De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87
(1994)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||
De rol van de rol in de eerste miniatuur van het Kopenhaagse Lutgart-handschriftGa naar voetnoot1Erwin Mantingh‘...the desire to move beyond the words on the page and recapture lost voices. This is the promise that gives the minstrel text its mythic status: through its leaves the lost oral world is recovered, and the dead performer sings once more.’Ga naar voetnoot2 Hs. Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek, Nye kgl. Saml. 168, 4o, f. lv.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||
Eén van de oudste miniaturen uit de Middelnederlandse letterkunde lijkt op het eerste gezicht een onbelemmerd kijkje in de lost oral world van dead performers te geven. Dat de afbeelding niet zonder dubbele bodems is, wordt pas bij nadere beschouwing duidelijk. Ik doel op de eerste van drie bladgrote miniaturen uit een uniek handschrift dat naar zijn bewaarplaats bekend staat als de Kopenhaagse Lutgart. Dit heiligenleven, een vertaling van Thomas van Cantimpré's Vita Lutgardis, is onder medioneerlandici om verschillende redenen geen onbekende: vanwege de hoge ouderdom van het bewaarde handschrift (datering: ca. 1270; het gaat hier zelfs naar alle waarschijnlijkheid om een apograaf, een afschrift naar de autograaf);Ga naar voetnoot3 vanwege de vrije wijze waarop het Latijnse voorbeeld is bewerkt en zodoende is uitgedijd tot een werk van lange adem; vanwege de - niet onomstreden - toeschrijving van het werk aan de latere abt van Sint-Truiden, Willem van Affligem; vanwege het uitzonderlijk vroege gebruik van de jambische versmaat in een volkstalige tekst; en, niet in de laatste plaats, vanwege de door de bewerker toegevoegde pro- en epilogen waarin een levendig beeld wordt geschetst van een dichter-voordrager die zich inspant om zijn deels dommelende gehoor bij de les te houden. Deze literaire achtergronden van dit heiligenleven vallen echter buiten het bestek van deze beschouwing.Ga naar voetnoot4 Ter nadere situering van de miniatuur wijs ik vooraf op twee aspecten van de afbeelding waar een literatuur-historicus gemakkelijk aan voorbij zou gaan. Ten eerste: deze miniatuur maakt, met de beide andere, deel uit van een verlucht, berijmd heiligenleven in de volkstaal.Ga naar voetnoot5 Hoewel geïllustreerde hagiografie in de volkstaal omstreeks 1270 geen novum meer was, men denke bijvoorbeeld aan de Anglo-Normandische heiligenlevens geschreven èn verlucht door Matthew Paris, was het in het Middelnederlands nog allerminst gebruikelijk om een verslegende door een reeks afbeeldingen visueel te ondersteunen.Ga naar voetnoot6 Tweede aspect waarop ik vooraf de aandacht wil vestigen: stilistisch worden de miniaturen in het Kopenhaagse Lutgart-handschrift gerekend tot de zogenoemde Tweede Brugs-Gentse Groep. In deze Vlaamse verluchtingsstijl uit de tweede helft van de dertiende eeuw is een grote hoeveelheid Latijnse teksten, vooral psalteria, uitgevoerd, naar men aanneemt voornamelijk ten behoeve van een stedelijk publiek. Op grond van de dialectkleuring staan tekst en handschrift van de Kopenhaagse Lutgart echter te boek als Westbrabants.Ga naar voetnoot7. Aangenomen wordt daarom dat de Lutgart-miniaturen | ||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||
niet uit (de onmiddellijke omgeving van) Gent stammen, maar ergens tussen Gent en Brussel werden vervaardigd.Ga naar voetnoot8 We kunnen dus stellen dat de vite van Lutgart met haar Middelnederlandse tekst en haar Brabantse ontstaansmilieu een buitenbeentje is binnen deze groep. Nu dan naar de miniatuur. Lieftinck zag in 1954 als eerste dat hier een voordrager is afgebeeld: ‘De (...) miniatuur stelt een benedictijnermonnik (de auteur, Willem van Afflighem?) voor in de hoedanigheid van sprookspreker, gebarend met zijn rechter hand, zijn “rol” in de andere houdende’ (Lieftinck verwart de beide handen). Van Veerdeghem, de ontdekker en eerste uitgever van het handschrift, had weliswaar de monnik ook al voor de auteur van de Lutgart-vertaling gehouden, maar de rol anders geïnterpreteerd: ‘De titel van zijn werk moest op de strook perkament, die hij in de hand houdt, staan, doch is uitgebleven.’ In zijn ogen ging het dus om een niet ingevulde banderol en zo beschreef ook Deschamps de miniatuur nog in 1954 ter gelegenheid van de tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften uit beide Limburgen in Hasselt. Daar maakte Lieftinck kennis met deze miniatuur op een moment dat de inkt van de pennestrijd over het auteurschap en het beoogde publiek van de tekst nog maar amper was opgedroogd. Hij zag een benedictijner ‘sprookspreker’ met een ‘rol’. En daarmee was voor Lieftinck de kous af.Ga naar voetnoot9 Was immers niet sinds de vondst van het handschrift betoogd dat de Middelnederlandse bewerker en de benedictijn Willem van Affligem een en dezelfde persoon waren?Ga naar voetnoot10 En was de Vita Lutgardis- vertaling niet ingebed in pro- en epilogen van de hand van diezelfde bewerker waarin hij omstandig een voordracht van het heiligenleven in sessies schildert? Eén element uit de miniatuur blijft echter vanuit een literair-historisch oogpunt fascineren. Het wekt bevreemding dat hier een rol in plaats van een boek is afgebeeld: een ‘letterlijke’ uitleg van de miniatuur zou zijn dat de Lutgart - waarvan meer dan 20.000 verzen zijn bewaard - werd voorgedragen van één of meer rollen, maar die interpretatie strookt niet met de overlevering van de tekst: ik herinner eraan dat het Kopenhaagse handschrift een codex is die met reden wordt beschouwd als een apograaf; bovendien kennen we helemaal geen voorbeelden van Middelnederlandse epiek op rol. De vraag luidt dus: waar heeft deze Willem van Affligem zijn rol vandaan? Op zoek naar een antwoord zal ik twee sporen volgen. Allereerst ga ik na of de rol is geïnspireerd door een iconografische traditie en is te beschouwen als een onderdeel van een beeldmotief ‘voordracht’. Daarna probeer ik te achterhalen of er reden is om aan te nemen dat een lange verhalende tekst als de Lutgart daadwerkelijk vanaf een rol werd voorgelezen. Deze beide mogelijke verklaringen voor de aanwezigheid van de rol sluiten elkaar niet bij voorbaat uit: het is immers | ||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||
denkbaar dat de praktijk en de uitbeelding van een epische voordracht elkaar niet veel hebben ontlopen.
De rol is onlosmakelijk verbonden met het gebaar dat de monnik met zijn beide handen maakt. Zijn geopende linkerhand houdt hij omhoog, met zijn rechterhand wijst hij ter hoogte van zijn middel recht voor zich uit. Tegelijkertijd houdt hij in deze hand (ietwat onnatuurlijk) de uitgerolde blanco strook vast, die tot op de grond hangt en daar in een rol uitmondt. In de priemende vinger herkennen we de in de iconografie gebruikelijke mimiek van een prediker, (hemelse) boodschapper, onderwijzer of spreker die zich richt tot een gehoor, dat meestal ook is afgebeeld,Ga naar voetnoot11 maar in dit geval ontbreekt.Ga naar voetnoot12 Ook in auteursportretten komen we het gebaar tegen, zij het dat als tekstdrager daarin gewoonlijk een boek voorkomt (of de tekstdrager geheel ontbreekt) en dat een publiek doorgaans achterwege blijft: zó treffen we bij voorbeeld Jacob van Maerlant aan in de marge van het Detmoldse Der naturen bloeme-handschrift.Ga naar voetnoot13 Wat voegt de rol toe aan het geijkte auteursportret? Recent onderzoek heeft uitgewezen dat de afbeeldingen van (blanco) stroken in handschriften met (strofische) gedichten duiden op de beoogde mondelinge vertolking van de tekst(en) waarnaast zij figureren: de rol, die met orale presentatie wordt geassocieerd, als beeld voor de mondelinge dimensie van de tekst.Ga naar voetnoot14 In het licht van de uitvoerige voordrachtpassages in de Middelnederlandse Lutgart-bewerking moet de rol in de eerste miniatuur met diezelfde bedoeling zijn aangebracht: de rol in de hand van de monnik-auteur beklemtoont het voordrachtskarakter van de Middelnederlandse tekst. | ||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||
Het gebruik van dit beeldmotief in de Lutgart is om twee redenen opmerkelijk binnen de iconografische traditie: het betreft hier een illustratie bij een epische in plaats van een lyrische tekst, en het is de oudste middeleeuwse miniatuur die ik ben tegengekomen waarop een voordracht vanaf een rol is afgebeeld.Ga naar voetnoot15 Reden genoeg om na te gaan of deze voorstellingswijze wellicht is ingegeven door een epische voordrachtspraktijk met rollen. Voor ik daartoe overga, eist een dubbele bodem in de miniatuur nog de aandacht op. Van de zwarte monnikspij, die de drager tot een benedictijn bestempelt, heeft de kunsthistorica Carlvant al in 1978 geopperd dat deze is overgeschilderd. Haar argwaan was gewekt door het grote kwaliteitsverschil tussen de vlakke uitvoering van de zwarte monnikspij enerzijds (slordige contouren, geen plooienval, de dofheid van het zwart) en de fijne tekening van de grijze nonnehabijten anderzijds (op de beide andere miniaturen). Onder het zwart meende Carlvant de plooien van een witte pij te ontwaren. Toen ik onlangs voor het eerst een (sterk vergrote) kleurenreproduktie van de miniatuur onder ogen kreeg,Ga naar voetnoot16 was één blik genoeg om me van het gelijk van Carlvant, die zelf nog een slag om de arm hield, te overtuigen.Ga naar voetnoot17 Ik denk zelfs nog een stap verder te kunnen gaan. Niet alleen de pij werd overgeschilderd, ook de rol is een latere toevoeging: hij is de monnik pas in tweede instantie ‘in’ de hand gehangen. Daarop wijst de onnatuurlijke manier van vasthouden - vergelijking met contemporaine afbeeldingen leert dat miniaturisten geen enkele moeite hadden om die pose beter uit te voeren. Ook verder is de rol niet onberispelijk aangebracht: onder de rol in de rechter benedenhoek zijn de lijnen van de pilaar en de omlijsting zichtbaar met zwart uitgevoerd - als de afbeelding van de rol oorspronkelijk was geweest, zou men daar hooguit schetslijntjes verwachten. De dominicaan Thomas van Cantimpré (witte pij, zwarte mantel) is geretoucheerd zodat er een benedictijner monnik (zwarte pij) met een rol in de hand tevoorschijn kwam:Ga naar voetnoot18 het portret van de auteur van de Latijnse vita is veranderd in een afbeelding van de dichter-voordrager van de Middelnederlandse vite. De metamorfose van de monnik verklaart ook de al opgemerkte afwezigheid van een publiek in de miniatuur. Maar wat was de reden voor deze gedaanteverwisseling? Ik vermoed dat miniaturen die aanvankelijk bestemd waren voor een handschrift met de Latijnse Vita Lutgardis, bij nader inzien zijn gebruikt ter verluchting van de Middelnederlandse bewerking. Deze gewijzigde bestemming van de miniaturen is goed te rijmen met de eerdere constatering dat de Middelnederlandse Kopen- | ||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||
haagse Lutgart binnen de Tweede Brugs-Gentse verluchtingsgroep een uitzonderingspositie innam temidden van de voor het overige Latijnse handschriften.
De ontdekking van een dertiende-eeuws rolfragment met Spruchdichtung (‘sproken’) van Reinmar von Zweter was voor Bäuml en Rouse begin jaren tachtig aanleiding om op zoek te gaan naar meer aanwijzingen voor hun stelling dat gedichten voordat ze verzameld werden in handschriften, los circuleerden op rollen. Een belangrijk argument in hun betoog vormen de afbeeldingen van rollen in geïllustreerde lyriek-handschriften, zoals het beroemde Manessische Liederhandschrift. ‘The rolls in these depictions are iconographic symbols; but the symbolism is effective only because it evoked instant recognition as a familiar object’.Ga naar voetnoot19 Is het mogelijk een analoge redenering aan de Lutgart-miniatuur te verbinden? Zijn er indicaties dat een omvangrijk episch werk als de Lutgart van een rol werd voorgelezen, zoals de miniatuur het doet voorkomen? Een bevestigend antwoord zou onmiddellijk nieuwe vragen opwerpen over de overlevering van de Kopenhaagse Lutgart. Was een rol zoals die is afgebeeld de werktekst van de bewerker (de autograaf) en gebruikte hij die bij de voordracht, en werd deze hypothetische tekstrol later in het net afgeschreven in het Kopenhaagse handschrift? Zet deze miniatuur ons op het spoor van een ontbrekende schakel in de overlevering van de Lutgart, of, meteen maar in breder perspectief, van de Middelnederlandse versepiek? Het is de vraag of zulke gewaagde veronderstellingen kunnen worden gegrondvest op meer dan deze ene miniatuur. Hoewel de overlevering van middeleeuwse rotuli in de volkstaal te wensen overlaat, weten we dat de rol zich leende voor zeer divers gebruik.Ga naar voetnoot20 De rol deed dienst als tekstdrager voor meer of minder literaire genres als lyriek/strofische gedichten/sproken,Ga naar voetnoot21 brieven, toneel,Ga naar voetnoot22 muziek, gebeden en getijden, preken, kronieken en genealogieën. Verder kennen we heraldische wapenrollen, medicijnen alchemierollen; pelgrimstraktaten, administraties en vluchtige notities werden ook aan de rol toevertrouwd. Voor het Middelnederlands hebben Kienhorst en Mulder onlangs de gegevens op een rijtje gezet bij hun bespreking van een fragmentarisch overgeleverde spreukenrol uit de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap.Ga naar voetnoot23 Bewaard zijn slechts enkele veertiende-eeuwse (berijmde) gebeden- en getijdenrolletjes, en de resten van de al genoemde rol met minnespreuken. Daarnaast vermelden Kienhorst en Mulder nog twee toespelingen op literaire rollen: in een Gents handschrift waarin delen van de minnerede Van der feesten een proper dinc zijn opgenomen, wordt verwezen naar een rol als bron; verder is de rol op de Lutgart-miniatuur ook hun niet ontgaan. Al met al geen grote oogst, en daar hebben mijn naspeuringen | ||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||
nauwelijks verandering in gebracht;Ga naar voetnoot24 zij leveren bovendien geen aanwijzingen op voor de voordracht van Middelnederlandse epiek van rol. Weliswaar is de rol (onder meer) tekstdrager geweest van literaire genres die voordracht veronderstellen (sproke, lied, toneel, preek, gebed; de minnerede en spreuken ook?), maar in geen enkel geval - buiten de Lutgart-miniatuur - betreft het een episch werk van lange adem. Toch is het nog te vroeg om de voordracht van epiek van enige omvang vanaf rol helemaal uit te sluiten. In de Oudfranse en Anglo-Normandische versepiek treffen we enkele gegevens aan die opgevat zouden kunnen worden als een tipje van de sluier waaronder een epische overleveringstraditie op rollen schuilgaat. Om te beginnen zijn er enkele - al dan niet gefingeerde - bronvermeldingen van ‘oude rollen’ in de Oudfranse epiek. Zo wordt in de kruisvaartroman La Fin d'Elias (gedicht vóór 1218) verwezen naar een rol te St. Truiden - bedoeld is de benedictijner abdij aldaar - waarin een monnik het verhaalde beschreven vond en dit vervolgens heeft berijmd.Ga naar voetnoot25 In Orson de Beauvais, een laat-twaalfde-eeuws chanson de geste, wordt het gezag van het verhaal ontleend aan een rol die zich zou bevinden in het grote St.-Pieterklooster in Beauvais.Ga naar voetnoot26 Zelfs als deze bronverwijzingen verzonnen zijn, en daar heeft het alle schijn van, kan de geloofwaardigheid van een tekst kennelijk worden ontleend aan een rol, die zich opvallend vaak in een klooster heet te bevinden: duidt dit erop dat er inderdaad rollen met epiek (in kloosters) zijn geweest, of wordt er gedoeld op kloosterkronieken?Ga naar voetnoot27 Verder zijn er daadwerkelijk enkele rollen met Franstalige en Anglo-Normandische berijmde hagiografie bewaard. Op één uitzondering na houden deze verslegendes echter geen verband met voordracht: het berijmde heiligenleven van Margarete van Antiochië figureert op rollen die vermoedelijk gebruikt zijn als positiegordelsGa naar voetnoot28; op de beeldenrol die van de heilige Quintijn is bewaard doet een | ||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||
korte versie van de verslegende dienst als bijschrift.Ga naar voetnoot29 Met langademige epiek en voordracht hebben deze rollen zoals gezegd niets van doen. Dat ligt iets anders bij de fragmentarisch overgeleverde rol met de Anglo-Normandische verslegende van de heilige Melor. Er is betoogd dat van deze veertiende-eeuwse perkamenten rol werd voorgelezen in de refter van het vrouwenklooster in Amesbury (Wiltshire), het klooster dat de bewaarplaats van de relieken van Saint Melor was en het middelpunt van diens verering vormde. Zekerheid over deze functie van de rol is er echter niet - het gaat om een plausibele veronderstelling - en daar moet nog aan toegevoegd worden dat de omvang van het Ango-Normandische heiligenleven, naar schatting nog geen 400 versregels, in het niet valt bij die van de Kopenhaagse Lutgart.Ga naar voetnoot30 Ik keer terug bij de vraag die het uitgangspunt voor deze rondgang langs diverse rollen vormde: is de rol op de Lutgart-miniatuur de stille getuige van een ontbrekende schakel tussen het bewaarde geautoriseerde afschrift en een vervlogen voordracht? Had deze tekstdrager ons toegang kunnen verschaffen tot de orale dimensie van de middeleeuwse epiek? Ik zie vooralsnog geen aanleiding om een nieuwe ‘mythe’ in het leven te roepen van de epische voordragersrol. Korte literaire teksten zijn wel van rol voorgedragen, maar dat ook langere versepiek van de rol ging blijft uiterst ongewis.
De rol in de eerste Lutgart-miniatuur is een vroege vertegenwoordiger van een beeldmotief dat vermoedelijk geen reële pendant heeft gehad in de vorm van een tekstrol met versepiek die voor voordracht bestemd was. De rol verbeeldt het orale karakter van de Kopenhaagse Lutgart. De latere toevoeging van de rol laat zich, evenals de gedaantewisseling van de monnik, verklaren door een gewijzigde bestemming van de miniatuur: met het oog op een Vita Lutgardis-handschrift stond de dominicaan Thomas van Cantimpré als auteur afgebeeld; ingelast in de Middelnederlandse versbewerking was een benedictijn kennelijk meer op zijn plaats. De rol was het attribuut bij uitstek om de bewerker nader te typeren, die immers verantwoordelijk was voor de omlijstende voordrachtspassages in het Middelnederlandse heiligenleven. Ongewild verbeeldt de rol in de Lutgart-miniatuur ook de ongrijpbaarheid van de orale dimensie van middeleeuwse literatuur, een gegeven waarmee mediëvisten moeten leren leven: vluchtigheid is welhaast het wezen van een voordracht en toch | ||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||
mogen we niet zonder meer voorbijgaan aan wat er niet meer is. ‘The hope for direct access to medieval oral narrative must be postponed.’Ga naar voetnoot31 | ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||
|
|