Ook in dit deel wisselen de milde oordelen de strenge af. Mild is HVN bijvoorbeeld als geadviseerd wordt op de volgende wijze een tang te verlichten: ‘Jan Tinman heeft zijn tweede partij verloren, gisteren in Havanna’' (p. 198). Aan die woordvolgorde hangt een zeer spreektalig luchtje. Een enkele keer is de terughoudendheid zo groot, dat vergeten wordt dat lezers van het boek een advies verwachten: ‘De punt achter het laatste deel van een opsomming kan (cursivering origineel) achterwege blijven’ (p.140). Onbegrijpelijk streng is daarentegen het oordeel over het betrekkelijk voornaamwoord welke ‘de krentebollen welke ...’. HVN noemt dit gebruik van welke ‘verouderd’, terwijl het naar mijn indruk juist steeds meer gebruikt wordt.
Over de didactische kwaliteiten van HVN niets dan lof. Het boek is prachtig uitgegeven, alle lay out-middelen worden ingezet om de regels, voorbeelden en uitzonderingen zo duidelijk mogelijk te maken. De tekst heeft in het algemeen hetzelfde hoge niveau, zeker als in een herdruk de volgende punten nog wat aandacht krijgen:
- Soms worden onnodig moeilijke termen ingevoerd, zoals het regeren (nl van voorzetsels) (p. 112), wat wordt uitgelegd met een citaat uit Beatrijs!
- De waarschuwing om zo min mogelijk afkortingen te gebruiken komt na vier bladzijden met adviezen over details van het afkorten (p.151); zo'n passage hoort naturlijk voorop.
- De nummering op p. 149 is contraproductief.
- Belangrijker: het is meer dan eens (p.67/68; p. 131 sub 8) niet duidelijk of een opsomming uitputtend is. In ieder geval miste ik bij de opsomming van gevallen waarin de apostrof de genitief-s vervangt nog c: Ivic'en sch: Mulisch'.
Ten slotte nog iets over de stilistische kwaliteit van de tekst zelf. Als een auteur zich niet houdt aan zijn eigen adviezen, tast dat de normatieve kracht van zijn handboek aan. Ik heb al ziftend maar een duidelijk geval kunnen vinden, een verwijsfoutje: ‘Attributief gebruikte bijvoegelijke naamwoorden worden in het Nederlands vaak verbogen. Of het verbogen kan worden ...’ (p. 63). Daarnaast trof ik wel een paar andere ongerechtigheden aan, die HVN - mijn inziens ten onrechte! - niet behandelt:
- een rare werkwoordstijd in het voorbeeld: ‘Jan heeft besloten dat Karel eruit gegooid zou worden als hij die order niet zou weten te bemachtigen’ (p. 136)
- een kromme zin: ‘Soms moet een woord, vanwege de lengte ervan, afgebroken worden aan het einde van de regel’ (p. 145), Vgl: ‘Soms is een woord zo lang, dat het ...’
En dan nu, het nut van taalverzorgingsboeken. Als het goed is, kun je met de drie hier besproken boeken fouten onzorvuldigheden uit eigen en andersmans werk halen. Lukt dat?
Ik betwijfel het, en wel omdat ik een tijdje de proef op de som heb genomen. Ik heb telkens als ik een afwijking in het werk van mijn studenten aantrof, nagezocht wat de adviseurs ervan zeiden. Dat lukte uitstekend bij de spellingproblemen. Bij de stijlverschijnselen waren er twee soorten duidelijke gevallen. Ten eerste kwam het voor dat de afwijking als zodanig in een of meer boeken behandeld werd. Bijvoorbeeld de discongruentie in ‘Maar ook het feit dat de ouders van de ondervraagden een deel van de woorden niet of nauwelijks kent of herkent, ...’ en de verwijsfout in ‘Veel mensen houden vast aan papieren informatie omdat dat