Nog eens: Huygens' Delf(t)
N. van der Blom
In de Nieuwe Taalgids 80 (1987) 224-228 droegen Th.H.J. Broekmans, P.P.G.H. van Doorn en F.P.T. Slits een artikel bij over het versje van Huygens op de stad Delft. Hun oplossing van de crux ‘'k Ben tweemaal dat ick ben, sints dat ick 't eenmael was’ baseerden zij op de etymologie die Delft leest als D(h)elft. Dit leek mij juist. Wanneer zij echter stellen dat dit ‘een eigen woordverklaring’ van Huygens was (p. 227) vergissen zij zich mijns inziens - het komt mij voor, dat hij hier een Delftse traditie volgde. Om dit aannemelijk te maken neem ik een omweg via het Grieks.
De Universiteitsbibliotheek van Gent bezit een Latijnse tweedelige grammatica, etymologie en syntaxis, van de in 1552 in Leuven als student ingeschreven Walricus LithodĪmus ofwel Wouwerick Steenhuyse, die zich op het titelblad Delphius noemt, Delftenaar. Hij had in Dordrecht een zogeheten bijschool en liet in 1558 zijn schoolboekje dan ook drukken voor Frans Bon, gezworen boekverkoper in die plaats. In de archieven van Delft en Dordrecht valt Lithodomus niet te vinden. Wat ik aan materiaal heb aangetroffen over hem, zijn boekjes en zijn collega's in de Noordelijke Nederlanden, onder meer in Rotterdam, hoop ik binnenkort te publiceren in het Rotterdams Jaarboekje.
In een brief van 1556, die Lithodomus plaatste in het voorwerk van zijn Syntaxis, zegt hij: er zijn evenveel grammatica's als er scholen zijn en ik zou mijn werkstuk dan ook niet hebben laten drukken, als mijn vrienden me er niet toe hadden aangespoord. Hij geeft dan hun namen. Onder hen zijn er twee uit Delft. De een noemt hij Galenus Tranquillus, ‘binnen Delft en erbuiten befaamd om zijn geleerdheid’. Misschien was deze man een arts, gezien zijn voornaam. In elk geval een man met een grieks-latijnse naam, zoals Desiderius Erasmus zich een latijnsgriekse had aangemeten. Iemand uit een familie Rustige?? want ‘galènos’ betekent ‘kalm’. De tweede heet Dominus (d.i. Heer, een geestelijke dus) Foppius Hemizythius. Deze naam staat gelijk aan het latijnse Delphius. In deze aanduiding van de plaats van geboorte wordt het Griekse ‘to hèmisu’, de helft, direct zichtbaar voor wie het geciteerde artikel niet is vergeten. Heer Foppius heeft, zo kort na de brand van 1536 waarover Huygens' versje spreekt, met deze naam te voeren willen herinneren aan die catastrofe: Dhelftenaar noemde hij zich voortaan, en zo kende hem zijn omgeving.
Huygens vond deze ‘etymologie’ dus al het ware klaarliggen, ze boeide hem en hij wist op zijn manier er nog meer uit te halen dan waaraan Heer Foppius heeft kunnen denken. Extra aantrekkelijk moet de vondst hem hebben geleken omdat deze traditie veel minder gangbaar moet zijn geweest dan de bijvoorbeeld door Guicciardini en Hadrianus Junius algemeen bekende afleiding van de naam van de stad ‘waar men ghemeynlick Delft heet dat men anders een gracht noemt’. (p. 226)
In verband daarmee nog dit. In het artikel wordt opgemerkt dat het ‘merkwaardig’ is dat Huygens in de autografen en in de druk van 1625 boven het versje ‘Delft’ schreef, en dat in de editie van de Koren-bloemen van 1672 heeft gewijzigd in ‘Delf’.