De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87
(1994)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het spoor van de harige dromedaris
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de bron: een geschrift van ‘een philosophe, hiet Tochel,/ Een Juede’. Volgens ‘broeder Alebrecht’ echter mogen we ook hier niet te veel geloof aan schenken. Van de eenendertig (NR: 33) beschreven stenen met afbeeldingen wordt in een aantal gevallen de steensoort en kleur aangegeven, en soms ook in welk metaal de steen gezet dient te zijn. Wat dit laatste betreft verschilt deze serie van de voorafgaande, waarin dergelijke specificaties geheel ontbreken. De stoet van beelden op beide reeksen stenen ziet er op het eerste oog wonderbaarlijk barbaars en exotisch uit. In bonte afwisseling verschijnen onder meer een man en een ramshoofd, een zeilschip, een meermin met een basilisk, een wezen dat half mens, half os is, een jachttafereel, een gevleugeld paard, en een harige dromedaris: Alsmen den dromedaris vint,
1410[regelnummer]
Dat es hi die maken can
Vrientscap tuschen wijf ende man.
De relatie tussen deze afbeelding en het eraan toegeschreven effect lijkt volstrekt willekeurig; dit geldt ook voor het merendeel van de andere. Het geheel doet aan als een bizar rariteitenkabinet met uit de lucht gegrepen magische potenties. De ervaring met soortgelijke teksten leert evenwel, dat dit type informatie doorgaans een achterliggende structuur bezit. Daarom lijkt het aannemelijk, dat het curieuze gezelschap op de stenen door een zeker verband bij elkaar is gebracht. Hoe kraken we deze code?
Vergelijking met Thomas van Cantimpré's NR helpt ons niet veel verder: Maerlant volgt zijn bron hier vrijwel op de voet. We zullen dus aanwijzingen moeten zoeken in andere middeleeuwse teksten, en in publikaties over lapidaria van gegraveerde stenen. Passages in de encyclopedie van Arnoldus Saxo en in De mineralibus van Albertus Magnus verschaffen de eerste sleutel.Ga naar voetnoot4 Beide bevatten eenzelfde serie van ongeveer dertig gegraveerde stenen, die nauw verwant is aan met name de eerste reeks in NB. Arnoldus en Albertus maken hierbij expliciet melding van de ‘eigennamen’ van de figuren, die op de stenen gegraveerd zijn. Zo benoemen zij de bij Maerlant anonieme ‘...man knielende op die knien,/ Slaende enen lyoen fier’ (NB 1247-1252) als ‘de constellatie Hercules’.Ga naar voetnoot5 Bij Arnoldus en Albertus bevindt deze beschrijving zich bovendien tussen die van twee stenen waarop de aangrenzende constellaties worden afgebeeld: hij wordt voorafgegaan door Serpentarius (de Slangendrager) en gevolgd door Draco (de Draak) met Ursa maior en Ursa minor (de Grote en de Kleine Beer). Albertus vermeldt, dat dit laatste drietal zich | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nabij de noordelijke hemelpool bevindt. De reeks die bij Maerlant opent met de afbeelding van ‘enen man/ In die rechter hant een sekele dan’ (NB 1187-1210) blijkt dankzij Arnoldus en Albertus, die ook hier namen noemen, een met Saturnus beginnende serie planetenstenen te zijn. Deze informatie maakt duidelijk, dat we bij de selectie van lapidaria en literatuur daarover speciaal moeten zoeken naar astrologische lapidaria. Dan blijkt, dat die er in velerlei soorten zijn, maar dat er eigenlijk maar één is, waarin zowel constellaties buiten de dierenriem als planeten voorkomen. In navolging van Pingree zal ik die tekst aanduiden met ‘Azareus’: in enkele handschriften wordt hij gepresenteerd als een geschrift, dat een zekere Azareus schonk aan koning Ptolemaeus.Ga naar voetnoot6
De Azareus-tekst beschrijft beelden op niet nader gespecificeerde stenen, die ontleend zijn aan de sterrenhemel: dierenriemtekens, planeten en constellaties. Voor deze tekst is duidelijk, welke elementen erin thuishoren en op welke wijze deze globaal geordend dienen te zijn; een sterrenkaart of hemelglobe is daarbij een waardevol hulpmiddel. Het eerste stuk over de gegraveerde stenen in NR en NB is een nogal afgebrokkelde Azareus. Vergelijking met versies met namen - waartoe ook de reeds vermelde passages uit Arnoldus en Albertus behoren - maakt het achterliggende patroon zichtbaar. Eerst komen de dierenriemstenen, waarop de tekens in ‘triplicitates’ - groepjes van drie in aard overeenkomende tekens - gecombineerd zijn.Ga naar voetnoot7 Dan volgt de planetenserie, en tenslotte de constellaties: eerst die van de zuidelijke, en daarna die van de noordelijke hemel. In principe althans; de volgorde is ontregeld, en bijna de helft van de constellaties schittert door afwezigheid. De herkomst van de resterende afzonderlijke beelden kan dankzij de Azareustekst worden opgehelderd. Hierboven is al gebleken, dat Maerlants anonieme knieler oorspronkelijk de constellatie Hercules voorstelt. Ook wordt duidelijk, dat met de berucht multifunctionele aanduiding ‘serpens/serpent’ onmiskenbaar eerst ‘Hydra’ (NB 1219), en daarna ‘Draco’ (NB 1254) wordt bedoeld. Aan de hand van de beschrijving in NB zijn ze snel te vinden op een (oude of moderne) sterrenkaart.Ga naar voetnoot8 Hydra, de zeeslang, heeft op zijn rug en staart Crater (‘cruke’) en Corvus (‘rave’); Draco slingert zich aan de noordpool tussen de Grote en de Kleine Beer. Het Detmoldse handschrift heeft nog ‘.i. serpent’ extra, op de zodiaksteen met de luchttekens. Wellicht verklaart de variant ‘ghevenijns’ op deze plaats in het Leidse handschrift, hoe dit uit ‘geminis’ kan zijn ontstaan.Ga naar voetnoot9 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede passage over de gegraveerde stenen blijkt ook in andere bronnen op naam van Techel of Thetel te worden gesteld; deze zegt de stenen te beschrijven, die de Israelieten in de woestijn maakten.Ga naar voetnoot10 Ook deze tekst, die oorspronkelijke vijfentwintig stenen beschreef, bevat een planeten-serie, maar die verschilt nogal van die in de Azareus-tekst. De Techel-tekst bespreekt per steen niet alleen het beeld, maar doorgaans ook zowel het materiaal als de kleur en soms ook de zetting. In de beelden die Techel beschrijft heb ik nog niet veel systeem kunnen vinden. De oorspronkelijke inhoud en volgorde van de Techel-tekst is daarom ondoorzichtiger dan die van de Azareus-tekst. De Techel- en de Azareus-tekst zijn beide royaal overgeleverd, vaak gecombineerd of vermengd met elkaar en/of met andere lapidaria: afschrijvers stelden vaak primair belang in het verzamelen van - liefst zo veel mogelijk - informatie.Ga naar voetnoot11 Het tweede stuk over de gegraveerde stenen in NB, dat teruggaat op het Techeltractaat, vertoont vergeleken met het incomplete Azareus-gedeelte het tegenovergestelde defect: het is een gecontamineerde versie, waarin een aantal beschrijvingen is opgenomen, dat er oorspronkelijk niet in thuishoort. De planetenserie is door de tekst heen verstrooid geraakt; niet alle planeten zijn nog herkenbaar. Mercurius is hier een anonieme ‘vlieghenden man’, die ‘goet te comenscepe’ maakt.Ga naar voetnoot12 De gekroonde man met omhooggeheven armen, zittend op een door vier personen gedragen troon, is te identificeren als Jupiter Olympus.Ga naar voetnoot13. In de Azareustekst heeft hij de verschijningsvorm van Jupiter Ammon: een man met het hoofd van een ram, of met ramshorens. Bij Maerlant is hij ‘Enen man ende eens rams hovet.’Ga naar voetnoot14
Sommige van de ondergeschoven beelden in het Techel-gedeelte in NB zijn afkomstig uit een Azareus-tekst. In principe zijn dit dus doublures ten opzichte van het voorafgaande tekstgedeelte. Hoewel dat incompleet is, komen dergelijke doublures inderdaad herhaaldelijk voor. Door hun veranderde gedaante in een of | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
beide versies wordt dit laatste echter vaak zeer afdoende gecamoufleerd. Ik zal dit met enkele voorbeelden illustreren. Achter de harige dromedaris uit mijn titel verschuilt zich een beeldschone koningsdochter. Het citaat hierboven komt voor in het zogenaamde Techelgedeelte. Nu vinden we ook in de Azareus-tekst een schepsel met ‘crines sparsos’, wijd uitstaand haar, en de steen waarop zij staat dient ook om echtelijke liefde te herstellen of te bevorderen. Arnoldus onthult haar ware naam: ‘Vind je [op een steen] Andromeda, dat is een meisje met wijd uitstaand haar en neerhangende handen, dan heeft die steen het vermogen om de liefde tussen man en vrouw of tussen overspelers te verzoenen.’Ga naar voetnoot15 Dit effect hangt mogelijk samen met de aard van de afgebeelde constellatie: volgens Ptolemaeus is de invloed van sterren van Andromeda vergelijkbaar met die van de planeet Venus.Ga naar voetnoot16 De dromedaris-alias-Andromeda hoort oorspronkelijk niet thuis in de Techeltekst, maar in de Azareus-tekst, en wel in de reeks constellaties van de noordelijke sterrenhemel. Zoals te verwachten, vinden we haar dus ook al eerder in de tekst. NR komt treffend overeen met Arnoldus.Ga naar voetnoot17 NB wijkt nogal af: 1240[regelnummer]
Saghstu steen daer wijf in stoet,
Al omme ende omme wide ghehaert,
Die hande hanghende nederwaert,
Enen trianghele op haer hovet,Ga naar voetnoot18
Sittende in enen setel, dies ghelovet,
1245[regelnummer]
Die ghevet troest ende ruste mede
Na aerbeyt ende siechede.
De eerste drie verzen kloppen, maar de vier volgende niet. Die horen dan ook bij het volgende beeld. Bij Thomas en bij Arnoldus is dat een anonieme maagd; Albertus geeft haar naam: ‘Casiope is een maagd, zittend in een zetel.’ Houding en effect stemmen overeen met deze teksten; ook haar alter ego na de dromedaris (NB) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1413-16) helpt tegen vermoeidheid. Door een kleine lacune in de tekst zijn moeder en dochter een siamese tweeling geworden.Ga naar voetnoot19 Ook Orion komt in NB tweemaal voor. In het Azareus-gedeelte is hij simpelweg een man met een zwaard; een steen met dit beeld erop geeft de drager zege (1228-1230). Arnoldus is wat uitvoeriger: ‘Als je [een steen] vind met Orion erop, met een sikkel of zwaard in de hand, die achterin [het dierenriemteken] Taurus staat, zul je in elke strijd overwinnen.’Ga naar voetnoot20 De plaatsbepaling van de constellatie ten opzichte van de ecliptica heeft afschrijvers en vertalers blijkbaar voor problemen gesteld. Een Franse tekst geeft een tussenfase: ‘Als je in een steen Orion gegraveerd vindt, die half man, half stier is en een zwaard in zijn hand houdt...’Ga naar voetnoot21 Zo veranderde Orion in de man met het achterlijf van een os (NB 1397-1400). Het omgekeerde is de man met de haas en de roede (NB 1350-1358) overkomen: dit is de Centaurus, die zijn paardelijf is kwijtgeraakt. Bij Albertus heeft hij wel zijn naam behouden: ‘Centaurus wordt afgebeeld als een man met een haas die aan een mes hangt in zijn linkerhand, en in zijn rechterhand een staf..’.Ga naar voetnoot22 Arnoldus weet nog te vermelden, dat Achilles in zijn jonge jaren altijd een steen met deze inscriptie bij zich had, en dat er daarom wordt verteld, dat een centaur zijn leermeester is geweest.Ga naar voetnoot23 Mogelijk stammen de ‘nigromanciene’ (‘magiërs’) die volgens Maerlant zo'n steen plegen te hebben af van Achilles of Chiron.
Deze voorbeelden demonstreren, dat de Azareus-versie in NB en NR een aan en door generaties afschrijvers overgeleverd ‘afgeschreven wereldbeeld’ weerspiegelt. Achter het ogenschijnlijke rariteitenkabinet in dit tekstgedeelte blijkt een van oorsprong doorzichtig en gestructureerd astrologisch lapidarium schuil te gaan. De kritische lezer zou nu kunnen opmerken, dat de problemen hiermee alleen maar verplaatst worden. Na identificatie en herstelwerkzaamheden zitten we immers nog steeds opgezadeld met een collectie ‘antiek en curiosa’. Het enige verschil is, dat die nu niet langer in NB boek XII, maar op (hierboven als hulpmiddel aanbevolen!) sterrenkaarten en hemelglobes staat. Hoe zijn ze daar in 's hemelsnaam terechtgekomen? Maar dat is een heel ander verhaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|