taal- en letterkundigen uit o.m. Polen, Duitsland, Nederland en België. We geven hier een selectief overzicht van artikelen die voor neerlandici van belang kunnen zijn. Zo vindt men hier onder meer: A. Berteloot, ‘Van Reynaert, Willem en Ogerne. Twee bagatellen’; J. Czochralski, ‘Die Aspekt- und Aktionsartenfrage im Niederländischen’; F.G. Droste, ‘De literaire metafoor: een technische voetnoot’; G. Geerts en J. Beeken, ‘Kan de ANS gebruiksvriendelijker worden gemaakt? De meervoudsvorming als testcase’; M. Gysseling, ‘Nederlands baren, Latijn parere’; E. Himpens, ‘De samenstelling in de Germaanse, Romaanse en Iraanse taalfamilies’; M. Janssens, ‘Notities over het Italië-beeld in de Nederlandse literatuur van de 20ste eeuw’; S. Kiedron, ‘Poolse studenten in Leiden in de 16de en de 17de eeuw’; J. Koch, ‘Plantenwereld in Max Havelaar’; K. Langvik-Johannessen, ‘Joannes Laurentius Krafft. Een Brussels dichter van Haupt- und Staatsaktionen?’; J.A. van Leuvensteijn, ‘Genus in zestiende-eeuws Nederlands. Een verkennende studie’;, J.H. Meter, ‘De structuur van Bredero's Spaanschen Brabander’; K. Porteman, ‘Luisteren naar Daniël Heinsius’; B. Rajman, ‘Woordvorming in de Nederlandse Spraakkunst’; J. de Rooij, ‘Mag ik professor hartelijk feliciteren? Over de indirecte aanspreking in de Nederlandse dialecten’; H. Schultink, ‘De opkomst van het concept “produktiviteit” in de (Nederlandse) taalwetenschap. Een historiografische verkenning’; M. De Smedt, ‘De editie van Middelnederlandse literatuur in de 19de eeuw in Vlaanderen’; D. Stellmacher, ‘Die niederländische Grammatikforschung im Ueberblick vom 16. bis 19. Jahrhundert’;
P.G.J. van Sterkenburg, ‘Iets over de taxonomie van de Nederlandse woordenschat’; J. Taeldeman, ‘De BEUK in de Nederlandse dialecten: een klankgeografisch buitenbeentje’; S. Theissen, ‘Des guten zuviel? Duitse woorden in het hedendaagse Nederlands’; M.C. van den Toorn, ‘Samentrekking op woordniveau: enkele observaties’; V.F. Vanacker, ‘Enkele conditionele bijzinnen in gesproken Nederlands’; S. de Vriendt, ‘Kom, kijk, zeg als interjectie’; F. Vyncke, ‘De boomwortels van Boon. Louis Paul Boon en de avant-gardekunst in de jaren '59-'62’; W. Waterschoot, ‘Het zwijgen van Sweertius’; R. Willemijns, ‘Ein konzeptuelles Problem im Lexikon zweier germanischer Sprachen: deutsch Freisinn und niederländisch vrijzinnig’; J. Wilmots, ‘De professor uitbeelden, Nachwuchs ausbilden. Over met uit/aus samengestelde werkwoorden’ en tenslotte J.A. Zielinkski, ‘Nederlandse “faux amis” voor Poolse moedertaalsprekers’.
Voor inlichtingen over de verkrijgbaarheid van deze bundel verwijzen we naar de Erasmus-leerstoel voor Nederlandse Taal, Literatuur en Cultuur, ul. Kuznicza 21-22; 50-138 Wroclaw, Polen.
M.C.v.d.T.