De Nieuwe Taalgids. Jaargang 85
(1992)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
Vroege attestaties van ouder taalmateriaalYvette StoopsOnlangs verscheen de 15de druk van het Etymologisch Woordenboek van J. de Vries/F. de TollenaereGa naar voetnoot1. De laatstgenoemde heeft sedert de 13de druk, de eerste onder zijn verantwoordelijkheid, de oudste vindplaatsen van de besproken woorden zoveel mogelijk vermeld: ‘Etymologiseren zonder dateren van het materiaal is varen zonder kompas’ (p. 28). Uiteraard is hij zich bewust van de lacunes: de dateringen zijn ‘niet meer dan bakens die er dringend om vragen verder naar achteren in de tijd te worden verplaatst’ (ibidem). Ook in het woord vooraf bij de 15de druk wijst De Tollenaere uitdrukkelijk op het belang van de datering. Het verzamelen van de gegevens daaromtrent is een ondankbare en tijdrovende bezigheid; niet voor iedereen is het nut ervan evident. Toch waag ik het erop hier enkele rectificaties en preciseringen voor te stellen voor ouder taalmateriaal, een tweetal uit de 16de eeuw, een veertiental uit de 17 de en nog enkele uit de 18de eeuw.
De zestiende-eeuwse gevallen komen uit een Antwerpse kroniek uit de jaren 1565-1574, iets later (in elk geval vóór 1589) overgeschreven door de auteur, Godevaert van HaechtGa naar voetnoot2. BARGE ‘trekschuit’ wordt volgens het Et. Wb. voor het eerst geattesteerd in 1630. Bij Van Haecht is herhaaldelijk sprake van een barsie, o.m. in augustus en september 1572:
De spelling op -ie is bij Van Haecht gebruikelijk in leenwoorden als bogaetsie/bogasie en raetsie (resp. bagage en rage). Barsie moet dus als barge geïnterpreteerd worden. De precieze betekenis mag dan niet heel duidelijk zijn, het gaat alleszins om een binnenschip dat een geregelde dienst tussen steden verzekert. KATHOLIEK komt volgens het Et. Wb. pas voor als bastaardwoord bij Kiliaan in 1599. Bij Van Haecht vinden we het al een paar keer, vooral naar het einde van zijn kroniek toe:
| |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
In het begin van zijn kroniek gebruikt Van Haecht, zelf een lutheraan, de termen paeps en papistesce als adjectief, papisten als substantief. Cristelijck wordt door hem gebruikt in de betekenis ‘protestants’.
Voor de woordvoorraad uit het midden van de 17de eeuw levert het Daghregister van Van Riebeeck heel wat materiaal op. De driedelige uitgave van D.B. Bosman en H.B. ThomGa naar voetnoot3 bevat een register ‘op woorde en uitdrukkinge behandel in die voetnote’. Met behulp daarvan konden de volgende woorden nauwkeuriger gedateerd worden. Het Et. Wb. geeft soms het benaderende ‘17de eeuw’. Drie gevallen kunnen nader gepreciseerd worden: BRUI in de uitdr. de brui hebben van (17e e.) (...) (Et. Wb. 96)
COMPLIMENT (17e e.) <fra. compliment (1604) <sp. cumplimiento; ten dele misschien rechtstreeks uit het Spaans. (Et. Wb. 102)
De hier gebruikte meervoudsvorm toont onmiskenbaar aan dat V.R. het woord niet via het Frans ontleend heeft! HACHJE (17e e.) (...) dim. van hacht ‘stuk’ (...) (Et. Wb. 160)
Gewoonlijk geeft het Et. Wb. een precieze datum, vermoedelijk de verschijningsdatum van reisverhalen die voor het WNT geëxcerpeerd werden. Voor enkele zeevaarttermen is dat b.v. 1671, maar ze komen al in het Daghregister van V.R. voor. Ook voor enkele andere benamingen treffen we bij V.R. een vroegere datum aan: ANDIJVIE (1854) met an- onder invloed van de franse uitspraak <fr. endive (13e e.) Hiernaast mnl. endivie (14e e.) (...) (Et. Wb. 62)
De vorm met an- is hier dus twee keer gebruikt, meer dan 200 jaar vóór de geattesteerde datum uit het Et. Wb. FLANK (1664) <fra. flanc ‘liesstreek’ (...) (Et. Wb. 114)
| |||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||
GIJN ‘takel’ (1671) (...) (Et. Wb. 148)
Op 20-10-1657 geeft V.R. een opsomming van scheepsbenodigdheden, met daarin een ijzeren tros ‘tot giens ende taeckels’. V.R.'s spelling valt op door onzekerheid bij minder gebruikelijke woorden die voor diftongering in aanmerking komen: gien naast gijn hoeft dus geen verbazing te wekken. Terloops dient erop gewezen te worden dat V.R. opvallend veel meervouden op -s gebruikt, iets wat trouwens in zeemanstaal ook niet uitzonderlijk was. Voor V.R. schijnt het woord gijn wel redelijk nieuw te zijn: op 30-10-1656 geeft hij immers ten behoeve van de Heren 17 een omslachtige verduidelijking van het begrip. Voor een compositum (gijnblox) is de nieuwe term blijkbaar geen bezwaar. HANGMAT (1659), ook (h)amak en hangma(c)k (1671) (...) (Et. Wb. 162)
KAAPSTANDER (1790) mnl. capestant <fra. cabestan ‘windas’ (1382) (...) (Et. Wb. 185)
MOTREGEN (1658), waarnaast ook mot (1672) ‘fijne regen’ (...) (Et. Wb. 254)
V.R. schijnt dus het simplex mot te gebruiken; het substantief motregen hebben we hier niet aangetroffen, wél het hiervan afgeleide adjectief motregenigh. PARKIET (1676) < parroquit (1602) < sp. port. periquito; vgl. ouder ndl. perkiet (1695). (Et. Wb. 278) Het is me niet duidelijk waarom De Tollenaere de term ouder Nederlands' gebruikt i.v.m. perkiet, dat hier later gedateerd wordt dan parkiet. Bij V.R. is vanaf 22-7-1660 al herhaaldelijk sprake van een galjot ‘de Perkyt’, soms ook gespeld Perkit of Parkit, 't Parkytken of 't Perkytken. Kleinere schepen kregen wel vaker een vogelnaam, bij V.R.o.m. de Nachtegael ('t Nachtegaeltjen), De Peguyn (= de pinguïn), de Reyger, 't Velthoen. Er is dus geen reden om hier niet aan de vogelnaam parkiet te denken. De naam Peguyn wijst erop dat ook uitheemse vogelsoor- | |||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||
ten bij de naamgeving aan bod konden komen. De onzekerheid in de spelling e/a vóór een r is een constante in het vroegnieuwnederlands en V.R. maakt hierop geen uitzondering. PRAAIEN (1660) < me. preien (...) (Et. Wb. 292)
SITS < chits (1661) < eng. chints (1614) (...) (Et. Wb. 333)
SPERZIEBOON (1821) uit sperzie ‘asperge’ (1777) (...) (Et. Wb. 349) Betekent deze formulering dat een vorm van asperge met aferesis van de a- pas opgetekend is in 1777? V.R. schrijft al ‘spargies’ op 16-10-1655, zijn boekhouder F. Verburgh zelfs al op 25-10-1652 ‘loff van sperges’. Elders, nl. op 10-10-1656, gebruikt V.R. echter ‘esparges’ naast ‘asperges’. TALIE (1671) (...) (Et. Wb. 369)
Het is lang niet uitgesloten dat een intensief onderzoek nog meer vroege attestaties zou opleveren. Het register in de uitgave van Bosman en Thom is immers geen volledig glossarium: het heeft alleen betrekking op woorden die door Bosman verklaard zijn, b.v. omdat ze interessant zijn voor de evolutie van het Afrikaans of omdat de betekenis voor Afrikaanssprekenden niet zonder meer duidelijk is. Het lag niet in zijn bedoeling vroege Nederlandse attestaties op te sporen. Dat de taal van V.R., commandeur van de V.O.I.C., in officiële stukken, gericht tot de Heren 17, als Nederlands beschouwd moet worden, zal wel niemand ontkennen. Daarom is het bijzonder jammer dat resultaten van het onderzoek naar dat taalgebruik voor een groot gedeelte in Nederland onbekend gebleven zijn, alleen maar omdat ze in Zuid-Afrika gepubliceerd zijn.
De grens tussen Nederlands en Afrikaans is natuurlijk moeilijk te trekken, maar ook voor de 18de eeuw dient de neerlandicus m.i. met het Kaapse Hollands rekening te houden. In zijn pogingen om bouwstoffen te verzamelen voor een historisch woordenboek van het Afrikaans, heeft J. du P. ScholtzGa naar voetnoot4 voor een aantal woorden in Kaapse teksten een oudere datering kunnen voorstellen dan in Nederland bekend is. Dat is het geval voor amper, ‘ternauwernood’: ‘ik kan nie sitte amper gaan of staan’ (1771). Volgens het Et. Wb. is de oudste vindplaats 1803. Voor droster, nomen agentis van drossen, ‘deserteren’, heeft hij voorbeelden uit 1760 en 1779, terwijl het Et. Wb. s.v. drossen pas het jaar 1864 als oudste datering ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||
meldt. Overigens, volgens het Et. Wb. uit 1787, heeft Scholtz al gevonden in 1735, zij het in een tekst van een Duitse stamvader, wat dus vragen oproept. Onverdach te attestaties heeft hij in elk geval wél voor 1771 en 1776. Neuken is volgens het Et. Wb. laat opgetekend; in 18de-eeuwse dialecten zou het betekenen ‘zaniken’ en ‘coire’. Scholtz geeft een citaat uit 1762 dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: ‘ik wil (...) neuken wit of swart al wat mij voorkomt dat mij 't Lekkerste Smaakt dat wil ik nemen’. Het moderne Afrikaans schijnt deze betekenis niet meer te kennen... In een voorbeeldzin bij Scholtz s.v. moveer, ‘lastig vallen’, ‘aanvallen’, viel mij trouwens ook nog het gebruik van astrant op: omdat hij astrant is. De zin dateert uit 1762, wat alleszins op een veel vroegere attestatie wijst dan die uit het Et. Wb.: ‘ASTRANT (1871) < asterant (1781) met tussen s en r ingevoegde t uit assurant (1669) ‘onbeschroomd’, naderhand (1681) ‘brutaal’.’
In de 18de eeuw was de Kaap de Goede Hoop nog een Nederlandse bezitting. Al was de standaardtaal van het moederland daar toen voor velen al een onbereikbare norm, het Nederlands was er de enige officiële taal; wie schreef, probeerde dat in het Nederlands te doen. Zuidafrikaanse taalkundigen hebben, veel meer dan hun Nederlandse collega's, aandacht besteed aan 18de-eeuwse niet-literaire geschriften. Voor het onderzoek naar de ontwikkeling van het Afrikaans zijn ze daarop trouwens aangewezen. In de praktijk betreft het vooral mededelingen van weinig geletterden, die de toenmalige schrijftaalconventies slecht beheersten. Het is dan ook niet te verwonderen dat vooral volkstaalwoorden daar eerder geattesteerd konden worden dan in patria. Het onderzoek van 18de-eeuwse Kaapse documenten verdient daarom, veel meer dan tot nu toe het geval is, de aandacht van al wie zich met historisch onderzoek van het Nederlands bezighoudt. |
|