor het vreemdetalenonderwijs wat zo'n contrastieve grammatica kan inhouden. De contrastieve linguïstiek, die zo'n grammatica zou moeten opstellen, is een deeldiscipline van de linguïstiek die twee of meer taalsystemen of -subsystemen synchroon, systematisch en bi- of unidirectioneel vergelijkt en beschrijft.
Na deze vier taalkundige bijdragen komt de letterkunde aan de beurt. Joris Reynaert gaat in op de grote vlucht die de studie van de Middelnederlandse letterkunde heeft genomen: Grandeur en misère. De medioneerlandistiek in Noord en Zuid (1982-1992). Werner Waterschoot gaat in op Rederijkers en Renaissance. De Nederlandse literatuurstudie van de zestiende eeuw. De bijdrage van Yves T'Sjoen behandelt Richard Minnes publikaties in Nederlandse periodieken. Anne Marie Musschoot tenslotte, beschrijft de Ontwikkelingen in de naoorlogse roman.
De bundel wordt afgesloten met een aantal mededelingen in de rubriek In den Spiegel, een lijst met publikaties in Uit het werk van de Gentse Germanisten, en een Lijst van licentiaatverhandelingen en doctorale dissertaties Germaanse filologie 1991-92.
Bibliografische gegevens: Luc De Grauwe en Jaak De Vos (red.), Van sneeuwpoppen tot tasmuurtje. Aspecten van de Nederlandse Taal- en Literatuurstudie. Gent, 1993. De bundel kan besteld worden door contact op te nemen met de Vakgroep Duits van de Universiteit Gent, Seminarie voor Duitse Taalkunde, Blandijnberg 2, B-9000 Gent. Telefoon: (32) (0)9-264.40.85. De prijs voor niet-leden werd vastgesteld op 450 bfr.
Jan Nijen Twilhaar
| |
| |
| |
Pelgrimsverslagen per computer geanalyseerd
In haar Engelstalige dissertatie A guidebook for the Jerusalem Pilgrimage in the Late Middle Ages. A case for Computer-ided Textual Criticism probeert Josephie Brefeld te achterhalen of de opvallende overeenkomsten in de talloze laatmiddeleeuwse pelgrimsverslagen terug te voeren zijn op een reisgids die de pelgrims in Jerusalem verkregen en bij terugkeer gebruikten als de basis voor hun reisverhaal. Teneinde het enorme corpus (100 verslagen in zeven talen) te onderzoeken is gebruik gemaakt van diverse computer-analyse technieken, waaronder de zogenoemde factor-analyse.
Na een eerste hoofdstuk waarin een herdruk wordt gegeven van de belevenissen van een Jerusalemreiziger in de late Middeleeuwen, wordt in het tweede hoofdstuk uit het grote corpus een kleinere groep van 18 representatieve teksten gelicht, die in het derde hoofdstuk aan een gedetailleerd onderzoek onderworpen wordt. Daarbij gaat het vooral om de heilige plaatsen die het verslag noemt. Wanneer een tekst een bepaalde plaats noemt, krijgt hij een 1 in de matrix, vermeldt de tekst de plaats niet, dan verschijnt er een 0. Via een zogenoemde ‘similarity-index’ kunnen daarna de verwantschappen tussen teksten in getallen worden weergegeven. In het vierde hoofdstuk worden de gegevens van de 18 teksten door middel van factor-analyse nader bewerkt, met als resultaat dat één van de teksten dicht in de buurt van de ‘reisgids’ ligt. Bibliografisch onderzoek wees uit dat deze tekst behoort tot een cluster van teksten, waarvan nu ook andere representanten nader onderzocht worden (hoofdstuk 5). Na nogmaals een factor-analyse wordt één van de zes bekeken teksten (New York, Pierpont Morgan Library 56345) beschouwd als een ‘goede representant’ van de brontekst. Van deze Latijnse tekst wordt een uitgave gepresenteerd in het zesde en laatste hoofdstuk. Na het eigenlijke betoog volgt nog een theoretische uiteenzetting over de rol van de computer in de filologie: Addendum ‘There is More to Texts than Meets the Eye: Towards a New Observational Theory’, p. 153-178.
Josephie Brefeld, A guidebook for the Jerusalem Pilgrimage in the Late Middle Ages. A Case for Computer-Aided Textual Criticism is uitgegeven door Verloren (serie Middeleeuwse studies en bronnen XL) in Hilversum. Het boek heeft het ISBN 90 6550 257 2 en kost f 45,-.
Frank Brandsma
| |
Karel van Mander, Lives of the Illustrious Netherlandish and German Painters
Onlangs verscheen het eerste deel van de geplande zesdelige uitgave van Karel van Manders Leven der Doorluchtighe Nederlantsche, en Hooghduytsche Schilders. De talrijke biografieën van vijftiende- en zestiende-eeuwse schilders uit de Nederlanden zijn afkomstig uit het Schilder-boeck (1604). Deel I van deze wetenschappelijke editie opent met de in 1618 gepubliceerde biografie van de schrijver-schilder Van Mander zelf. Daarna volgt de facsimile-tekst van de uitgave van 1604, met aan de voet van de bladzijden de varianten in de latere editie uit 1617.
Editeur is de Van Manderspecialist Hessel Miedema die, zoals bekend, reeds verschillende verdienstelijke bronuitgaven op zijn naam heeft staan. Hij heeft de levens hertaald en die moderne hertalingen hebben aan de basis gelegen van de Engelse vertalingen. In deze editie staan zij naast de originele tekst. De bladverdeling is overeenkomstig de oorspronkelijke uitgave.
| |
| |
Het belang van deze nieuwe uitgave beperkt zich beslist niet tot de kunstgeschiedenis. Ook voor de literatuur- en mentaliteitsgeschiedenis is zij van grote waarde. Zij verhoogt ons inzicht in het genre van de (kunstenaars)biografie; in Van Manders karakteristieke proza, waaronder de vele beeldbeschrijvingen en anekdoten; in de lyrische intermezzi (onder andere lof- en grafdichten) en in diens treffende woordgebruik. Interessant zijn ook de oordelen die Van Mander heeft over personen, kunstwerken, bevolkingsgroepen en gebeurtenissen uit het dagelijks leven. Onderzoek naar zijn manier van kijken en formuleren kan duidelijk maken hoe die van invloed is geweest op latere schrijvers en biografen.
Met behulp van de degelijke parallelvertaling en met de ongetwijfeld uitvoerige commentaren in de komende delen, wordt een omvangrijk deel van een belangwekkende historische tekst algemeen beschikbaar, toegelicht en toegankelijk gemaakt. Het uitgebreide register in dit tekstdeel: op naam, plaats en genoemde kunstwerken beslaat 50 pagina's en is goed doordacht (bovendien zal in het slotdeel een algemene index worden opgenomen).
Waarom ervoor is gekozen de tekst in facsimile op te nemen, is niet helemaal duidelijk. De ervaring leert dat het lezen van een gotische letter niet iedereen even goed afgaat en dat bij het afschrijven nogal eens fouten worden gemaakt. Een regelnummering bij de vertaling zou geen overbodige luxe zijn geweest, want bij het over en weer lezen is het vaak lastig de corresponderende plaats terug te vinden, te meer omdat Van Mander zijn proza niet indeelt in alinea's.
De precieze vorm van de commentaar is nog niet bekend, maar in ieder geval zal worden ingegaan op de bronnen, voorlopers, topoi en motieven, waardoor de betrouwbaarheid van Van Manders tekst als historische bron evenals zijn waardering voor de kunstwerken, beter beoordeeld kunnen worden. Bovendien ligt het in de bedoeling alle ter sprake gebrachte kunstwerken, voorzover ze te achterhalen zijn, af te beelden. Het geschatte aantal illustraties ligt rond de duizend.
Ik ben benieuwd, nu de vertaling eenmaal voorhanden is, hoe omvangrijk de annotaties op woord- en zinsdeelniveau nog zullen zijn. Die bleken in de bloemlezing Ter Liefde der Const (1983) van W. Waterschoot vaak zinvol en onmisbaar voor een goed begrip. Wat ons in ieder geval wel in het vooruitzicht wordt gesteld, is onder meer een studie naar de retorische structuur van de biografieën en naar het beoogde lezerspubliek.
‘Dat niet seer haest in toecomende Eeuwen der Menschen gedachten en monden heel gheledight souden worden van het loflijck gherucht der uytnemende Schilders, mocht eenichsins te verhopen wense’, zegt Van Mander aan het begin van zijn voorrede. Nu, met dit eerste, monumentale, tekstdeel hoeft daar geenszins meer aan getwijfeld te worden.
Deel I van de reeks, uitgegeven door Davaco Publishers Doornspijk, telt 510 pagina's en kost f 195,-. Dezelfde prijs is ook beraamd voor de overige delen. Men verwacht dat de serie over ongeveer vijf jaar compleet zal zijn.
Hans Luijten
| |
Nieuwe delen in de serie Egodocumenten
In de serie Egodocumenten, uitgegeven door Verloren te Hilversum, verschenen drie nieuwe delen: A. van Goltstein, De vertrouwde van mijn hart. Dagboek 1801-1808. Ed. J. Limonard. Hilversum 1994. Egodocumenten 4 (ISBN
| |
| |
90-6550-116-9; prijs f 27,50); D. Jansz, Aantekeningenboek (1604-1636). Ed. P. Gerbenzon e.a. Hilversum 1993. Egodocumenten 5 (ISBN 90-6550-117-7; prijs f 45,-) en J.E. de Witte, Fragmenten uit de roman van mijn leeven (1763-1790). Ed. G. Drewes en H. Groot. Hilversum 1993. Egodocumenten 6 (ISBN 90-6550-122-3; prijs f 37,50). Ze leveren stuk voor stuk interessante informatie over het dagelijks leven tussen 1600 en 1810.
Het aantekeningenboek van Dirk Jansz werd al in 1960 door Gerbenzon e.a. uitgegeven en is nu door Rudolf Dekker en Ingrid van der Vlis opnieuw geredigeerd. Hiermee is een van de oudste Nederlandse egodocumenten uit de boerenstand weer beschikbaar. Jansz was een tamelijk welgestelde boer, met flink wat land en ook een goed gevulde boekenkast. Onder de meer dan 40 titels bevonden zich naast godsdienstige, historische en politieke werken ook Reinaard de Vos, Floris ende Blanchefloer, Uilenspiegel en een geuzenliedboek. Uit zijn aantekeningen blijkt dat Jansz er regelmatig uit (voor)las. Het eigenlijke dagboek wordt voorafgegaan door drie inleidingen, resp. van J.A. Faber, K. Fokkema en P. Gerbenzon. Ze tonen de betekenis van Jansz' aantekeningen voor de agrarische en de mentaliteitsgeschiedenis.
In 1825 beschreef Jacob Eduard de Witte in Fragmenten uit de roman van mijn leeven de geschiedenis van een jonge man uit welgestelde kringen die door een misstap zijn leven verwoest. Het fictionele vernisje is hier flinterdun: als jong vaandrig verried De Witte zijn land toen hij essentiële militaire informatie over het eiland Schouwen prijsgaf aan de Engelsen. In de acht jaar die hij daarna in de Haagse Gevangenpoort doorbracht, werkte hij onder meer aan de Fragmenten. Behalve om de details uit het dagelijks leven van De Wittes tijd is het werk van belang om de rechtszaak die erin beschreven wordt: deze leidde tot botsingen tussen de stadhouder en het gewest Holland, wat uiteindelijk resulteerde in veranderingen in de militaire rechtspraak.
Alexander van Goltstein begon zijn dagboek op 16-jarige leeftijd, toen hij student in Utrecht was. Hij beschouwde het als zijn enige ‘vertrouwde van mijn hart’. Dit ‘journal intime’ levert dan ook een scherp verslag van zijn levenstroebelen: zijn studie, zijn beroepskeuze, de moeizame relatie met zijn ouders, zijn sexuele problemen, zijn breuk met het geloof en zijn eenzaamheid. Op zoek naar een eigen identiteit neemt Van Goltstein kennis van allerlei literatuur, zowel moralistische geschriften als romans, onder meer Geheim dagboek van Johann Kaspar Lavater en het werk van Wolff en Deken. Zo levert hij niet alleen als schrijver maar ook als lezer een bijdrage aan de literatuurgeschiedenis.
De serie Egodocumenten begint met zijn interessante bijdragen aan het spectrum van het verleden een eigen plaats in de boekenkast op te eisen: het is daarom wenselijk van nu af aan een overzichtslijst van verschenen delen op te nemen.
Lia van Gemert
| |
Ferguut en Liedewij herdrukt
Als de eerste twee delen in de nieuwe reeks ‘Middelnederlandse tekstedities’ zijn ongewijzigde herdrukken verschenen van een Arturroman en een heiligenleven: - Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door E. Rombauts, N. de Paepe en M. de Haan. Hilversum (Verloren), 1994. Middelnederlandse tekstedities
| |
| |
1 (prijs f 40,-). Herdrukt is de editie die verscheen bij Tjeenk Willink/Noorduijn (Culemborg, 1976).
Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam. De Middelnederlandse tekst naar de bewaarde bronnen uitgegeven, vertaald en van commentaar voorzien door Ludo Jongen en Cees Schotel, m.m.v. Josephine Franken. Hilversum (Verloren), 1994. Middelnederlandse tekstedities 2 (prijs f 30,-). Deze editie verscheen eerder bij het Fonds Historische Publikaties Schiedam (Schiedam, 1989).
Eén kanttekening bij de Ferguut-herdruk: het is een misser dat werd voorbijgegaan aan de tweede herziene druk, die in 1982 is verschenen bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage. De kleine verbeteringen die daarin werden aangebracht op aanwijzing van enkele recensenten zijn hierdoor tenietgedaan, evenals de aanvulling op de literatuuropgave. Overigens zou ook die (tot 1982) bijgewerkte literatuuropgave al weer gedateerd aandoen: intussen zijn er bijvoorbeeld al weer twee belangrijke monografieën over de Ferguut/Fergus verschenen: de dissertaties van Willem Kuiper (met een diplomatische tekstuitgave van de Middelnederlandse tekst) en van Roel Zemel.
Erwin Mantingh
| |
Oraliteit en schriftcultuur
Evenals de voorafgaande delen is Oraliteit en schriftcultuur, de twaalfde Utrechtse bijdrage tot de mediëvistiek, een multidisciplinaire bundel die voortvloeit uit een collegecyclus over een middeleeuws thema. In 1990 gingen de colleges over ‘Mondelinge traditie en schriftcultuur’, een onderwerp dat deel uitmaakt van het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de Utrechtse mediëvisten. Het elftal gebundelde artikelen bestrijkt de gehele periode van Gregorius van Tours tot Erasmus, overschrijdt die zelfs in een bijdrage over de nog levende Berbercultuur. Naast stukken over historische, filosofische en muzikale aspecten van de middeleeuwse verschriftelijking is er ruim aandacht voor literatuur.
Zeer diverse literaturen vormen het terrein van onderzoek, zo blijkt als men de behandelde onderwerpen op een rijtje zet: verschijnselen van oraliteit in de Berberpoëzie (Otten), ‘Orale poëzie in Oudierse rechtsboeken’ (Van Strien-Gerritsen), ‘Het chanson de geste en het boek’ (Stuip), Arabische ridderromans (Kruk) en de Middelnederlandse artes-teksten en hun publiek (Lie). Afzonderlijke vermelding verdient hier nog het inleidende artikel van De Jong, ‘Geletterd en ongeletterd. Zin en onzin van een tegenstelling’, dat een lezenswaardige status quaestionis biedt van het mediëvistische onderzoek op het gebied van oraliteit en schriftcultuur.
R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Oraliteit en schriftcultuur. Hilversum, Verloren, 1993. Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek 12. f 45,-
Erwin Mantingh
| |
Apparaat voor de studie van de Middeleeuwen
De Amsterdamse historicus Marco Mostert heeft een bibliografie vervaardigd voor ‘de beginnende onderzoeker’ op het weidse terrein van de mediëvistiek. Het boekje is bedoeld als ‘een gids om de weg te vinden in de veelheid aan publikaties en bronnen die de mediëvist ten dienste staan’.
| |
| |
De volgende onderwerpen komen aan bod: inleidingen in de studie van de middeleeuwse geschiedenis, encyclopedische naslagwerken, bibliografieën, tijdschriften, bronnenuitgaven in een aantal belangrijke reeksen (ook in vertaling), hulpmiddelen bij het vinden van ongepubliceerde bronnen, ingangen tot de historische kritiek, woordenboeken (middeleeuws Latijn en Middelnederlands), hulpwetenschappen, de computer als hulpmiddel, adressenlijsten van mediëvisten, en nog enkele vingerwijzingen voor verdergaand bibliografisch onderzoek. Twee bijlagen geven een opsomming van de delen uit de reeksen Typologie des sources en Monumenta Germaniae Historica. Tot slot bevat de bibliografie indices op auteursnamen en thema's.
De nadruk van het Apparaat ligt volgens Mostert op ‘intellectuele geschiedenis, kunsten en wetenschappen, religie en de receptie van de Oudheid’, een beperking die de samensteller verklaart door zijn persoonlijke interesses enerzijds, de afwezigheid van naslagwerken op bepaalde deelterreinen anderzijds. Handboeken en overzichtswerken zijn met terughoudendheid opgenomen.
Het Apparaat kan de medioneerlandicus die zich op de multidisciplinaire cromme paden waagt, goede diensten bewijzen, vooral wanneer die hem naar historisch en/of Latijnstalig gebied voeren. Op volkstalig territorium zal hij meer dan eens teleurgesteld worden als hij wil doordringen tot de literaire bronnen zelf. Om het bij een paar voorbeelden van eigen bodem te laten: de repertoria van de Middelnederlandse Karel-, Artur- en ridderepiek van respectievelijk Besamusca en Kienhorst zijn niet opgenomen, maar Jansen-Siebens Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur wèl, zij het dan in het hoofdstuk met bibliografieën; de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) en het Corpus Gysseling blijven eveneens onvermeld.
Wat mij betreft is de uitgesproken vrees dat het Apparaat ‘té omvangrijk’ zou worden bij een totaal van 96 pagina's voorbarig en mag een bibliografie op dit enorme en veelzijdige onderzoeksterrein nog wel wat meer bladzijden omvatten. Hopelijk is deze handige wegwijzer een stap in de richting van zo'n lijviger mediëvistische bibliografie.
Marco Mostert, Apparaat voor de studie van de Middeleeuwen. Tweede, geheel herziene editie. Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam, [1994]. Amsterdamse Historische Reeks, Kleine Serie 28. f 25,-.
Erwin Mantingh
| |
Essays over Bloem
In het najaar van 1993 verscheen, als tweede deel van de reeks literair-historische studies van de Historische Uitgeverij te Groningen, een bundel essays over J.C. Bloem onder redactie van Bart Slijper. Het ‘Woord vooraf’ zet hoog in: er zal volgens Slijper ‘van alle mogelijk zijnden’ worden ingegaan op ‘werk en leven van de dichter’ (p. 10). Uiteraard kan deze belofte slechts ten dele worden ingelost. De auteurs begeven zich voornamelijk op traditioneel documentair, poëticaal-interpretatief en biografisch terrein; aan de ideologische en literair-historische aspecten van Bloems oeuvre wordt slechts zijdelings aandacht besteed. Dit neemt niet weg dat Verlangen zonder vorm en zonder naam enkele intrigerende bijdragen bevat aan het Bloem-onderzoek, dat na de publikatie van de historisch-kritische editie van A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet op een lager pitje leek gezet. Wijlen
| |
| |
Johan Polak, aan wie het boek ter nagedachtenis is opgedragen, zou met Verlangen zonder vorm en zonder naam minstens een uur lang gelukkig zijn geweest.
H.T.M. van Vliet bestudeert in ‘Het onzegbare geheim’ de activiteiten van Bloem als criticus en essayist. Dankzij zijn bibliografische speurzin beschikken we, voor het eerst, over een betrouwbaar overzicht van de tijdschrift- en dagblad publikaties waarin Bloem zich over literatuur en samenleving heeft uitgesproken. Bloem heeft ‘verschillende malen de stoot gegeven tot of een belangrijke bijdrage geleverd aan een principiële literaire discussie: het zogenaamde “rhetoriek-debat” in 1913, de discussie over de ethisch “humanitaristische” kunstrichting van De stem aan het einde van de jaren twintig en de richtingenstrijd rond het tijdschrift Forum, door Bloem treffend samengevat onder de tiel “Vorm of vent”’. Bovendien heeft Bloem zich meermalen doen horen over zijn anti-democratische standpunten, die ‘hem in de jaren dertig als vanzelf [brachten] in het kamp van fascisme en nationaal-socialisme’. Geheimzinnig is de volgende uitspraak niet: ‘Over de heele wereld heeft het socialisme zijn voosheid bewezen, de wereld is verziekt van democratie en heeft slechts één ding noodig: een nieuwe hiërarchie. Zijn er teekenen van, dat die komende is?’ Aldus Bloem in een kritische beschouwing uit Den gulden winckel (1932). Terecht suggereert Van Vliet dat deze abjecte ideologische standpunten moeten worden bestudeerd in relatie tot Bloems ‘hoge’ opvattingen met betrekking tot kunst en kunstenaarschap en de contemporaine culturele en maatschappelijke context. Poëtica en politiek zijn hier geen gescheiden categorieën. Het is te hopen dat de volledige uitgave van Bloems kritische bijdragen, die Van Vliet momenteel voorbereidt, binnen afzienbare tijd het licht ziet.
James Brockway schrijft vervolgens in ‘But suffering for thee is pain no more’ over zijn ervaringen bij het vertalen van Bloems poëzie in het Engels, terwijl A.L. Sötemann in zijn bijdrage over ‘De handschriften van J.C. Bloem’ een rondreis maakt door de bewaard gebleven cahiers, waarin Bloem, als zijn kop er naar stond, poëtische aanzetten schreef of plannen noteerde. Bijzonder inzichtgevend is deze rondreis niet, zoals Sötemann ook zelf toegeeft. Kort en bondig attendeert Wiel Kusters vervolgens in ‘Bloem bij Rodenko’ op enkele facetten van de ontvangst van Bloems poëzie door Vijftig. In ‘Oorspronkelijke eentonigheid’ gaat Kusters in op de betekenis van het gedicht ‘Het kleine kerkhof’.
‘Het begeerde en het ontbeerde’ van G.J. Dorleijn, leert ons wat de poëzie van J.H. Leopold voor Bloem betekend heeft. Dorleijn laat een begenadigd leerling aan het woord over een meester zonder weerga. ‘Bloem herkent de motieven van zijn eigen dichtwerk in dat van Leopold - de verbittering door het dagelijkse leven, het zich niet meer willen paaien met loze illusies en toch ook de kwetsbaarheid en “een voortdurende ontvankelijkheid des harten, in spijt van alle, ook de wrangste ervaring”.’ Over de subtiele synthese tussen vorm en inhoud in Leopolds gedichten schrijft Bloem: ze [vorm en inhoud] zijn [bij Leopold] tot ‘een overgelijkelijke harmonie samengegroeid - neen, niet samengegroeid, maar van een bliksemende oorsprong af samengeschapen, onnavolgbaar, vlekkeloos, en definitief’. Uit dergelijke kritische oordelen leren we veel over Bloems opvattingen met betrekking tot de vormgevingsprincipes van (zijn) poëzie: van een eenvoudig verhaaltje-op-rijm, waarin de inhoud onafhankelijk van de ‘vormgeving’ bestaat, heeft hij nooit iets willen weten. Dorleijn bespreekt niet alleen Bloems uitspraken over Leopold, waarbij hij dankbaar heeft kunnen profiteren van het bibliografisch onderzoek van Van Vliet. Hij onderzoekt ook op welke wijze Leopoldiaanse
| |
| |
eigenaardigheden in de gedichten van Bloem terugkomen: de bewondering voor de meester heeft een consequentie gehad voor de verspraktijk. Versexterne poëticale uitspraken worden dus direct gekoppeld aan versinterne verschijnselen, waaronder iconiciteit en betekenisvermenging: procédés die, bezien in het licht van de twintigste eeuwse poëzie-conventies, typerend zijn voor symbolistische poëzie.
Bern Versteegen gaat in ‘Tussen Bloemen en Verwey’ op een vergelijkbare wijze te werk. ‘Bloem heeft er meermalen van getuigd hoe belangrijk Albert Verwey voor hem is geweest.’ Versteegen probeert die ‘belangrijkheid’ én de verschillen tussen beide dichters vervolgens te demonstreren door een tweetal gedichten aandachtig te bezien.
Verlangen zonder vorm en zonder naam besluit met een bijdrage van Aya Zikken, ‘Uil! Uil!’, waarin herinneringen aan Bloem en Clara Eggink worden opgehaald over, onder andere, poëzie en rijsttafels.
Verlangen zonder vorm en zonder naam; over J.C. Bloem onder redactie van Bart Slijper is in 1993 verschenen bij de Historische Uitgeverij te Groningen. Het telt 202 bladzijden, inclusief facsimile's, foto's en een register. Het omslag en de typografie is van Rudo Hartman. Prijs f 35,- (ISBN 90 6554 182 9)
Ben Peperkamp
| |
E. Du Perron-genootschap opgericht
Op 14 mei j.l. is in Bergen NH het E. Du Perron-genootschap opgericht. Het genootschap stelt zich ten doel de kennis ten aanzien van E. Du Perron, zowel wat zijn persoon als zijn werk betreft, te verdiepen en bij te dragen aan de waardering voor zijn blijvende literaire en maatschappelijke betekenis.
Eddy Du Perron is voornamelijk bekend van zijn activiteiten bij het tijdschrift Forum, en van zijn monumentale autibiografisch getinte roman Het land van herkomst. Voor degene die de behoefte heeft over Du Perron en zijn werk te horen spreken door gastsprekers, of die met gelijkgestemde liefhebbers van zijn werk van gedachten wil wisselen, is er nu de mogelijkheid dat regelmatig te doen. Daarnaast geeft het Genootschap Cahier van een lezer uit, dat onregelmatig verslag doet van nieuwtjes over Du Perron en de lezingen door gastsprekers weergeeft.
Lidmaatschap van de vereniging kost f 50,- per jaar, voor studenten (kopie collegekaart sturen) f 25,-, het entreegeld bedraagt f 25,-, voor studenten f 10,-. Donateurs kunnen de vereniging steunen door een bedrag van f 40,- per jaar over te maken. Voor dit bedrag wordt men op de hoogte gehouden van verenigingsactiviteiten (lezingen, excursies, discussies) en krijgt het Cahier van een lezer toegezonden. Lid worden kan door het overmaken van het lidmaatschapsgeld plus het eenmalige entreegeld op gironummer 235.127 t.n.v.E. Du Perron-genootschap, Westzeedijk 262, Rotterdam, en door het opgeven van naam, adres, telefoonnummer (kopie van collegekaart) op onderstaand adres.
Nadere inlichtingen bij het secretariaat van het EDPG:
Kiki Hannema, Comeniuslaan 32, 1412 GP Naarden, telefoon 02159-45595.
K. Hannema
| |
| |
| |
Tentoonstelling ‘Rekkelijk of Precies’
Een roerige episode uit onze vaderlandse geschiedenis is van 11 september tot en met 20 november van dit jaar onderwerp van een tentoonstelling in Museum Het Catharijneconvent, Nieuwgracht 63 te Utrecht.
De ruzie tussen Arminius en Gomarus, de tegenstellingen tussen Prins Maurits en landsadvocaat Van Oldenbarnevelt, de afdanking van de waardgelders, de onthoofding van Van Oldenbarnevelt, de gevangenen op Loevestein, onder wie de beroemde Hugo de Groot, en de vlucht van Uytenbogaert naar Antwerpen: namen en begrippen uit de vaderlandse geschiedenis. Omdat het dit jaar 375 jaar geleden is dat de Synode van Dordt werd gehouden en de Remonstrantse Broederschap werd gesticht, is dit interessante hoofdstuk uit de geschiedenis van Nederland onderwerp van een expositie. Spotprenten, prenten, pamfletten, portretten en voorwerpen schetsen een beeld van deze periode.
Bij de tentoonstelling verschijnt een rijk geïllustreerde catalogus met artikelen over portretten van remonstrantse voorgangers, over spotprenten en een casestudy over bestandstwisten in Utrecht.
A. Haverkamp
| |
Symposium Teksteditie
Op 2 december 1994 verschijnt bij het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis het Handboek editietechniek van Marita Mathijsen. Ter gelegenheid hiervan organiseert het CHI diezelfde dag in de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam, een symposium over verschillende aspecten van het editeren van literaire teksten. Na de ontvangst met koffie vanaf 11.00 uur en de opening om 11.30 uur door de directeur van het CHI, prof.dr. H.T.M. van Vliet, komt aan het woord drs. Jacqueline de Man over ‘De bronnen voor Van Alphens literair-theoretische verhandelingen. Origineel in zijn eclecticisme’. Na de discussie en de lunch volgen vanaf 13.30 uur drs. Hans Luijten over ‘Realia en ontleningen in Jacob Cats' Sinne- en minnebeelden. Gezien of gelezen?’ en drs. Leo Jansen over ‘De totstandkoming van Wiekslag om de kim van Karel van de Woestijne’. Beide lezingen worden gevolgd door discussie. Na een korte pauze zal prof. dr. W. Woesler uit Osnabrück, voorzitter van de Arbeitsgemeinschaft für Germanistische Edition, om 16.15 uur een lezing houden over het uitgeven van klassieken uit de letterkunde voor een hedendaags publiek. Hierna volgt de aanbieding van het eerste exemplaar van het Handboek editietechniek door dr. Marita Mathijsen aan prof.dr. A.L. Sötemann. De dag wordt besloten met een receptie. De kosten voor het symposium bedragen f 22,50, incl. koffie, lunch en borrel. Belangstellenden kunnen zich tot 21 oktober 1994 telefonisch aanmelden bij het secretariaat van het CHI, 070-3315800.
Annemarie Kets
|
|