De Nieuwe Taalgids. Jaargang 87
(1994)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
‘Die coenste die ie werd geboren’. Over Walewein ende KeyeGa naar voetnoot*Marjolein Hogenbirk‘[...] daar ook de vorm dezer rhapsodie zonder poëzie, zonder verheffing, ons geene aanleiding geeft er langer bij stil te staan, zullen wij in geen dieper onderzoek treden, [...].’ Deze uitspraak over de Middelnederlandse Arturroman Walewein ende Keye is te vinden in Jonckbloets Geschiedenis der Middennederlandsche Dichtkunst. Nu, bijna 150 jaar later, is deze tekst nog steeds niet diepgaand onderzocht,Ga naar voetnoot1 wat tot gevolg heeft dat over de betekenis en de functie van Walewein ende Keye zeer weinig bekend is. In dit artikel zal ik aan de hand van de personagetekening (hypothetische) uitspraken doen over de aard en de functie van deze interessante roman. | |
Ter introductieWalewein ende Keye (voortaan WK) is ingevoegd in de Middelnederlandse vertaling van de Oudfranse cyclus Lancelot en prose- La Queste del Saint Graal- La Mort le Roi Artu, de beroemde Haagse Lancelotcompilatie. Naast WK bevat het handschrift nog zes ingevoegde romans: de Roman van Perchevael; de Roman van Moriaen; Die Wrake van Ragisel; de Roman van den Riddere metter Mouwen; Lanceloet en het Hert met de Witte Voet en de Roman van Torec. De versie in de compilatie is de enige vorm waarin WK overgeleverd is. Er zijn sterke aanwijzingen dat deze vorm een bewerking is van een oudere versie.Ga naar voetnoot2 Omdat er in het Oudfrans geen bron voor WK aan te wijzen is, is het mogelijk dat we te maken hebben met een oorspronkelijk Middelnederlands werk. Ook inhoudelijk sluit de tekst aan bij de Middelnederlandse Arturtraditie; het belangrijkste personage, Walewein, de neef van koning Artur, is in deze tekst een ideale avonturenridder. Tegenover Walewein staat Keye, Arturs drossaard, die in WK ongewoon negatief is neergezet. Dit contrast nodigt uit tot interpretatie. | |
[pagina 58]
| |
Het verhaalTijdens een hofdag omstreeks St. Jansdag benoemt koning Artur zijn neef Walewein tot plaatsvervanger en raadsman. Keye is jaloers, want hij meent zelf, gezien zijn functie, in aanmerking te komen voor zo'n eerbetoon. Hij besluit Walewein in een kwaad daglicht te stellen. Met behulp van twintig kornuiten, even slecht als hij, beschuldigt hij Walewein van hoogmoed. Arturs neef zou gezegd hebben binnen één jaar meer avonturen te kunnen beleven dan alle andere Arturridders bij elkaar. Wanneer Walewein, die zich op het moment van de beschuldiging in de kerk bevindt, dit allemaal ter ore komt, ontkent hij schuldig te zijn. Toch besluit hij onmiddellijk te vertrekken om zoveel mogelijk avonturen te beleven. Wanneer hij de meeste avonturen op zijn naam zet, zal Keyes beschuldiging ontkracht worden. Het hele hof rouwt om zijn vertrek, vooral de koningin is erg bedroefd. Nauwelijks is hij van het hof vertrokken of het eerste avontuur dient zich aan: de ridder Morilagant heeft zijn vriendin in een put gevangengezet, omdat zij durfde te beweren dat Walewein een dapperder ridder was dan hij. Hij vindt dat Walewein haar er dan ook maar moet uithalen. Walewein, die niet herkend wordt, redt de jonkvrouw en verslaat Morilagant in een tweegevecht. Ook de volgende avonturen laten niet lang op zich wachten. Een logeerpartij bij een kasteelheer, die Morilagants broer blijkt te zijn, loopt bijna verkeerd af, maar met behulp van de vriendin van de kasteelheer weet Walewein alles ten goede te keren. Vervolgens raakt Walewein bijna zijn beroemde paard Gringalet kwijt aan een dief en tenslotte doodt hij in een zwaar gevecht een verschrikkelijk monster, een ‘lintworm’, dat al tijden het land teistert. Al zijn overwonnen tegenstanders stuurt hij naar het hof van Artur om zich daar met hun gevolg omtrent St. Jansdag (wanneer het jaar ten einde loopt) gevangen te geven aan de koningin en zijn komst af te wachten. Intussen is, samen met zijn gezellen, ook Keye uitgereden om Walewein in het beleven van avonturen af te troeven. Maar, zoals verwacht, de drossaard heeft niet veel geluk. Hij beleeft slechts één avontuur dat bovendien nog onsuccesvol is. Door zijn aanmatigend gedrag raakt hij in conflict met een hoofse kasteelheer en diens schildknaap. Deze schildknaap doet zich voor als zijn meester en slaagt erin. Keye van zijn paard te werpen en te verwonden. De gezellen vallen daarop gezamenlijk de echte kasteelheer aan en nemen hem gevangen. Hij wordt naar het Arturhof gestuurd om verslag uit te brengen van de gebeurtenissen. De schildknaap is erin geslaagd zich in het kasteel te verschansen en wordt vervolgens door een woedende Keye belegerd. Wanneer de kasteelheer aan het hof zijn verhaal gedaan heeft, kiest Artur partij tegen zijn drossaard en geeft de kasteelheer vier ridders mee om hem te helpen zijn burcht te ontzetten. Deze ridders zorgen ervoor dat de drossaard en zestien van zijn vrienden gevangengezet worden. Met bedrog weten de vier overgebleven gezellen hun aanvoerder Keye en vrienden echter te bevrijden. Al met al is met dit avontuur bijna een heel jaar verstreken en het groepje besluit dat het niet verstandig is direct naar het hof terug te keren, en gaat logeren bij een bevriende kasteelheer tot het ultimatum verstreken is. In tegenstelling tot Keye blijft Walewein almaar succesvol. Hij wordt gastvrij onthaald door de zoon van een graaf. Tijdens zijn verblijf bij de graaf verslaat hij in een tweekamp een hertog die zichzelf de beste ridder ter wereld noemde. Een kasteelheer die zijn gasten hun logies laat bevechten, terwijl hij zich tijdens pauzes in het gevecht laaft aan een geneeskrachtige bron, wordt door Walewein gedwon- | |
[pagina 59]
| |
gen zijn slechte gewoonte op te geven. Vervolgens overwint Walewein twee kwaadaardige duivelszonen en weet hij driehonderd door hen gevangen jonkvrouwen te bevrijden. Tot slot slaagt hij erin, partij kiezend voor de zwakste, twee vijandige koningen met elkaar te verzoenen. Al zijn tegenstanders zijn verheugd wanneer ze horen dat het Arturs beroemde neef is die hen verslagen heeft en willigen graag zijn verzoek in naar Kardoel te gaan en daar zijn komst af te wachten. Alvorens zelf de tocht naar Kardoel te ondernemen, neemt Walewein zijn intrek bij een heremiet. Inmiddels waant Artur zich omsingeld door vijanden: de getuigen van Waleweins daden hebben zich met al hun manschappen in de buurt van de stad verzameld. Wanneer hij verneemt dat ze allen door Walewein zijn gestuurd om zich aan de koningin gevangen te geven, is hij bijzonder verheugd en wanneer hij hoort dat zijn neef zelf in aantocht is, trekt hij uit om hem te verwelkomen. Na Waleweins thuiskomst wordt er twee weken feest gevierd, want er is bewezen dat Walewein inderdaad de meeste avonturen heeft beleefd. Wanneer iedereen op het punt staat naar huis terug te keren, kondigt een bode Keyes komst aan. De hertog, één van Waleweins tegenstanders, rekent in een duel met hem af en laat hem gewond liggen. Samen met Waleweins andere vrienden gaat de hertog Keyes gezellen te lijf. Ze worden gevangen en biechten hun verraderlijke daden op. Keye zelf weet te ontstnappen en Artur vervloekt hem. | |
De literaire geschiedenis van de personages Walewein en KeyeVoordat Chrétien de Troyes omstreeks 1170 de eerste Arturroman schreef, speelden de beide personages al een rol in verhalen over koning Artur. Zo komen varianten van de naam Walewein al omstreeks 1085 voor, zowel in Frankrijk als in onze streken en zijn beide figuren afgebeeld op een archivolt in de kathedraal van het Italiaanse Modena, dat tussen 110 en 1120 gedateerd wordt.Ga naar voetnoot3 In Welshe verhalen, zoals bijvoorbeeld in Mal y kavas Kulhwch Olwen, vermoedelijk daterend uit het eind van de elfde eeuw, was Keye één van Arturs belangrijkste krijgers met magische eigenschappen.Ga naar voetnoot4 In de latere verhalen en in de Latijnse kronieken krijgt hij het drossaardambt in de schoot geworpen en worden zijn ridderlijke kwaliteiten naar de achtergrond verschoven. De Waleweinfiguur treedt dan steeds meer naar voren.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 60]
| |
Walewein (Gauvain) is in Erec et Enide, de eerste roman van Chrétien de Troyes uitgegroeid tot het toonbeeld van hoofsheid.Ga naar voetnoot6 Ook in Cligés, Chrétiens volgende roman, is Gauvain de meest hoofse ridder en voorbeeld voor jonge ridders die aan het hof komen. Voor het eerst is de vriendschap van Gauvain en de titelheld een belangrijk motief. In latere romans zal dit een echte Gauvain-trek worden. In Erec et Enide en in Cligés is Gauvain nog superieur aan de held van het verhaal. In de volgende romans is een steeds verdergaande ironische distantie ten opzichte van de Gauvainfiguur aan te wijzen. Helden als Lancelot en Yvain, geïnspireerd door de liefde, en Perceval, die in de Conte du Graal een religieus ridderschap vertegenwoordigt, overstijgen Arturs neef. Niet alleen wordt Gauvain steeds ironischer beschreven, ook zijn rol in de romans wordt groter. In Le Chevalier de la Charrette beleeft Gauvain net als de held Lancelot eigen avonturen en in Le Conte du Graal, Chrétiens laatste, onvoltooide roman, heeft Gauvain een eigen avonturenstreng vergelijkbaar met die van Perceval. Ook Crétiens houding ten opzichte van de drossaard is niet statisch; Keye (Keu) wordt steeds spotlustiger. In Erec is Keu nog een komische houwdegen, die door Erec moeiteloos van zijn paard wordt gestoten. In Le Chevalier au Lion en Le Conte du Graal drijft Keu, geliefd bij Artur, maar gevreesd door het hof, met vlijmscherpe spot Yvain, respectievelijk Perceval van het hof op zoek naar het avontuur om zich te bewijzen. In een later stadium wordt Keu door hen verslagen, waarmee ze zich gewroken hebben. In veel dertiende-eeuwse romans speelt Gauvain een rol naast een jonge held, maar er ontstaan ook teksten waarin hij de enige (maar wel geïroniseerde) held is, zoals de Vengeance Raguidel. Gauvain wordt steeds vaker ironisch beschreven, vooral wat betreft zijn relatie met vrouwen (zie beneden). Keu is meestal aanwezig aan het begin van de romans. Hij heeft dan een specifieke functie. Zijn scherpe tong drijft de held van het hof. Ondanks zijn spotten wordt hij gerespecteerd. Uitzonderlijk is de Yder uit het eerste kwart van de dertiende eeuw waarin Keu bijzonder negatief beschreven wordt, zodat Gauvain zich afvraagt waarom de drossaard aan het hof mag blijven. In de historische romancyclus, de Lancelot en prose-Queste del Saint Graal- Mort le roi Artu, vermoedelijk ontstaan tussen 1215 en 1230, is Keu een van de vele Arturridders die op queeste gaan en weer aan het hof terugkeren. Zijn rol is niet echt negatief, soms zelfs uitgesproken positief. Mogelijkerwijs omdat een al te negatieve drossaard niet in het geïmpliceerde historische kader van de kroniek past. Gauvain wordt in het eerste deel en derde deel van de trilogie overwegend positief beschreven. Hij is de beste ridder na Lancelot. In de Queste del Saint Graal is alle riddereer voor de drie Graalhelden. Gauvain valt, samen met de anderen, van zijn voetstuk om terecht te komen in de onderste regionen van de ridderlijke hiërarchie. In deze tekst wordt een religieus ridderschap als ideaal | |
[pagina 61]
| |
beschreven en is kuisheid een belangrijke deugd. Gauvain is de vertegenwoordiger van het aardse, op roem beluste ridderschap. Hij is uitgesloten van de graalqueeste en is een veroordeelde zondaar. Aan het eind van de tekst heeft hij de meeste doden op zijn naam staan. De Middelnederlandse Arturromans (en ook de Middelhoogduitse en Middelengelse) geven een heel ander Waleweinbeeld dan de meeste Oudfranse. Arturs neef is hier weer de beste ridder van het hof, de vertegenwoordiger van ideaal ridderschap en ideale hoofsheid en voorbeeld voor jonge ridders die zich nog moeten ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld te zien is in de Roman van Moriaen, waar Walewein de jonge ridder een lesje in hoofsheid geeft. Mogelijkerwijs berust deze positieve beschrijving van de Waleweinfiguur op een zeer oude (mondelinge) Waleweinoverlevering in onze streken.Ga naar voetnoot7 De Roman van Walewein is geheel gewijd aan de avonturen van Walewein. Hij is hier niet alleen het prototype van ideaal ridderschap en ideale hoofsheid, maar wordt tevens gepresenteerd als uitgelezen hoofs minaar. De frivoliteit uit de Oudfranse romans is totaal verdwenen.Ga naar voetnoot8 Keye heeft in de Middelnederlandse romans een plaats op de achtergrond. Hij blijft een spotter, die zijn boze woorden niet alleen tegen jonge ridders richt, maar ook tegen Walewein. De drossaard heeft een slechte reputatie en wordt dikwijls belachelijk gemaakt. Zo mislukt in Lanceloet en het Hert met de Witte Voet zijn queeste jammerlijk, omdat hij een woeste rivier niet durft over te steken. Hij probeert het hondje dat hem naar het avontuur moet leiden, te doden, uit angst voor schande. Ook dit lukt hem niet en aan het hof moet hij zich de spot van Walewein laten welgevallen. Hij verzint vervolgens een flauwe smoes om de schande te beperken: hij voelde zich ineens onwel! | |
De twee hoofdpersonages in WKDe personagetekening in WK sluit aan bij de Middelnederlandse traditie, maar is tevens uniek; het centrale gegeven van de tekst is het conflict tussen de hoofse Walewein en de kwaadaardige Keye. In geen enkele andere Arturroman zijn deze twee personages samen hoofdpersonen en belichamen zij het contrast tussen hoofs en onhoofs ridderschap. | |
1 Aan het hof van ArturWalewein wordt, zoals in de meeste Arturromans,Ga naar voetnoot9 direct in het begin van de roman genoemd. Artur heeft hem aangesteld als plaatsvervanger en opvolger.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 62]
| |
Keye is ten onrechte jaloers op Walewein. Hij besluit hem in een kwaad daglicht te stellen en beschuldigt hem van hoogmoed; Walewein zou gezegd hebben binnen een jaar meer avonturen te kunnen beleven dan alle andere ridders bij elkaar. Twintig kornuiten beamen Keyes uitspraak.Ga naar voetnoot11 J.D. Janssens heeft erop gewezen dat er in deze roman geen interventie is van een persoon of object uit de onhoofse buitenwereld, zoals dat gebruikelijk is in de expositie van de Arturroman. De rust wordt hier verstoord door een interne gebeurtenis, een conflict tussen twee leden van de Arturgemeenschap. De held zal dus niet, zoals in de andere Arturromans, de hoofse orde buiten de hofwereld moeten herstellen, maar binnen de hofgemeenschap zelf.Ga naar voetnoot12 Keye, die in deze roman, niet zoals elders de gevreesde spotter is, maar een verrader, een ordinaire ‘vilain’ en een ‘quaet cleppere ende fel’Ga naar voetnoot13 (vs. 18730), moet gestraft worden. Terwijl het publiek op de hoogte is van de snode plannen van Keye en zijn twintig gezellen, weten Koning Artur en Walewein van niets. Op het moment dat Keye de beschuldiging uit, bevindt Walewein zich in de kerk waar hij ‘oetmoedelike’ (vs. 18687) tot God bidt. Wanneer hem ter ore komt wat Keye over hem gezegd heeft, reageert Walewein zeker niet hoogmoedig, maar zeer hoofs en bescheiden: (vs. 18709 t/m 19). Here, her coninc, van algader derre dinc
Benic onsculdech, ende oec der daet
Die Keye op mi seget, die quaet.
Here, ic bekinne dat herde wale,
Dat hier menech es in die zale,
Die beter es, here, dan ic ben,
Ende hoverscher oec in sinen sen,
Ende bat volcomen tallen spele
Van ridderscepe herde vele.
Ic ben een onvolcomen man.
Wies soudic mi beromen dan?
In Le Conte du Graal wordt Gauvain ook beschuldigd, van verraderlijke moord; hetgeen hij bestrijdt. In WK gaat het om hoogmoed, de zwaarste zonde. Ook hier verdedigt hij zich. Het publiek weet dat hij onschuldig is, maar Artur lijkt te twijfelen wanneer Keye met ‘getuigen’ aan komt zetten. Walewein, in zijn trots gekrenkt, richt zich tot zijn oom (vs. 18734-37): Maer omdat gi bat gelovet nu
Hem dan gi doet min onscoude
So willic rumen met gewoude
U hof ende scuwen vordane.
| |
[pagina 63]
| |
Smeekbeden van ridders en vooral van de koningin, die zegt dat ieder aan het hof weet dat Walewein onschuldig is, mogen niet baten; Walewein vertrekt om zoveel mogelijk avonturen te beleven. Bij zijn vertrek blijkt welke rol hij voor de tafelronderidders vervult (vs. 18766-67): Wi verlisen hier onsen vader,
Die ons gaf wapine talre stont.
Deze uitroep sluit geheel aan bij de traditie waarin Walewein de vriend en beschermer van jonge ridders is, zoals in de romans van Chrétien. In de Conte du Graal bijvoorbeeld, neemt Walewein Perceval in bescherming tegen de spot van Keye. Hierbij aansluitend is het gebruik in WK van moeilijk te vertalen eretitel ‘der avonturen vader’ (vs. 19229 en 21948), die Walewein ook in andere Middelnederlandse Arturromans draagt.Ga naar voetnoot14 Het MNW geeft als omschrijving: ‘het toonbeeld van een ridder’ (die alle aventuren durft te ondernemen, voor geen gevaren terugdeinst en ze te boven komt).Ga naar voetnoot15 Tegenover Walewein staat Keye, die het predikaat ‘Quaet cleppere ende fel’ meekrijgt. Het contrast moge duidelijk zijn. | |
2 De avonturentochtenKort nadat Walewein het hof heeft verlaten, vertrekt Keye, heimelijk, samen met zijn twintig kornuiten. Zowel Walewein als Keye beleeft avonturen, deze vinden gelijktijdig plaats. Voor de beschrijving van deze twee avonturentochten heeft de verteller gebruik gemaakt van een eenvoudig soort ‘entrelacementtechniek’.Ga naar voetnoot16 Eerst wordt een reeks Waleweinavonturen beschreven, vervolgens schakelt de verteller over naar Keye, om uiteindelijk weer van Waleweins laatste avonturen gewag te doen. De avonturentochten spelen zich binnen een jaar af, de termijn die in de expositie is genoemd. De structuur nodigt uit tot vergelijking van de twee avonturentochten. Allereerst wat de verteltijd betreft. Uit de traditie is bekend dat het ridderlijke avontuur niet afgedwongen kan worden. Iedere ridder beleeft de avonturen die voor hem bestemd zijn. In de Lancelot en prose ‘overvalt’ het avontuur de daartoe waardige ridder. De beste ridder beleeft de meeste avonturen. Hoe beter de ridder, hoe minder lang hij moet rondrijden voor er zich een avontuur aandient. In WK is iets | |
[pagina 64]
| |
dergelijks te zien. Het gaat er in de tekst om zoveel mogelijk avonturen te beleven. Vanzelfsprekend zal de beste ridder ook de meeste wapenfeiten op zijn naam zetten. Walewein is nog niet van het hof vertrokken of hij beleeft het ene avontuur na het andere. Binnen een week heeft hij vijf tegenstanders verslagen. Vergelijk hiermee de belevenissen van Keye en zijn gezellen: nadat ze heimelijk van het hof zijn vertrokken, rijden ze een week lang rond zonder ook maar één avontuur tegen te komen. Vervolgens dwingt Keye een avontuur af, dat bovendien nog onsuccesvol is. De superioriteit van Walewein blijkt nog eens overduidelijk uit een inhoudelijke vergelijking van de avonturen. Waleweins queeste is een aaneenschakeling van succesvolle avonturen. Keer op keer weet hij een toestand van hoofse orde te creëren en zijn tegenstanders, (typische vertegenwoordigers van de onhoofse buitenwereld: onhoofse kasteelheren, die er een slechte gewoonte (‘coutume’) op na houden, reuzen en draken) de hoofse norm van het Arturhof op te dringen. De confrontatie met de tegenstander verloopt volgens een vast patroon: nadat de onhoofse tegenstander in een gevecht om genade heeft gesmeekt, zegt Walewein dit toe, mits de onhoofse handelwijze opgeheven wordt en de tegenstander naar Kardoel zal gaan om zich daar aan de koningin gevangen te geven. Met de eerste voorwaarde hebben de tegenstanders geen moeite, de tweede roept echter verzet op. Zich gevangen geven is een schande. De tegenstander vraagt Walewein daarom of hij zich bekend wil maken. Walewein doet dit. Zoals uit de traditie bekend is, verzwijgt hij nooit zijn naam, ook wanneer hij zich als overwinnaar in het gevecht niet bekend hoeft te maken, of als hij erdoor in moeilijkheden kan komen. Dit bekende motief draagt in WK bij tot de voorstelling van Walewein als ideale hoofse ridder, zoals uit het volgende citaat blijkt (vs. 19322-24): Doe sprac hi: Ic hete Walewein.
In ward ni so dorper no vilain,
Dat ic mins namen lochende ie.
In WK heeft Walewein zo'n goede reputatie dat de tegenstanders bij het horen van zijn naam onmiddellijk doen wat hij van ze verlangt; ze zijn zelfs blij door hem overwonnen te zijn en willigen graag zijn verzoek in om naar Kardoel te gaan. Zo zendt Walewein getuigen van zijn daden naar het Arturhof, opdat gecontroleerd kan worden wie de meeste avonturen heeft beleefd wanneer de termijn verstreken is. De belevenissen van Keye staan lijnrecht tegenover die van Walewein: Het avontuur van Keye en zijn kornuiten is één grote mislukking. Het contrast dat reeds uit de structuur van de tekst blijkt, wordt door de inhoud van de Keye-verhaalstreng nader belicht. Het uitgangspunt van Keye is van een verbijsterende onhoofsheid. Ten eerste trekt hij uit om Walewein te benadelen en ten tweede is hij van plan avonturen af te dwingen door middel van geweld (vs. 19709-10): Laet ons te gadere varen
Ende niemanne di wi vinden sparen.
Samen met zijn gezellen is hij echter niet in staat om Walewein op deze manier in het beleven van avonturen af te troeven. Keye en zijn vrienden ‘beleven’ slechts één | |
[pagina 65]
| |
avontuur. Terwijl Walewein onhoofse tegenstanders een lesje leert, vraagt Keye onderdak bij een hoofse kasteelheer en diens schildknaap. De schildknaap, die aarzelt zo'n grote groep onbekende ridders binnen te laten uit angst dat het kasteel overmeesterd wordt, vraagt naar Keyes naam (vs. 19738-42): Maer wildi mi uwen name secgen ter tijt,
Gi moget sijn oec selc man,
Mijn here sal u inlaten dan;
Ende gi mocht oec selc sijn, twaren,
Gine quaemter in binnen seven jaren.
In tegenstelling tot Walewein weigert Keye zich bekend te maken en hij daagt de jongen op een ongewoon groffe wijze uit (vs. 19744-47): Quade besceten horstront,
Hoe sprecstu soe te mi ward!
Haddic [di] hier nu vor min pard
Ic soudi anders te sprekene leren!
Een gevecht, dat op een eenvoudige manier te vermijden was, is het logische gevolg. De schildknaap laat Keye de keus tegen wie hij wil vechten, tegen hem of tegen zijn heer. Keye weigert met een knecht te vechten en bereidt zich voor op een gevecht tegen de kasteelheer, Brandesioen genaamd. Tot zijn schande wordt Keye, zonder het te weten, door de schildknaap, die zich als kasteelheer voordoet, verslagen. Voordat het gevecht begint, laat Brandesioen Keye en zijn gezellen zweren hem en zijn schildknaap niet met z'n allen aan te vallen. De kasteelheer denkt dus op voorhand dat de groep zich niet aan de riddercode zal houden. Hetgeen ook gebeurt: ondanks hun belofte nemen de gezellen Keye in bescherming. Brandesioen wordt gevangengenomen. De schildknaap, die de gezellen nog steeds voor de kasteelheer houden, slaagt erin zich in de burcht terug te trekken. Terwijl de gewonde Keye en de gezellen de burcht belegeren, wordt Brandesioen als gevangene naar het Arturhof gezonden. Net als Walewein, stuurt dus ook Keye een getuige van zijn daden naar het hof. Let wel, hier betreft het een getuige van een wandaad! Terwijl Waleweins tegenstanders zich bij aankomst uitputten in loftuitingen, doet Brandesioen zijn beklag over de onhoofse handelwijze van Keye. Wanneer hij aan Artur zijn verhaal gedaan heeft, ziet deze het onrecht in en geeft hem vier van zijn ridders mee om zijn burcht te helpen ontzetten. Keye en zestien van zijn gezellen worden door hen gevangen genomen. De overgebleven gezellen weten hen enige tijd later met een laffe list te bevrijden: ze doen zich voor als boodschappers van het Arturhof en zeggen Brandesioen dat Artur zijn ridders met Pinksteren graag aan het hof wenst te zien. Hieruit blijkt dat er bijna een jaar verstreken is sinds de ridders van het hof zijn vertrokken. De queeste is immers rond St. Jansdag (24 juni) begonnen. Tijdens een verblijf bij een gastheer die graag goede ridders (hoe ironisch) herbergt om naar hun verhalen te luisteren, horen ze dat Brandesioen een nobel man is en hen uit zelfbescherming niet heeft binnengelaten. Keye durft onder deze omstandigheden niet naar het hof, uit vrees voor Arturs maatregelen en gaat | |
[pagina 66]
| |
logeren bij een bevriende kasteelheer in de nabijheid van het hof; hij hoopt dat de koningin een goed woordje voor hem en zijn gezellen zal doen. Zoals duidelijk zal zijn, contrasteren Keyes belevenissen met die van Walewein. Walewein beleeft veel avonturen en hij beleeft ze zoals het hoort. Hij redt jonkvrouwen, weet slechte gewoontes op te heffen en slaagt er iedere keer in een toestand van hoofse orde teweeg te brengen. Zijn tegenstanders stuurt hij naar het hof. Daar geven ze zich gevangen en brengen verslag uit van zijn daden. Keye daarentegen doet alles fout. Heimelijk vertrekt hij van het hof. Hij gaat niet alleen, maar neemt twintig anderen mee. Na een week rondrijden creeërt hij een avontuur. In plaats van een toestand van hoofse orde te bewerkstelligen, maakt hij er een onhoofse situatie van. Brandesioen is een hoofs man die geconfronteerd wordt met de onhoofsheid en verraderlijkheid van Keye en zijn kornuiten. Net als Waleweins tegenstanders wordt hij naar het hof gestuurd, om van Keyes onhoofse daden gewag te doen. Ook hier is de situatie tegengesteld aan het ideale. Brandesioen brengt verslag uit van Keyes wandaden en krijgt versterking mee. Wanneer Walewein tijdens zijn tocht gevangenraakt, wordt hij door een door hem geredde jonkvrouw bevrijd, zodat hij zich in een hoofs tweegevecht kan verdedigen. De gevangen Keye wordt daarentegen door zijn gezellen met een laffe list bevrijd. Zo is het ‘avontuur’ van Keye een anti-avontuur te noemen. | |
3 Weer aan het hofWanneer het jaar verstreken is, keert Walewein, na een rustperiode bij een heremiet, weer terug naar het hof. Daar aangekomen wordt hij hartelijk verwelkomd door Artur, die inmiddels door Waleweins tegenstanders op de hoogte is gebracht van de heldendaden van zijn neef. Walewein heeft niet alleen de meeste avonturen op zijn naam staan, hij heeft ze ook op een voorbeeldige manier afgerond. Daarom is hij de beste ridder van het hof. Hij is het waard Arturs plaatsvervanger te zijn. Wanneer Keye aan het hof verschijnt, is de termijn inmiddels verstreken. Waarom Keye nu wel naar het hof durft terug te gaan, is uit de tekst niet op te maken. Zijn avonturentocht is op een fiasco uitgelopen en omdat hij Walewein ten onrechte van hoogmoed beschuldigd heeft, moet de drossaard gestraft worden. In veel Arturromans (bijvoorbeeld in de romans van Chrétien en in de Ridder metter mouwen) rekent de held zelf met Keye af. In WK is dit motief anders uitgewerkt. Het is niet Walewein die Keye in een gevecht van zijn paard werpt, maar de hertog, één van Waleweins tegenstanders. Zo blijft Walewein een toonbeeld van hoofsheid; hij vecht niet tegen collega-tafelronderidders.Ga naar voetnoot17 De gezellen worden door Waleweins andere tegenstanders verslagen en biechten uiteindelijk alles op: ‘Dus wistmen die verranesse wel’ (vs. 22259). Keye slaagt erin te ontkomen. Artur zegt (vs. 22257-58): Hi heeft menege quaetheit gedaen,
Laettene ten duvelvolen gaen.
| |
[pagina 67]
| |
Een ongewoon groffe uitspraak van de koning. Hij vervloekt hier zijn drossaard en het deert hem niet dat deze zich niet meer aan het hof bevindt. Een unieke situatie, want Artur is in de andere Arturromans bijzonder gesteld op zijn drossaard.Ga naar voetnoot18 In WK betekent de vlucht van de drossaard dat Walewein niet alleen buiten de hofwereld, maar ook binnen de muren van het Arturhof heeft hersteld. Schurken als Keye horen daar niet thuis. Bovendien wordt aan het publiek duidelijk gemaakt dat onhoofs gedrag flink bestraft wordt en dat degene die avonturen op een hoofse wijze beleeft veel eer toekomt.Ga naar voetnoot19 | |
Een interpretatievoorstelOp grond van het contrast tussen de twee personages en hun avonturentochten, is WK te zien als een roman waarin geïllustreerd wordt wat een ridderlijk avontuur inhoudt en wat voor sociale en morele consequenties er aan avonturen verbonden zijn. Janssens spreekt van ‘twee tegengestelde visies op het avontuur’, die in WK te vinden zijn.Ga naar voetnoot20 Ik zou hieraan willen toevoegen dat in WK vooral de deugden en kwaliteiten die noodzakelijk zijn bij het succesvol afronden van avonturen, centraal staan. De avonturentocht van Walewein is een uitgebreid overzicht van ridderdeugden. Vooral zijn gezonde verstand, zijn bescheidenheid, hulpvaardigheid, edelmoedigheid, alsmede zijn uitzonderlijke ridderlijke kwaliteiten komen naar voren.Ga naar voetnoot21 Keyes avonturentocht is een nogal kras voorbeeld van onhoofs en onridderlijk gedrag. Zijn hoogmoed, domheid en groffe taalgebruik kunnen slechts leiden tot een enorme mislukking, gevolgd door een afstraffing. De strekking van de tekst is dan ook didactisch: duidelijk wordt dat ideaal hoofs gedrag beloond wordt en onhoofs gedrag gestraft. Een gevolg hiervan is dat de personages bijzonder vlak getekend zijn: er is een maximaal contrast gecreëerd. | |
FunctieWK lijkt na een eerste bestudering een vrij eenvoudige roman met een duidelijke didactische strekking, geschreven voor een publiek dat geïnstrueerd moest worden wat ridderdeugden betreft.Ga naar voetnoot22 Met deze visie op de tekst zijn we er echter nog niet. Vooral de Waleweinverhaalstreng bevat ontleningen aan zowel Oudfranse als Middelnederlandse Arturromans. We zijn nu aangekomen bij een centraal probleem. Hoe zijn deze verwijzingen te interpreteren? Gaat het om min of meer | |
[pagina 68]
| |
willekeurige stofontlening, of is er bewust gerefereerd aan bekende teksten om een intertekstueel verband te creëren? De laatste mogelijkheid veronderstelt een literair onderlegd (deel van het) publiek. Aan de hand van een wat meer algemene verwijzing naar de Waleweintraditie en enkele specifieke parallellen met bekende Arturromans zal ik trachten een antwoord op deze vragen te geven. | |
1 Waleweins relatie met vrouwenIn de meeste Arturromans is de liefde een zeer belangrijk motief. Walewein zelf heeft in de traditie een bijzondere relatie tot vrouwen ontwikkeld. Hij is de ideale hoofse ridder die aan alle dames in nood zijn diensten aanbiedt. Op zijn queesten wordt hij dikwijls door jonkvrouwen in nood afgeleid van zijn doel en zijn knappe verschijning en wijdverbreide reputatie doen veel meisjes verliefd op hem worden. Zijn bereidwilligheid om meisjes te hulp te komen, wordt in veel Oudfranse romans niet zonder ironie beschreven. In de Conte du Graal van Chrétien de Troyes biedt Gauvain zelfs aan een minderjarig kind en een hem uitkafferende ‘male pucele’ zijn diensten aan. In veel dertiende-eeuwse Oudfranse romans zijn Gauvains hoofse eigenschappen alom bekend. Hij heeft dan ook de bijnaam: ‘chevalier as demoiseles’. Schmolke-Hasselmann zegt hierover: ‘Vielmehr hat er als Liebhaber bei den Damen der Artuswelt einen so guten Ruf, dass manche glaubt, nur er könne für sie als ami in Frage kommen.’Ga naar voetnoot23 Gauvain wordt door veel vrouwen vereerd als ridderlijke amant. Ze zijn verliefd op hem, al hebben ze hem nog nooit gezien. Wanneer ze hem uiteindelijk aanschouwen, herkennen ze hem soms niet, hetgeen vaak komische verwikkelingen tot gevolg heeft. Ik denk hier aan teksten als Le Chevalier aux deux Espées, waar Gauvain, die zich nog niet heeft bekendgemaakt, als beloning voor zijn ridderlijke prestaties de nacht mag doorbrengen met een jong, onschuldig meisje. Het meisje weigert de liefde met hem te bedrijven, omdat ze Gauvain, die ze nog nooit heeft ontmoet, liefheeft. Wanneer Gauvain verheugd zijn identiteit onthult, gelooft ze hem niet, want ze heeft gehoord dat Arturs neef dood is. Is er in veel romans nog een milde ironie waarneembaar met betrekking tot Gauvains amoureuze escapades, er zijn ook teksten waarin Gauvain er heel wat minder goed vanaf komt en waar Gauvains kwaliteiten als minnaar ter discussie gesteld worden. In de Vengeance Raguidel bijvoorbeeld, is er reden om aan Gauvains kwaliteiten als minnaar te twijfelen, wanneer zijn pas verworven geliefde, Ydain, een andere ridder, die zij tegen een heg zag plassen, boven hem verkiest. In de Middelnederlandse traditie is een heel ander Waleweinbeeld te zien. In de Roman van Walewein wordt Walewein geportretteerd als ideale hoofse minnaar, die bereid is schande te riskeren voor zijn geliefde Ysabele. Er is hier geen spoor van frivoliteit en ironie.Ga naar voetnoot24 In WK is de liefdescomponent, van de zijde van Walewein althans, afwezig. Er zijn echter wel vrouwen en jonkvrouwen die hem vanwege zijn reputatie vereren. Wanneer Walewein met ze geconfronteerd wordt, | |
[pagina 69]
| |
reageert hij anders dan in de ironisch getinte Oudfranse romans. Als voorbeeld bespreek ik de episode waarin Walewein een jonkvrouw uit een put verlost. (vs. 18809-19106). Walewein is nog maar net van het hof vertrokken of hij ontmoet een jonkvrouw die door haar minnaar in een put is gevangengezet, omdat zij Walewein een beter ridder durfde te noemen. Walewein redt het meisje uit haar benarde positie en verslaat haar geliefde. Noch de jonkvrouw, noch de ridder herkent Walewein, maar als zij vernemen wie hij is, zijn ze verheugd. Er is bewezen dat het meisje gelijk had. Walewein vertrekt en de jonkvrouw vergezelt hem uit eigen wil. ‘Ende liet haren amijs opten pleine’ (vs. 19104). Ze vinden onderdak op een mooi kasteel. De kasteelheer ontvangt hen hoofs en vriendelijk. Na een heerlijke maaltijd is het tijd om te gaan slapen (vs. 19135-42): Ende alse dat eten was gedaen
Esmen daer scire slapen gegaen.
Men vrachde Waleweine oft hi woude
Dattie joncfrouwe met hem slapen soude?
‘Oft wiltmense allene lecgen nu?’
Waleweine seide: ‘Jaet, dat segic u,’
Hi wilde dat si allene lage.
Dus sliepen si al toten dage.
De kasteelheer is discreet, hoewel wat direct als hij wil weten wat de relatie tussen het meisje en de ridder is. Er moeten immers instructies met betrekking tot het slaapvertrek gegeven worden. Walewein doet wat een goed avonturenridder moet doen: hij maakt geen misbruik van de situatie en gaat alleen slapen. Later in het verhaal brengt hij het meisje en haar vriend weer bij elkaar. Walewein is in deze episode hulpvaardig en hoofs. Hoewel het meisje door met hem mee te gaan zich volkomen aan hem heeft overgeleverd, stapt hij niet met haar het bed in en restitueert haar later aan haar echte minnaar. Deze handelswijze sluit aan bij de hierboven genoemde didactische strekking van de roman. Maar er is meer, mogelijkerwijs is er sprake van intertekstualiteit. De vraag naar de bedoeling van ontleningen is een centrale kwestie in de (Middelnederlandse) Arturistiek. In een gesprek tussen enkele specialisten op dit terrein veronderstelt J.D. Janssens dat de Middelnederlandse dichters, net als de Oudfranse binnen een bepaalde traditie werkten en A. Bouwman meent dat intertekstuele gegevens waarschijnlijk door het luisterpubliek herkend werden.Ga naar voetnoot25 Mijns inziens is dit ook bij de besproken episode in WK het geval. Wanneer het publiek bekend was met de frivole Gauvain uit de Oudfranse traditie, krijgt de Waleweinfiguur een extra dimensie. Er wordt met humor een corrigerende reactie op deze traditie gegeven, door Walewein kuis af te schilderen. Voor enkele Oudfranse romans heeft Keith Busby aangetoond dat intertekstualiteit een wezenlijk bestanddeel van deze teksten is. Het kan zijn dat er in het publiek mensen waren die de intertekstuele relaties niet doorgrond hebben; dit betekent echter niet automatisch dat zij het werk dan ook niet waardeerden. Maar volgens Busby moet de onderzoeker ervan uitgaan dat verwijzingen herkend | |
[pagina 70]
| |
werden. In een artikel over de Oudfranse roman Cristal et Clarie zegt hij: ‘On the assumption that authors did not always write above the heads of large sections of their intended audience, we must proceed on the principle that when an entire narrative sequence is visibly embedded in another poem [...], the audience is expected to recognise this.’Ga naar voetnoot26 In WK zijn niet alleen algemene verwijzingen naar de traditie te vinden, er zijn ook specifieke parallellen met episoden uit bekende Arturromans. Ik zal er enkele nader bespreken. | |
2 Een parallel met de Wrake van RagiselGa naar voetnoot27Zoals beschreven logeert Walewein met de vriendin van Morilagant bij een vriendelijke kasteelheer. Het blijkt de broer van Morilagant te zijn. De volgende ochtend vertelt een bode aan de kasteelheer dat een onbekende ridder Morilagant verslagen heeft en diens geliefde ontvoerd. Walewein wordt direct als de schuldige beschouwd, hoewel er geen direct bewijs is. De kasteelheer vraagt zijn ridders om raad en men besluit wraak te nemen. De vriendin van Morilagant, die deze beraadslagingen gehoord heeft, stelt Walewein ervan op de hoogte. Wanneer hij de kasteelheer ontmoet, die hem onmiddellijk met de dood bedreigt, wijst Walewein hem op het gastrecht en de kasteelheer besluit hem gevangen te zetten in de kerker. Wanneer de vriendin van de kasteelheer Walewein ziet, is ze zeer van hem onder de indruk (vs. 19205-19208): Hi bequam haer so in haren sinne
Dat si seide, dies geloeft:
‘Here, geeft mi des ridders hoeft,
daermede so quijtti wel nu mi.’
Verderop in de tekst blijkt dat deze jonkvrouw ooit een gelofte gedaan heeft: voordat haar vriend haar zou mogen beminnen, moet hij haar het hoofd van Walewein bezorgen. Speciaal voor Waleweins hoofd heeft zij een kostbare ‘scrine’ laten maken.Ga naar voetnoot28 De kasteelheer wil Waleweins hoofd onmiddellijk afslaan, | |
[pagina 71]
| |
maar de jonkvrouw weerhoudt hem hiervan en eist een tweegevecht dat uiteindelijk door Walewein wordt gewonnen. De kasteelheer geeft zich aan hem over. Deze staat nu voor een groot probleem: hoe de gelofte van zijn vriendin in te lossen? Walewein echter, weet raad. Hij gaat naar de jonkvrouw en doet haar het volgende voorstel (vs. 19354-57): Gi hebt ene scrine in u hof
te minen hoefde, verstaic an u:
Ic wilre min hoeft in lecgen nu
Ende daer met sal nu quite wesen
mijn waerd.
De jonkvrouw maakt geen bezwaar en (vs. 19360-61) Doe stac hi sijn hoeft in di scrine
Ende tract weder ut sonder pine.
Dit avontuur vertoont treffende overeenkomsten met een episode uit Die Wrake van Ragisel (voortaan WR), een tekst waarin de Waleweinfiguur geïroniseerd wordt.Ga naar voetnoot29 Het gaat hier om de verzen 627-1108 (ed. Gerritsen) van de versie in de Lancelotcompilatie. Hier is het de Jonkvrouw van Galestroet die uit is op het hoofd van Walewein. De reden hiervoor is dat de jonkvrouw verliefd is geworden op Walewein, nadat hij een toernooi om haar hand had gewonnen. Arturs neef maakte zich echter uit de voeten. Omdat de jonkvrouw zich realiseert dat zij Walewein toch niet aan zich kan binden, wil zij graag samen met hem sterven. Om Walewein te lokken, heeft zij zijn broer Gariët gevangen genomen. Zij heeft een guillotine-venster laten maken en daaronder staat een kistje om Waleweins hoofd in op te vangen. Wanneer Walewein daadwerkelijk bij haar onderdak krijgt, geeft hij zich op advies van een dienstmeisje uit voor Keye. In deze rol krijgt hij de kapel met guillotine-venster te zien en steekt er zelfs zijn hoofd doorheen. Ook in de WR heeft Walewein de ridder die op de jonkvrouw verliefd is, Maurus, verslagen, zodat deze zich in een moeilijke positie bevindt. In de WR zorgt Walewein niet voor een vlotte afloop: ternauwernood slaagt hij erin samen met zijn verzwakte broer het kasteel van Maurus te bereiken, dat vervolgens door manschappen van de jonkvrouw belegerd wordt. Walewein realiseert zich dat hij terug moet naar het Arturhof omdat hij de speerpunt (zie noot 29) is vergeten en weet te ontsnappen. Uiteindelijk wordt het hele probleem opgelost en trouwen de jonkvrouw en Maurus, maar niet door toedoen van Walewein. Hoewel de episode in de WR uitgebreider en complexer is dan die in WK, zijn de overeenkomsten duidelijk: Walewein zit een liefdesrelatie in de weg. Een jonkvrouw is uit op zijn hoofd en heeft hiervoor een kistje laten maken. Er zijn ook treffende verschillen: Walewein is in de WR serieus in de problemen. De situatie is zo ernstig dat hij het, geheel tegen zijn gewoonte in, gerechtvaardigd acht zich voor | |
[pagina 72]
| |
een ander uit te geven. En wat voor ander: de slecht bekend staande drossaard Keye! Kenmerkend voor de episode in de WR is dat Walewein steeds meer in de problemen raakt. Uiteindelijk moet hij weer terug naar het hof. In WK is Walewein is eerlijk omtrent zijn identiteit en bovendien lost hij het probleem op een uiterst simpele en humoristische wijze op. De parallellen tussen deze twee episodes zijn zo specifiek dat ze mijns inziens te beschouwen zijn als markeringen van intertekstualiteit. De hierboven genoemde eerste mogelijkheid van willekeurige stofontlening lijkt mij derhalve minder waarschijnlijk. Vooral de humoristische oplossing als variatie op de bloedserieuze omstandigheden in de WR doet mij vermoeden dat de dichter van WK bewust heeft gerefereerd aan de episode uit de WR, rekenend op herkenning door het publiek. Wellicht was het de bedoeling dat de goede verstaanders de verschillen opmerkten. Indien dit gebeurde kan de tekening van de Waleweinfiguur een extra betekenis gekregen hebben: Walewein in WK bezit kwaliteiten als eerlijkheid en slimheid, ‘engien’, iets wat Walewein in de WR in veel mindere mate heeft. Mogelijkerwijs heeft de dichter van WK met veel humor een corrigerende reactie op de geïroniseerde Waleweinfiguur uit de WR gegeven.
Een volgend avontuur uit WK geeft nog meer grond voor intertekstualiteit. Het betreft een parallel met een episode uit Le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes.Ga naar voetnoot30 | |
3 Walewein en Yvain.In WK is een verwijzing te vinden naar het bekende ‘Pesme-aventure’.Ga naar voetnoot31 Yvain arriveert op het kasteel van ‘Pesme-aventure’ (het kasteel van het ergste avontuur) en ontmoet daar driehonderd vrouwen en jonkvrouwen die onder erbarmelijke omstandigheden aan allerlei soorten borduurwerk moeten werken. Ze worden door de kasteelheer gevangengehouden en krijgen bijna niet te eten. De meisjes vertellen Yvain over de ‘coutume’ van het kasteel. Ieder die er logeert moet voor zijn vertrek tegen twee enorme duivelszonen vechten. Wanneer deze verslagen zijn, dan zal de gevangenschap van de jonkvrouwen beëindigd worden. Wanneer Yvain hun verhaal gehoord heeft, vertrekt hij om te ontdekken wat voor ontvangst men hem in het kasteel heeft bereid. Hij zegt tegen de meisjes dat als God het wil de monsters verslagen zullen worden. In de boomgaard van het kasteel ontmoet Yvain de kasteelheer met zijn vrouw en dochter. Ze ontvangen hem zeer hoofs en bezorgen hem een plezierige avond. Wanneer Yvain de volgende morgen wil vertrekken, krijgt hij hiervoor geen toestemming; eerst moet hij van de kasteelheer tegen de reuzen vechten. Wanneer hij ze verslaat moet hij met de dochter trouwen, zo is dat nu eenmaal de gewoonte op het kasteel. Yvain slaat de dochter meteen af (hij houdt immers van Laudine) en maakt zich op voor een gevecht. Met hulp van zijn leeuw (die hij gered heeft en die hem sindsdien als een onafscheidelijke vriend | |
[pagina 73]
| |
vergezelt) slaagt hij erin de monsters te verslaan. Eén duivelszoon is gedood en de andere geeft zich uiteindelijk aan hem over. De kasteelheer benoemt Yvain tot heer van het kasteel en dringt erop aan dat hij met zijn dochter gaat trouwen, maar Yvain slaat dit aanbod af en vraagt of de jonkvrouwen kunnen worden vrijgelaten om naar hun land terug te keren. De kasteelheer staat dat toe en Yvain kan uiteindelijk het kasteel verlaten, maar hij moet beloven dat hij er terugkeert. In WK (vs. 21068-21304) rijdt Walewein door een gehavend land. Twee reuzen hebben het verwoest, de inwoners verjaagd en de steden platgebrand. Driehonderd jonkvrouwen worden door de reuzen vastgehouden. Ze moeten de hele dag weven en borduren onder zeer erbarmelijke omstandigheden. Wanneer Walewein de burcht nadert, komt de eerste reus al op hem af. Walewein vraagt zich af: ‘Es dit die duvel oft een man’ (vs. 21103) Met zijn zwaard doodt hij de reus, die met veel lawaai ter aarde stort. De broer van de reus komt aanlopen om te zien wat er aan de hand is. Hij tilt Walewein met paard en al de lucht in, maar Arturs neef steekt hem met zijn zwaard in zijn zij, zodat de reus hem loslaat. Na een zwaar gevecht geeft hij zich aan Walewein over. Hij draagt Walewein op uit het kasteel een geneeskrachtige zalf te halen die hem weer zal genezen van zijn verwondingen en zijn broer, mits deze nog wat lucht in zijn longen heeft, zal doen opmonteren. Immers, de twee zullen net als de ndere tegenstanders te Kardoel getuigenis van zijn daden moeten afleggen. In het kasteel treft Walewein de jonkvrouwen aan en hij belooft ze te bevrijden wanneer de reuzen genezen zijn. Dit gebeurt en Walewein beveelt dat de jonkvrouwen nieuwe kleren krijgen. Ze beloven vervolgens samen met de reuzen naar Kardoel te gaan.Ga naar voetnoot32
Ook hier zijn de overeenkomsten zeer treffend en zo specifiek dat een verbinding tussen de twee teksten onmiskenbaar is. Het is interessant de passages eens nader te vergelijken. In beide teksten worden vrouwen en jonkvrouwen gevangen gehouden onder vergelijkbare omstandigheden. In de tekst van Chrétien wordt hun aantal (300) direct vermeld. In WK blijkt het om exact hetzelfde aantal dames te gaan. Zowel in WK als in Le Chevalier au Lion worden de meisjes door de held bevrijd. Een volgende vraag dringt zich dan op: Waarom heeft de dichter van WK aan deze episode gerefereerd? Om deze vraag te beantwoorden moeten we de verschillen tussen de beide episodes bekijken. Het grootste verschil ligt in de aanpak van het avontuur. Yvain ontmoet de jonkvrouwen voordat hij tegen de duivelskinderen vecht. Na een prettige avond en een goede nachtrust vraagt Yvain (tegen beter weten in) verlof om te vertrekken. Hij probeert zo onder het gevecht met de duivelskinderen uit te komen. Het gevecht vindt plaats en het wordt uiteindelijk gewonnen door Yvain, wel met hulp van zijn leeuw. De meisjes worden bevrijd en Yvain moet beloven terug te keren. Walewein in WK pakt de zaken beter aan dan Yvain. Na een gesprek met de meisjes belooft hij ze zo snel mogelijk te bevrijden. Hij voert het gevecht alleen en laat de meisjes in mooie nieuwe steken. Walewein is duidelijk superieur aan Yvain, dat lijkt de dichter van WK te willen zeggen. In de persoon van Arturs neef worden ridderdeugden verheerlijkt. | |
[pagina 74]
| |
In Le Chevalier au Lion is Yvain superieur aan zijn vriend Gauvain.Ga naar voetnoot33 Het kan zijn dat er in WK bewust een reactie op deze hiërarchie gegeven wordt. | |
BesluitIn bovenstaand betoog heb ik naar voren gebracht dat WK didactisch van aard is en dat de Waleweinfiguur in de tekst de verpersoonlijking van riddernormen en deugden is. Dit wordt versterkt door het contrast met de onhoofse Keyefiguur. Tevens heb ik betoogd dat de ontleningen aan de traditie in WK die strekking ondersteunen. De gegevens uit andere teksten zijn mijns inziens bedoeld om herkend te worden.Ga naar voetnoot34 Vooral de treffende overeenkomsten met de WR en de Chevalier au Lion en het feit dat niet zomaar hele episoden zijn overgenomen, maar dat alle ontleningen zijn geconcentreerd rond de Waleweinfiguur zijn argumenten voor deze stelling. Bovendien gaat de ontlening gepaard met een al dan niet humoristische omkering ten opzichte van de originele tekst. Een argument tegen intertekstualiteit zou het betrekkelijk eenvoudige karakter van WK kunnen zijn. Jonckbloet en vele anderen hebben op grond van deze eenvoud de tekst oninteressant genoemd. We moeten echter niet vergeten dat de versie van WK sporen draagt van een drastische bekorting (zie noot 2). Waarschijnlijk was de oorspronkelijke versie veel uitgebreider en complexer dan de overgeleverde. De ontleningen in WK geven de Waleweinfiguur een extra dimensie: in vergelijking met andere teksten wordt hij geïdealiseerd. Immers, in de besproken episoden blijkt Walewein in WK de andere protagonisten te overtreffen. Een laatste ontlening kan dit betoog wellicht kracht bij zetten (vs. 19410-19683)Ga naar voetnoot35: Walewein arriveert op zijn tocht in een land dat al jaren geteisterd wordt door een ‘lintworm’, een draak. Dorpen zijn verwoest en veel inwoners, waaronder de koning, zijn gevlucht. De koning heeft zijn dochter uitgeloofd aan degene die het monster verslaat. Wanneeer Walewein door een arme gastheer van deze situatie op de hoogte is gebracht, aarzelt hij niet en gaat hij op weg om de lintworm te bevechten. Hij slaagt erin het monster te doden, maar loopt zware verwondingen op en raakt buiten westen. De drossaard van de koning vindt hem en is zeer ontdaan, want hij meent dat Walewein, die hij direct voor een uitstekend ridder aanziet, dood is. Hij probeert Gringalet mee te voeren, maar het paard protesteert zo luidruchtig dat Walewein bijkomt. De drossaard is hierover zeer verheugd en hij begeleidt de gewonde Walewein naar een lommerrijke linde vlak bij het kasteel (vs. 19587-91): | |
[pagina 75]
| |
En seide dat hi daer raste name
Tot hi daer weder quame.
‘Ic wil niet dat gi dus comt te hove,
Ic sal u met meerren love
Doen halen [...]’
Bij de koning aangekomen, vertelt de drossaard dat het monster gedood is (vs. 19612-16) Die coninc sprac: ‘Hebdijt gedaen?’
‘Nenic niet.’ ‘Wie deet dan?’
‘Het dede [een] riddere, een edel man,
Die coenste die ie werd geboren.
Hi hadde welna dlijf verloren.’
De koning rijdt vervolgens uit om Walewein feestelijk het kasteel binnen te halen. Wanneer hij Walewein zijn dochter aanbiedt, slaat deze haar beleefd af. Wel vraagt hij of de koning zich met al zijn manschappen, zijn dochter en de dode draak naar Kardoel wil begeven. In deze episode treffen we een parallel aan met het bekende Drakedodersprookje.Ga naar voetnoot36 De drakedoder, net als Walewein na het gevecht met de draak zwaar gewond geraakt, wordt hier verraden. Een laf ridder beweert aan het hof dat hijzelf de draak gedood heeft en eist de koningsdochter op. De held is evenwel niet dood en verschijnt op het juiste moment ten tonele om de verrader te ontmaskeren door een tong (poot of kop(pen)) van het monster te tonen als bewijs voor het geleverde gevecht. Vervolgens kan de beloning in ontvangst genomen worden. De dichter van WK heeft onmiskenbaar gerefereerd aan dit ook in onze streken bekendeGa naar voetnoot37 sprookje. Door een duidelijke variatie aan te brengen, zal hij het het verwachtingspatroon van het publiek doorbroken hebben: de kwaliteiten van Walewein zijn zodanig dat hij niet bedrogen wordt, integendeel, hem wordt de hoogst mogelijke eer bewezen: de koning komt naar hem toe om hem als held het kasteel binnen te halen. De parallel kan mijns inziens slechts op één manier geïnterpreteerd worden: door een variatie in een bekend avontuur aan te brengen laat de auteur niet alleen zien dat Walewein een uitzonderlijk hoofs avonturenridder is, maar tevens dat hij andere ridders, die een soortgelijk avontuur beleefden, overtreft. Hij is, zoals de drossaard hem noemt ‘die coenste die ie werd geboren’ (vs. 1961 5). |
|