De Nieuwe Taalgids. Jaargang 86
(1993)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||
Verdoemde detectives en vadermoorders: Van anti-genre naar intertekstJack van der Weide1 InleidingIn 1989 verscheen de roman De vadermoorders van Willem Brakman, waarin een detective van Scotland Yard geconfronteerd wordt met de moord op Paus Innocentius de Tiende. De detective, een zekere inspecteur Duck, blijkt echter in de loop van het verhaal nauwelijks moeite te doen om de moord op te lossen: hij laat een drietal verdachte kardinalen aan het woord - die uitgebreid van die gelegenheid gebruik maken - en doet er zelf verder het zwijgen toe. Aan het slot van het boek wordt geen dader aangewezen en is het zelfs onduidelijk geworden of Innocentius wel vermoord is. Duck lijkt niet ontevreden met deze afloop. Is De vadermoorders een detectiveroman? De literaire kritiek leek geen moeite met deze vraag te hebben: nee. ‘Het ligt voor de hand te veronderstellen dat waar de Yard opduikt het genre dat Sir Arthur Conan Doyle gemunt heeft, eveneens opgeld doet. De Sherlock Holmes echter die hier [...] zijn plompe neus in gewijde Vaticaanse zaken steekt, blijkt wel een uitermate merkwaardige speurder te zijn’ (Kuipers 1989). Een inspecteur van Scotland Yard en een lijk maken kennelijk nog geen detectiveroman: ‘De vadermoorders is geen [...] detective, al treedt er wel een speurneus in op’ (Luis 1989). ‘De vadermoorders is geen echte speurdersroman geworden’ (De Koning 1989). Waarom niet? ‘De dader ontbreekt. De roman heeft dan ook niets weg van een detective’ (Van Deel 1989). Het aspect van de ontbrekende dader is kennelijk van belang: ‘Alle ingrediënten voor het misdaadverhaal zijn aanwezig, maar de gemiddelde liefhebber van het genre zal zich na lezing wanhopig afvragen wie in Brakmans nieuwste roman De vadermoorders in godsnaam de daad heeft gedaan’ (Jongstra 1989). Willem Kuipers draagt, enigszins denigrerend, de oplossing aan: ‘Vroeger heette een boek als De vadermoorders mislukt [...], nu zeggen we [...] postmodern’ (Kuipers 1989). Hans Warren (die De vadermoorders als een ‘vervormde detective’ beschouwt) legt dit uit: ‘zoals alle zogenoemde postmodernistische schrijvers tart [Brakman] in zijn werk de wetten van de logica en bekommert hij zich niet om realistische conventies’ en ‘door het postmodernisme aangedane schrijvers [hernemen] graag aan strikte regels gebonden genres’ (Warren 1989).Ga naar voetnoot1 ‘Postmodernisme’ lijkt dus het toverwoord te zijn. Bij alle meningsverschillen die zich met betrekking tot deze stroming/periode onder theoretici voordoen, zijn zij het er, zoals Warren terecht opmerkt, algemeen over eens dat in postmodernistische literatuur de tendens bestaat om oudere genres te herschrijven. Dit betreft met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||
name genres die worden aangeduid als triviaal, fabulistisch (Scholes 1975), subgenres (Bertens en D'haen 1989), ‘formula stories’ (Cawelti 1976) of ‘popular forms’ (Fiedler 1974, Waugh 1984): de science fiction-roman, het sprookje, de historische roman, de western, de erotische/pornografische roman, de ‘romance’, en natuurlijk de detective: Met het postmodernisme graviteren die (sub)genres, die tot hiertoe steeds een perifere positie innamen, naar het centrum van het literaire systeem. Dit is misschien het duidelijkst het geval met de detective (zie Holquist 1971, Spanos 1972, Cawelti 1976, Tani 1984) (Bertens en D'haen 1988: 81). Het ‘hergebruik’ van de detective in de postmodernistische literatuur wordt als dusdanig belangrijk beschouwd, dat dit verschijnsel een eigen naam heeft gekregen: de anti-detective. Drie van de vier door Bertens en D'haen aangehaalde auteurs laten geen misverstand bestaan over de plaats die de anti-detective naar hun mening inneemt in de na-oorlogse literatuur: ‘what the structural and philosophical pressuppositions of myth and dept psychology were to Modernism, [...] the detective story is to Post-Modernism’ (Holquist 1971: 135); ‘the paradigmatic archetype of the postmodern literary imagination is the anti-detective story’ (Spanos 1972: 154); ‘good contemporary fiction and anti-detective fiction are for the most part the same thing’ (Tani 1984: 189). De hier geciteerde auteurs hebben zich uitgebreid met het verschijnsel van de anti-detective beziggehouden, in respectievelijk twee artikelen (Holquist en Spanos) en een boek (Tani).Ga naar voetnoot2 Wanneer we dus, met nog steeds De vadermoorders als uitgangspunt, meer willen weten over detective-elementen in postmodernistische literatuur, dan zullen we ons in eerste instantie op de publicaties van deze auteurs moeten richten. Aangezien Tani's studie de meest recente en tevens meest uitgebreide van de drie is, en hij bovendien de bevindingen van Holquist en Spanos in zijn onderzoek heeft verwerkt, wil ik me vooral op zijn boek concentreren. Ik doe dit voorlopig aan de hand van een aantal vragen, die Tani zichzelf impliciet en expliciet stelt. Hoe is de anti-detective ontstaan en hoe verhoudt deze zich tot de traditionele detective en tot het detectivegenre in het algemeen? In welke relatie staat de anti-detective tot de postmodernistische literatuur? En wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de manieren waarop verschillende schrijvers de detective ‘hergebruiken’, of: welke soorten anti-detectives bestaan er? | ||||||||||||||||||||||
2 Stefano Tani's The Doomed Detective2.1 Detective en anti-detectiveDe vraag naar de plaats van de anti-detective binnen (of buiten) het detectivegenre wordt ook door Tani zelf gesteld, in het eerste hoofdstuk van zijn boek, wanneer hij spreekt over ‘the highbrow literary detective fiction of Borges, of Nabokov, of the nouveau roman and of all the more recent writers [...] who achieve | ||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||
innovation in the genre or else exploit it - we shall need to determine which - imposing upon it new forms and intentions’ (Tani 1984: 32). In zijn tweede hoofdstuk verklaart Tani het ontstaan van de anti-detective vanuit de ontwikkeling van het detectivegenre. Hij baseert zich hierbij op Jurij Tynjanovs artikel ‘Het literaire feit’ uit 1924 (Tynjanov 1981). Tynjanov beschouwt literatuur als een taalconstructie, waarbij bepaalde constructieprincipes de taal haar literaire vorm geven. Maar deze constructieprincipes zijn niet statisch, en Tynjanov beschrijft de literaire evolutie als een proces waarbij dominante constructieprincipes geautomatiseerd raken en tegengestelde constructieprincipes oproepen. Dit tegengestelde constructieprincipe verschijnt vanuit de marge van de literatuur, verspreidt zich, wordt dominant, raakt ook weer geautomatiseerd en roept op zijn beurt weer tegengestelde constructieprincipes op (Tynjanov 1981: 409-413). Tani past dit model toe op de detective, waarbij hij uitgaat van drie fases in de ontwikkeling van het genre, met drie bijbehorende vormen: de Engelse of ‘Poesque’ detective (volgens Tani rationeel, statisch en intellectueel), de ‘hard-boiled’ of ‘non-Poesque’ detective (niet intellectueel, avontuurlijk, populair), en de anti-detective (Tani 1984: 35). Hij beschrijft/vertaaltGa naar voetnoot3 Tynjanovs model als volgt: To the literary current dominant at any given time, developed by writers in all its possible variations, he [i.e. Tynjanov; JvdW] gives the name ‘automatized constructive principle’ and points out that ‘in the analysis of the literary evolution we meet the following stages: 1) an opposite constructive principle [in the case of detective fiction, urban environment in the adventurous detection] takes shape dialectically versus the automatized constructive principle [stereotypical countryside in the static detection - the Britisch detective novel]; 2) the opposite constructive principle looks for the easiest application [the “hard-boiled” formula of chase rather than careful deduction]; 3) it extends to the widest range of phenomena [the mass media inflation and degeneration of the hard-boiled school after World War II]; 4) it gets automatized [worn out] and triggers opposite constructive principles [the anti-detective novel]’ (Tani 1984: 36). Tani laat zijn onderscheid tussen wat hij noemt de Engelse detective (ik spreek liever van de klassieke detective, in navolging van Cawelti 1976: 80) en de hard-boiled detective teruggaan op twee polen die volgens hem in de eerste detectiveverhalen samenvloeien, een rationele/filosofische en een avontuurlijke/volkse. Dit zouden ook de twee polen van de 18e eeuwse literatuur zijn (resp. in de literatuur van de Verlichting en in de ‘gothic tale’), die in de eerste helft van de 19e eeuw bij elkaar kwamen in het werk van Edgar Allan Poe. In de ontwikkeling van de klassieke detective won het rationele element geleidelijk aan terrein ten koste van het avontuurlijke element, totdat in de jaren 1920-1940 de klassieke detective zijn ‘Golden Age’ bereikte, maar tegelijkertijd een conservatief genre was geworden met regels waaraan niet meer getornd kon worden. Dit riep als reactie de Amerikaanse hard-boiled detective op, die juist het avontuurlijke element weer nieuw leven inblies, en het rationele element naar het tweede plan verwees (Tani 1984; 1-25). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||
Nog afgezien van een aantal chronologische onvolkomenhedenGa naar voetnoot4 kunnen er bij Tani's toepassing van Tynjanovs model op het detectivegenre enkele vraagtekens worden geplaatst. Tani noemt ‘stereotypical countryside’ en ‘urban environment’ respectievelijk het geautomatiseerde constructieprincipe van de klassieke detective en het tegengestelde constructieprincipe van de hard-boiled detective. Tynjanov maakt echter een onderscheid tussen enerzijds het constructieprincipe en anderzijds het materiaal, dat door het constructieprincipe geordend wordt (Tynjanov 1981: 409-411). Als voorbeeld van een belangrijk constructieprincipe in verhalende tekst noemt hij het suzjet, dat het materiaal van de fabula ordent. Tani's constructieprincipes maken deel uit van de setting van de verhalen, die, hoewel bepaald niet onbelangrijk, toch eerder tot het materiaal gerekend moeten worden - waarbij overigens de ‘stereotypical countryside’ zeker niet dwingend aanwezig is in de klassieke detective (cf. Cawelti 1976: 140). Tynjanovs derde etappe, ‘das Konstruktionsprinzip dehnt sich auf eine größtmögliche Zahl von Erscheinungen aus’ vertaalt Tani met ‘it extends to the widest range of phenomena’, om hier aan toe te voegen ‘the mass media inflation and degeneration of the hard-boiled school after World War II’. Tynjanov ziet deze etappe als de periode waarin het eerst nog marginale constructieprincipe naar het centrum van het literaire systeem verschuift, als een bloeiperiode. In Tani's toepassing van Tynjanovs model op de detective valt echter de bloeiperiode van de hard-boiled detective (Hammett, Chandler) samen met de opkomst ervan, en is Tynjanovs derde etappe al een periode van degeneratie en verval. Het tegengestelde constructieprincipe dat het geautomatiseerde oude constructieprincipe (de stedelijke setting) in de vierde etappe van Tynjanov oproept, is volgens Tani de anti-detective. Maar één alinea verder beweert hij dat ‘a stress on the solution was the automized principle of the hard-boiled formula against which the anti-detective novel shaped itself, reacting by its opposite constructive principle, that is, the suspension of the solution’ (Tani 1984: 37). Het constructieprincipe uit Tynjanovs eerste etappe is daarmee vervangen door een geheel ander constructieprincipe, een stap die zeker niet aan Tynjanov ontleend kan worden en die ook met betrekking tot de interne coherentie van Tani's betoog onlogisch is. Bij alle inhoudelijke onvolkomenheden moet ook de manier waarop Tani gebruik maakt van Tynjanovs model an sich bekritiseerd worden, en wel op twee punten. Allereerst is het zo dat Tynjanovs evolutietheorie de automatisering van de perceptie van de lezer centraal heeft staan. Tynjanov veronderstelt een continue groep lezers bij wie, door middel van een haast mechanisch proces, bepaalde procédés (constructieprincipes) uitgewerkt raken, wat nieuwe procédés (tegengestelde constructieprincipes) oproept. Dit proces gaat echter niet of op zijn hoogst maar voor een klein deel op voor populaire literatuur: lezers van detectives zijn nauwelijks geïnteresseerd in vernieuwingen en willen juist steeds meer van hetzelfde. Daarom ook kan populaire literatuur als formulistische literatuur worden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||
beschouwd (Cawelti 1976). De lezers van anti-detectives, die kennelijk geïnteresseerd zijn in moderne, ‘hoge’ literatuur, zullen op hun beurt minder voeling hebben met de formulistische traditionele detective. De continue groep lezers is dus in het geval van de detective en de anti-detective niet aanwezig. Daarnaast is het zo dat Tani, nog voordat hij zich op Tynjanov beroept, de anti-detective al een ‘post-World War II literary detective novel’ noemt (Tani 1984: 35) en een ‘innovation in the detective story genre’ (ibid.: 36): hij heeft zijn conclusie in feite al klaar. Tynjanov wordt vervolgens aangehaald om het actie/reactie model in de literaire evolutie te verduidelijken, om Tani's conclusie te legitimeren - op enigszins krampachtige wijze, zoals we hiervoor zagen. Maar uiteindelijk wordt deze conclusie toch weer vervangen door een andere: since the detective story as a genre has evolved into a tightly structured system of rules [...], it seems most reasonable to view the anti-detective novel not as a continuation of the genre but as a transgression of it, a mutation (ibid.: 40). Waarmee het actie/reactie model wordt afgewezen en de anti-detective als een mutatie van het detectivegenre wordt beschouwd, een verschijnsel dat plotseling is opgekomen en niet meer in termen van evolutie te verklaren is. | ||||||||||||||||||||||
2.2 Modernisme en postmodernismeTani relateert het ontstaan van de anti-detective niet alleen aan de ontwikkeling van de traditionele detective, maar ook aan de overgang van modernisme naar postmodernisme. Het feit dat schrijvers als Vladimir Nabokov (The Real Life of Sebastian Knight, 1941), Jorge Luis Borges (‘La muerte y la brujula’, 1942) en Carlo Emilia Gadda (Quer pasticciaccio brutto de via Merulana, 1946) in de jaren veertig onafhankelijk van elkaar in hun werk gebruik gingen maken van detective-elementen, maakt volgens Tani onderdeel uit van ‘the wide alterations taking place in the cultural climate of the twentieth century, the passage from modernism to postmodernism’ (Tani 1984: 38). Tani geeft toe dat het werk van schrijvers als Borges en Nabokov in de jaren veertig nog geen postmodernistische literatuur pur sang genoemd kan worden, maar hij lost dit op door te stellen dat zij zich al wel ‘a postmodern sensibility’ hadden verworven. De genoemde titels beschouwt hij dan ook als ‘the aproximate watershed’ tussen modernisme en postmodernisme. Zijn postmodernisme-concept destilleert Tani uit vijf publicaties: Hassan 1971, Graff 1975, Barth 1980, en de eerder aangehaalde artikelen van Spanos en Holquist. Het noemen van Borges en Nabokov als overgangsfiguren tussen modernisme en postmodernisme lijkt hij te ontlenen aan Barth, in wiens visie Borges, Beckett en Nabokov ‘late modernists’ zijn: in hun werk komt het échec van het modernisme tot uitdrukking, zonder dat ze zich ook daadwerkelijk los kunnen maken van dat modernisme. Deze opvatting staat in contrast met die van Michael Holquist, voor wie Nabokov en Borges samen met Alain Robbe-Grillet | ||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||
de kern van de postmodernistische literatuur uitmaken, juist vanwege de detectiveelementen in hun werk.Ga naar voetnoot5 Ook bij zijn analyse van de overgang van modernisme naar postmodernisme maakt Tani weer gebruik van Tynjanovs evolutie-model: The rise of French existentialism and the harsh reality of World War II caused the constructive principle of modernism (Symbolism, the discovery of self through myth and psychoanalysis) to seem inadequate and worn out (automatized), and existentialism, the dramatization of a human condition refusing any system or telos, became the new ‘opposite constructive principle’ behind postmodernism (Tani 1984: 39). In dit citaat verbindt Tani de modernisme-concept van Holquist - ‘Modernism has dual roots in psychology and myth’ (Holquist 1971: 145) - met de opvattingen van Spanos, waarin de opkomst van het postmodernisme direct in verband wordt gebracht met het ontstaan van het Franse existentialisme.Ga naar voetnoot6 Tani verwoordt hier expliciet waar zijn postmodernisme-constructie op neer komt: een ontbreken van elk systeem of doel als houvast voor de moderne mens die als eenling in de wereld is geworpen. Daarnaast verraadt het citaat ook een wel erg oppervlakkige lezing van Spanos' artikel, waarin de term ‘anti-detective’ vooral in figuurlijke zin wordt gebruikt. Het gaat Spanos met name om het ‘problem-solution perspective of the “straightforward” Western man of action’ (1972: 150), dat in de detective zo duidelijk tot uitdrukking komt. Volgens Spanos moeten ook sommige werken van Euripides, Dickens of Eliot als anti-detectives worden beschouwd, als daarin de impuls tot oplossen en verklaren wordt gefrustreerd. Tani's postmodernisme-concept kan het best als eclectisch worden getypeerd. Uit een willekeurig (‘for instance’) corpus van vijf artikelen leent hij de kenmerken die hij kan gebruiken om te bewijzen dat de anti-detective de kern van de postmodernistische literatuur uitmaakt. Hij negeert de verschillen die er tussen de vijf theoretici bestaan. Zo beschouwen Graff en Spanos het postmodernisme als een voortzetting van het modernismeGa naar voetnoot7 waar Holquist een tegenstelling ziet, neemt Barth een tussenpositie in en neigt Hassan naar een niet temporeel gebonden postmodernisme.Ga naar voetnoot8 Daarnaast verdedigen Holquist en Spanos hun respectievelijke idee van de anti-detectiveGa naar voetnoot9 als de ultieme vorm van postmodernistische literatuur, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||
terwijl Graff, Barth en Hassan het verschijnsel niet eens noemen. En uiteraard brengen deze verschillen in opvatting ook verschillende corpora van postmodernistische schrijvers met zich mee. Wat overblijft van Tani's postmodernisme-concept is een tweedeling: ‘vroege’ anti-detectives (Nabokov, Borges, Gadda, Robbe-Grillet) die de overgang van modernisme naar postmodernisme markeren, en ‘late’ anti-detectives die tot het postmodernisme behoren en zelfs de norm van de postmodernistische literatuur stellen. Op deze laatste groep concentreert Tani zich in de rest van zijn onderzoek. | ||||||||||||||||||||||
2.3 Innovatie, deconstructie, metafictieTani maakt in zijn boek gebruik van de volgende definitie van de conventionele detective: A conventional detective story is a fiction in which an amateur or professional detective tries to discover by rational means the solution of a mysterious occurence - generally a crime, usually a murder (Tani 1984: 41). Uit deze definitie leidt hij drie elementen af die in elke conventionele detective aanwezig (horen te) zijn: de detective, het proces van detectie, en de oplossing. De oplossing is van deze drie het belangrijkste, omdat dit het element is dat het verhaal afrondt en daarmee betekenis verleent aan het genre. ‘So it is to the solution that the anti-detective novelist devotes his attention’ (ibid.). De meer of minder radikale veranderingen die het element ‘oplossing’ ondergaat bepalen Tani's indeling in drie soorten anti-detectives. In de innovatieve anti-detective is er nog wel een oplossing, maar die is onbevredigend voor de lezer. In de deconstructieve anti-detective wordt geen oplossing gegeven, of de oplossing die gegeven wordt is rationeel onaanvaardbaar. In de metafictionele anti-detective worden de autoreflexieve mogelijkheden van de conventionele detective uitgebuit. Het detectieproces speelt zich af op het niveau van de relatie tussen een schrijver die zijn tekst ‘verbergt’ en een lezer die betekenis aan die tekst wil verlenen. In de kleine honderd pagina's die volgen analyseert Tani aan de hand van deze indeling drie innovatieve (Leonardo Sciascia, A ciascuno il suo; John Gardner, The Sunlight Dialoques; Umberto Eco, Il nome della rosa), drie deconstructieve (Sciascia, Todo modo; Thomas Pynchon, The Crying of Lot 49; William Hjortsberg, Falling Angel) en twee metafictionele (Italo Calvino, Se una notte d'iverno un viaggiatore; Vladimir Nabokov, Pale Fire) anti-detectives (ibid.: 52-147). De analyses bestaan voor het grootste deel uit samenvattingen van de romans. Naar mogelijke theoretische onderbouwingen van de analyses wordt alleen (zeer sporadisch) in de noten verwezen. De vraag in welk opzicht de voorbeeldromans als postmodernistisch en/of als anti-detectives te kwalificeren zijn wordt niet gesteld. Hjortsbergs Falling Angel is het meest problematisch als voorbeeld van een postmodernistische anti-detective. Het boek vermengt elementen van de hardboiled detective met die van de horror-roman; in de New York Times Book Review wordt Falling Angel dan ook (in de detective-rubriek) gekarakteriseerd als een ‘clever pastiche’ van de hard-boiled detective, en als ‘a novel of the occult’ (Sullivan 1979). Tani slaagt er niet in om aan te geven in welk opzicht Falling Angel het niveau van de betere pulp-roman ontstijgt, tenzij een vergelijking met Kafka (Tani 1984: 108-109) als zodanig moet worden gelezen. De enige reden om het boek | ||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||
als postmodernistisch te beschouwen is Tani's verklaring dat de anti-detective en postmodernisme voor een belangrijk deel samenvallen, vanwege een gedeelde ‘absence of finality, a solution’ (ibid.: 40). De voorbeelden van metafictionele anti-detectives (Calvino en Nabokov) doen de vraag opkomen hoe breed de term ‘anti-detective’ kan worden toegepast. Tani geeft zelf toe dat, om de veranderingen die het element ‘oplossing’ ondergaat te laten werken, de andere vaste elementen van het detectivegenre in een anti-detective bewaard moeten blijven: It is more or less radical treatment of the solution that distinguishes different kinds of anti-detective novels [...]. All the other elements must seem apparently unchanged so that the fiction at the beginning can be identified by the reader as a detective novel and reveal itself as a negation of the genre only at the end (ibid.: 42). Aan deze voorwaarde hoeft kennelijk niet meer te worden voldaan in het geval van de metafictionele anti-detective: ‘when we get to metafictional anti-detective novels, the conventional elements of detective fiction [...] are hardly there’ (p. 113). Wat het verschil is, en of er verschil is, tussen metafictionele anti-detective en metafictie in het algemeen blijft onduidelijk; het begrip ‘metafictie’ wordt niet van een verklaring voorzien. Zowel Linda Hutcheon (1980) als Patricia Waugh (1984) zien het gebruik van detective-elementen als een belangrijke metafictionele strategie.Ga naar voetnoot10 Hutcheon karakteriseert het als ‘covert diegetic metafiction’ (Hutcheon 1980: 31): de autoreflexiviteit heeft betrekking op de narratieve situatie, en wordt geaktualiseerd (i.p.v. gethematiseerd: ‘overt diegetic metafiction’) door middel van een vorm die veronderstelt dat de lezer bekend is met de regels van het spel. Het detectivegenre is hierbij de vorm bij uitstek, vanwege ‘the self-consciousness of the form itself, its strong conventions, and the important textual function of the hermeneutic act of reading’ (ibid.: 71). Met het zelfbewustzijn van de vorm doelt Hutcheon op het feit dat in traditionele detectives vaak expliciet een schrijver of verteller aan het woord is (denk aan Watson in de Sherlock Holmes-verhalen). Verder neemt lezen en betekenis toekennen in detectiveverhalen een centrale plaats in, aangezien de lezer tegelijk met de detective probeert het mysterieuze misdrijf of te lossen (‘Whodunnit?’). Het verschil tussen bijvoorbeeld Il nome della rosa enerzijds en Se una notte d'iverno un viaggiatore anderzijds is dus niet het verschil tussen een niet-metafictionele en een metafictionele tekst, maar tussen een tekst die zijn metafictionaliteit thematiseert (covert diegetic) en een tekst die zijn metafictionaliteit aktualiseert (overt diegetic). Het zonder meer karakteriseren van deze tweede soort | ||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||
teksten als metafictionele anti-detectives voegt weinig toe aan het inzicht in die teksten. | ||||||||||||||||||||||
3 Tani versus BrakmanDe waarde van een onderzoek naar een specifiek verschijnsel is niet alleen gelegen in de al dan niet geslaagde analyses van een aantal voorbeelden, maar ook in de toepasbaarheid op andere voorbeelden. Wanneer Tani stelt dat ‘good contemporary fiction and anti-detective fiction are for the most part the same thing’, dan houdt de anti-detective niet op bij de acht door hem behandelde romans, en zou het mogelijk moeten zijn om, aan de hand van Tani's theorie en indeling, ook andere anti-detectives te analyseren. Ik wil daarvoor terugkeren naar De vadermoorders. Zoals we al zagen pikten de critici van de dagbladen de verwijzingen naar het detectivegenre in De vadermoorders wel op, maar ontkenden zij tegelijkertijd met een detectiveroman van doen te hebben. De twee langere artikelen die tot nu toe over De vadermoorders zijn verschenen gaan eveneens uitvoerig in op het detectiveaspect van de roman, en brengen dit in verband met het postmodernisme (Van Alphen, 1990; Van der Weide 1991). De vraag of De vadermoorders naar Tani's maatstaven een anti-detective is, kan dan ook zonder meer positief beantwoord worden: de detective (inspecteur Duck) en het proces van detectie (het onderzoek naar de ‘moord’ op Innocentius de Tiende) zijn prominent aanwezig, maar een directe oplossing ontbreekt. We hebben hier dus te maken met een deconstructieve anti-detective: The novel frustratingly ends a few pages before the denouement, after having teased the reader into a wild goose chase throughout the fiction by planted and inconsequential clues (Tani 1984: 43). Dit lijkt zeker van toepassing op De vadermoorders: de elkaar tegensprekende verklaringen van de kardinalen kunnen als de ‘inconsequential clues’ gelden; daarnaast is er bijvoorbeeld sprake van een ‘stomp voorwerp’ (De vadermoorders, p. 32 en p. 96) en zijn de laatste blaadjes uit de agenda van de Paus verdwenen (p. 21). In het laatste hoofdstuk is Duck nog steeds op zoek naar ‘de moordenaar [...], maar al peinzend in de wandelgangen was het aantal in aanmerking komende suspecten aanzienlijk uitgebreid’ (p. 139). Geheel volgens detective-traditie roept de inspecteur uiteindelijk een vergadering bijeen waar de belangrijkste verdachten, de kardinalen, hun opwachting maken. Toch wordt er geen moordenaar aangewezen, en de ‘aanwijzingen’ worden niet gebruikt. De vadermoorders kan dus, als deconstructieve anti-detective, in Tani's indeling geplaatst worden. Proberen we echter de bijbehorende constateringen - er is een detective en een detectieproces, er zijn aanwijzingen waar niets mee gedaan wordt, en een oplossing ontbreekt - van een betekenis of motivering te voorzien, dan treden er problemen op, omdat Brakmans roman afwijkt van de drie voorbeelden die Tani geeft. Er is in De vadermoorders geen sprake van een existentiële queeste, noch van een samenzwering van het kwaad, noch van een gevecht met de mysterieuze werkelijkheid. Duck wandelt kalm door het boek, laat de kardinalen vertellen wat ze te vertellen hebben en toont zich niet ontevreden over de afloop van zijn onderzoek. Tani blijkt hier geen oplossing voor te kunnen bieden: zijn | ||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||
beschrijving van de deconstructieve anti-detective is geheel toegeschreven naar zijn voorbeeldromans. Linda Hutcheons typering van de anti-detective als een metafictionele strategie die de narratieve situatie aktualiseert kan hier wat meer duidelijkheid verschaffen. De verwijzingen naar het detectivegenre zijn dan een vorm van intertekstualiteit, waarbij de intertekst in kwestie niet één verhaal of roman is, maar het detectivegenre als geheel. Het gebruik van deze intertekst wordt gemotiveerd door de mogelijkheden die het detectivegenre biedt om te reflecteren op de activiteit van het vertellen, en met name op het narratologische onderscheid tussen geschiedenis (de opeenvolging van gebeurtenissen zoals die zich chronologisch hebben afgespeeld) en verhaal (de uiteindelijke rangschikking van die gebeurtenissen in het vertelde verhaal) (cf. Van Alphen 1990: 100). Het ontbreken van een oplossing benadrukt dit (verborgen) aspect van het detectiveverhaal, aktiveert het, en heeft dus weinig te maken met een mysterieuze wereld of de zinloosheid van het bestaan.Ga naar voetnoot11 Deze vorm van intertekstualiteit is zeker van belang voor het kwalificeren van De vadermoorders als een postmodernistische roman. Het verband dat Tani legt tussen de anti-detective en het postmodernisme wordt zo omgedraaid en gerelativeerd. De vadermoorders is niet automatisch postmodernistisch op het moment dat aangetoond wordt dat het een anti-detective is, maar het signaleren van het gebruik van detective-elementen en -structuren kan wel gebruikt worden bij een plaatsbepaling van de roman ten opzichte van andere als postmodernistisch te boek staande literatuur. Meer algemeen: het verband tussen het postmodernisme en het verschijnsel van de anti-detective moet niet als een onweerlegbaar feit worden beschouwd, maar als een hypothese. Het toetsen van die hypothese aan een aantal concrete voorbeelden zou vervolgens uitsluitsel kunnen geven over de vraag hoe dit verband tussen het postmodernisme en de anti-detective gezien moet worden, en wat dit zegt over het postmodernisme. Onderzoek naar de anti-detective, naar de manier waarop in de literatuur vanaf 1940 gebruik wordt gemaakt van de detective als intertekst, kan dan een bijdrage leveren aan een diepgaand inzicht in de vraag: wat is postmodernisme? Tani's onderscheid tussen ‘vroege’ en ‘late’ anti-detectives kan in dat opzicht een nuttig uitgangspunt zijn, want waarin verschilt bijvoorbeeld het gebruik van detective-elementen in The Real Life of Sebastian Knight van dat in Il nome della rosa? Hebben we hier misschien te maken met respectievelijk een laat-modernistische en een postmodernistische anti-detective? Om deze en andere vragen te kunnen beantwoorden moet in ieder geval een corpus teksten worden afgebakend dat op een aantal punten afwijkt van dat van Tani. Voor de ‘vroege’ anti-detectives kan naast de drie al door Tani genoemde titels gedacht worden aan Het oog van Nabokov, ‘Abenjasàn el Bojari, muerto en su laberinto’ van Borges, Les gommes van Robbe-Grillet, Molloy van Samuel Beckett en L'emploi du temps van Michel Butor. Als ‘late’ anti-detectives komen onder andere in aanmerking A maggot van John Fowles, Hawksmoor van Peter Ackroyd, Rue des boutiques obscures van Patrick Modiano, Cherokee van Jean Echenoz en The New York trilogy van Paul | ||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||
Auster. Van de door Tani uitgewerkte voorbeelden blijven de boeken van Eco en Pynchon, en misschien die van Sciascia over. Wat de Nederlandse literatuur betreft is De vadermoorders zeker niet de enige bruikbare titel. Naast ander werk van Brakman (Kind in de buurt, Heer op kamer) kunnen worden genoemd Berichten van het blauwe huis en De wegen der verbeelding van Hella Haase, Maurits en de feiten van Gerrit Krol, Vijand gevraagd van Jacq Firmin Vogelaar, Vertraagde roman van Leon de Winter en zelfs De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans. Daarmee kan de anti-detective ook een invalshoek zijn om de moderne Nederlandse literatuur vanuit een internationaal perspectief te beschouwen. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||
|
|