| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Studies over vertalen
De Stichting Bibliographica neerlandica is met een nieuw initiatief gekomen, een reeks ‘Vertaalhistorie’ waarin beschouwingen over vertalen uit de verschillende perioden van de Nederlandse literatuurgeschiedenis gepubliceerd zullen worden. Als eerste deel zag het licht Studies over Nederlandse vertalingen; een bibliografische lijst van de hand van Theo Hermans. Op auteursnaam geordend zijn daarin vooral wetenschappelijke studies over vertalen en vertalingen in en uit het Nederlands opgenomen. Een register biedt vervolgens de toegang tot de behandelde auteurs en letterkundes, zodat men bijvoorbeeld niet alleen snel kan zien wat er over Tasso geschreven is maar ook welke beschouwingen er zoal aan Italiaanse auteurs zijn gewijd. Ook methodische problemen (‘ritme’) en onderwerpen als ‘vertaalkritiek’ zijn via het register op te sporen. De lijst is niet beperkt tot gepubliceerd materiaal. Ook ongepubliceerde doctoraalscripties en licentiaatsverhandelingen zijn opgenomen, met alle voor- en nadelen van dien.
Dit boek is verkrijgbaar door in een open enveloppe een bestelling te richten aan de Stichting Bibliographica Neerlandica, Antwoordnummer 93011, 2500 XM 's-Gravenhage. Een postzegel is dan niet nodig. Het boek kost los f27, 50, exclusief verzendkosten. Men kan ook intekenen op de gehele serie van zes studies. In dat geval wordt 20% korting gegeven. Ook die inschrijving kan op bovengenoemde wijze bij de Stichting geschieden.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Uit volle schatkamers
In december 1989 is plotseling gestorven de hoogleraar in de oudere Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit, Leendert Strengholt. Lezers van De nieuwe taalgids kenden hem als een zorgvuldig onderzoeker die steeds weer ontdekkingen wist te doen in onze letterkunde, vooral die van de Gouden Eeuw, vaak gebaseerd op nauwgezette lezing van de bronnen. Strengholt richtte zich ook graag tot een breder publiek. Hij schreef voor het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad en droeg geregeld bij aan het literaire tijdschrift Woordwerk. In 1987 beleefde hij een hoogtepunt in zijn leven toen hij als voorzitter van het comité de herdenking van Constantijn Huygens heeft georganiseerd en vorm gegeven. In die periode heeft hij het hele land door voordrachten over de dichter gehouden. Trouwens, voor lezingen was hij altijd graag te vinden. Ook aan bijv. Revius heeft hij er vele gewijd.
Uit al die meer populaire beschouwingen - die overigens altijd berusten op diepgaande vertrouwdheid - is nu een keuze gemaakt. Uit volle schatkamers omvat zowel meer algemene essays, zoals het principiële ‘Literatuurwetenschap in een bijbels kader’, als op één auteur gerichte bijdragen. Aan de orde komen o.a. Cats, Hooft, Revius en Huygens. Het boek is in 1990 uitgegeven bij Buijten en Schipperheijn te Amsterdam, telt 144 blz. en kost f29,50.
M.A.S.-v.d.D.
| |
| |
| |
Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen
Sinds 1984 verschijnt bij uitgeverij HES te Utrecht een serie bundels met artikelen waarin steeds de literatuur uit een bepaalde periode en/of regio centraal staat. Na Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw (door P.J. Buijnsters), Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw (onder redactie van W. van den Berg en P. van Zonneveld), Indisch-Nederlandse literatuur (onder redactie van R. Baay en P. van Zonneveld) en Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw (onder redactie van A. Deprez en W. Gobbers) verscheen onlangs Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen, een bundeling van zeven artikelen van Herman Pleij, met vele illustraties.
Het eerste artikel, ‘Literatuur en natuurgenot in de late middeleeuwen: het paradijs op aarde’ is niet eerder verschenen, maar bevat wel elementen die de lezer van Pleijs De sneeuwpoppen van 1511 zal herkennen. De overige zes bijdragen verschenen tussen 1984 en 1987 in verschillende periodieken en bundels: ‘Literatuur als medicijn in de late middeleeuwen’, ‘Met een boekje in een hoekje? Over literatuur en lezen in de middeleeuwen’, ‘Literatuur en drukpers: de eerste vijftig jaar’ (een bewerking van een Engels artikel; er zijn uit dit stuk enkele voorbeelden geschrapt om herhaling met andere stukken uit de bundel te voorkomen), ‘De laatmiddeleeuwse literatuur als vroeg-humanistische overtuigingskunst’, ‘Een wagenspel in afleveringen als leesboek. Thomas van der Noots Siecten der broosscer naturen’ (in samenwerking met N. van Rossem en R. Simons) en ‘Leve de middeleeuwen? Over de exploitatie van een passe-partout-tijdperk’. Het boek wordt afgesloten met een ‘Overzicht van de voornaamste publikaties sinds 1985 op het gebied van de letterkunde van de late middeleeuwen (circa 1420-1570)’ en een register van personen en titels.
In de inleiding breekt Pleij een lans voor de bestudering van de maatschappelijke rol van de (laat-middeleeuwse) literatuur, waarbij de grote historische vraagstukken richting moeten geven aan het onderzoek. Het is deze benadering die de bundel artikelen tot een eenheid maakt, al is het geheel beslist geen literatuurgeschiedenis, zoals de titel lijkt te suggereren. Het volgende, kenmerkende, citaat bevat kernbegrippen uit de bijdragen in de bundel: ‘De literatuur van de late middeleeuwen, fundamenteel vernieuwd door de georganiseerde rederijkerij en niet minder door de moeilijk te overschatten drukpers, vervult een zeer dienstbare rol in de gemeenschap. Die loopt van de verschaffing van noodzakelijk geachte verstrooiing via het aanbieden van een persoonlijk aan te spreken troostmagazijn tot aan rechtvaardiging en versiering van de macht. Zij is bovendien bij uitstek de aanmaakplaats voor meningen en mentaliteiten, en als zodanig een der voornaamste kenbronnen voor inzicht in de ontwikkeling van een arbeidsmoraal, vormen van vroegkapitalisme, stadscultuur, reformaties binnen en buiten de kerk [...]’ (p. 8). H. Pleij, Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen. Utrecht, HES, 1990. ISBN 90 6194 487 2. Prijs: f35, - / Bfr. 699, -.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Middelnederlandse artes-literatuur
In 1989 verscheen het Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur van Ria Jansen-Sieben, een omvangrijk naslagwerk dat door Orlanda Lie in dit tijdschrift ‘een mijlpaal [...] in het onderzoek van de Middelnederlandse artes- | |
| |
literatuur’ genoemd werd en ‘een bron van elementaire gegevens die aanzet en uitnodigt tot verder onderzoek’ (Ntg 84(1991), p. 352 en 356). Hoe uitgestrekt en spannend het onderzoeksterrein dat Jansen-Sieben ontsloot is, demonstreert de onlangs verschenen bundel Een school spierinkjes. Kleine opstellen over Middelnederlandse artes-literatuur. Kort na het verschijnen van het Repertorium werden mediaevisten uit Nederland, België en Duitsland (onder meer neerlandici, historici, paleografen, lexicografen en wetenschapshistorici) uitgenodigd een kort essay te schrijven dat een gebruiksmogelijkheid van het naslagwerk illustreert. Het resultaat is een bonte verzameling van 49 opstellen die vaak met vaart geschreven zijn.
Een impressie van de inhoud geeft W.P. Gerritsen in zijn inleiding met de volgende toepasselijke vergelijking: ‘In methodisch en inhoudelijk opzicht rijen de hier bijeengebrachte opstellen zich in concentrische cirkels rond het Repertorium. Het dichtst bij dit middelpunt laten zich de bijdragen situeren waarin de opzet en de inrichting van het Repertorium ter discussie worden gesteld. In een iets meer naar buiten gelegen kring wordt de lezer betrokken bij een discussie over de definitie van het begrip artes-literatuur en het grensverkeer tussen het domein van de artes en de aanpalende gebieden. Dan volgt de sfeer van de aanvullingen; hier worden artes-teksten gesignaleerd die in het Repertorium om de een of andere reden niet vermeld worden. Daaromheen welft zich een firmament van velerlei sterren: opstellen die elk voor zich zowel het specifieke karakter van een artes-tekst tonen, als een even individuele probleemstelling en benadering, en die te zamen de veelsoortigheid van de artes-literatuur en de methodische pluriformiteit van het artesonderzoek illustreren’ (p. 11).
Als geheel laat de bundel duidelijk zien dat het Repertorium ‘een belangrijk handboek [is] voor eenieder die zich met culturele uitingen van de middeleeuwen wenst bezig te houden’ (J.H. Winkelman, p. 185) en diezelfde brede doelgroep zal ook in Een school spierinkjes zijn gading vinden. Om maar één voorbeeld te noemen: de vraag of wij de tekst kennen van de bestiaris van Willem uten Hove (waar Maerlant zich in de proloog van Der naturen bloeme tegen afzet) wordt door W.P. Gerritsen (uitdagend) bevestigend beantwoord (p. 71), terwijl F.P. van Oostrom stelt dat deze tekst ‘stellig met Maerlants instemming [...] inmiddels van de aardbodem verdwenen’ is (p. 135)!
Een school spierinkjes. Kleine opstellen over Middelnederlandse artesliteratuur (uitgegeven door W.P. Gerritsen, Annelies van Gijsen en Orlanda Lie) is verschenen bij uitgeverij Verloren te Hilversum in de reeks Middeleeuwse studies en bronnen 26, ISBN 90-6550-242-4. 192 p. Voorzien van illustraties en een register. Prijs: f32,50.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Literatuur uit de Zuidnederlandse 18de eeuw
Bij het Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde van de Facultés universitaires Saint-Louis verscheen in de reeks Cahiers een uitgave van J.F. Cammaerts Straf ende dood van Balthassar, Koning der Chaldeen, benevens de krooninge van Darius, Koning van Meden, Bly-eyndig treurspel. De editie werd verzorgd door K. Langvik-Johannessen (inleiding, dl 6A) en W. Waterschoot (woord- en tekstverklaring, dl 6B).
| |
| |
De bedoeling van deze reeks Cahiers is de literaire activiteiten van de al te lang ondergewaardeerd gebleven Zuidnederlandse 18de eeuw zichtbaar te maken en zodoende de achterstand in te lopen die voor deze periode op onderzoeksgebied is ontstaan. Langvik-Johannessen besteedt in zijn inleiding dan ook ruim aandacht aan het culturele klimaat van Cammaerts tijd. Daarbij komen de verschillen tussen Zuid- en Noord-Nederland op cultureel en politiek gebied aan de orde en wordt ook over de grenzen van het Nederlandse taalgebied heen gekeken, naar het Duitse keizerrijk. De vergelijking van de Zuidduitse, i.c. de Weense, met de Zuidnederlandse situatie levert interessante gezichtspunten op, bijvoorbeeld de constatering dat de Duitstalige gebieden meer respect voor elkaar toonden dan de Nederlandse. Langvik-Johannessen ziet dit terug in de verschillende historiografische tradities: wist de Noordnederlandse literatuurkritiek, bij monde van bijvoorbeeld Te Winkel en Worp, de Zuidnederlandse cultuurproduktie niet op waarde te schatten, het Weense toneel heeft binnen het Duitse taalgebied wel waardering heeft gekregen.
Een van de slachtoffers van de Noordnederlandse benadering is de Brusselaar Cammaert (1699-1780). Hoeveel drama's hij precies heeft geschreven, is onduidelijk: afgaande op het handschrift Goethals (KB Brussel) en latere ontdekkingen moeten het er zeker 83 geweest zijn, 43 blijspelen en 40 tragedies. Daaronder zijn nogal wat bewerkingen en deze dus wel zeer produktieve dramaturg wordt daarom door de literatuurhistorici nogal eens beschuldigd van plagiaat. Langvik-Johannessen pleit er echter voor de talrijke ontleningen aan bijvoorbeeld Vondel en Racine als uitvloeisel van de imitatiotechniek te zien. Volgens hem wist Cammaert met zijn ingrepen de ‘oude teksten’ voor het 18de-eeuwse publiek juist heel begrijpelijk te maken. Bovendien wijst hij erop dat tot nu toe Cammaerts eigenlijke doel met het toneel onderbelicht is gebleven. De Brusselaar kan gelden als een Zuidnederlandse vertegenwoordiger van de barok: hij hield van groots theater en was uit op monumentale opvoeringen. In zijn streven naar wat men ‘totaal theater’ (p. 15) zou kunnen noemen, gebruikt hij veelvuldig vertoningen, balletten, zangen en muziek.
De hier uitgegeven Balthassar is het enige bewaarde zelfstandige drama van Cammaert, dat in 1738 zijn première beleefde en in 1749 gedrukt werd. Het verhaal is een bewerking van het bijbelboek Daniël (cap. 5), waaraan elementen uit Flavius Josephus' geschriften en uit de Latijnse mythologie zijn toegevoegd. Mogelijk fungeerde het 16de-eeuwse Hasseltse Historiael spel van Coninck Balthasar als voorbeeld. Geheel in Cammaerts stijl ontbreken vertoningen, balletten e.d. niet, terwijl anderzijds elementen uit de klassieke tragedie als hybris, hamartia, peripetie en dianoia zich laten onderscheiden.
Met dit zesde deel in de reeks Cahiers wordt opnieuw een stukje van het culturele leven in de Zuidelijke Nederlanden in de 18de eeuw in kaart gebracht. Men kan beide delen (6A en 6B) bestellen door ofwel 700 BF over te maken op het nummer 31-2017069-21 van ‘Cahiers XVIIIde Eeuw’, ofwel door f40, - te storten op rekeningnummer 13.06.25.787 van de Rabobank te Luykgestel (NL; het gironummer van de bank is niet opgegeven), t.a.v. ‘Cahiers XVIIIde Eeuw’ onder vermelding van naam en adres.
Lia van Gemert
| |
| |
| |
Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen
In de inleiding tot dit boek (op p. 12) geven Leen van den Dungen en Margreet Verboog aan voor wie zij het geschreven hebben: ‘logopedisten, orthopedagogen, (psycho)linguïsten, leerkrachten in het basis-en speciaal onderwijs, ouders en studenten’, en welke vragen centraal staan: ‘hoe herken ik een kind met een taalontwikkelingsstoornis, hoe onderzoek ik dit kind het beste en hoe moet het kind geholpen worden?’.
Na het vastleggen van de uitgangspunten (hoofdstuk 1), geven de auteurs aan wat de verschijnselen zijn bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt ingegaan op de relatie van taalstoornissen met andere stoornissen (hoofdstuk 3). Een bespreking van onderzoek naar taalontwikkelingsstoornissen (hoofdstuk 4) gaat vooraf aan een overzicht van mogelijke behandelingen van dergelijke stoornissen (hoofdstuk 5) en van verschillende behandelingswerkvormen (hoofdstuk 6). Volgt, in hoofdstuk 7, een beschrijving van een aantal mogelijkheden voor ouders en leerkrachten om een kind met een taalontwikkelingsstoornis te helpen. In het laatste hoofdstukje wordt een evaluatie van een behandeling weergegeven. Het boek sluit af met een viertal bijlagen.
Leen van den Dungen, Margreet Verboog, Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Uitgeverij Coutinho, Muiderberg 1991. ISBN 90 6283 818 9, prijs: f49,50, 304 pagina's.
Jacqueline Frijn
| |
Dutch Literature in the Age of Rembrandt
Amerikanen, Engelsen en andere niet-Nederlanders die het Engels beheersen kunnen het van nu af aan weten: de Dutch Golden Age was niet minder een gouden eeuw van literatuur dan van schilderkunst.
In november j.l. verscheen van de hand van Maria A. Schenkeveld een Engelstalige inleiding op de Nederlandse literatuur ‘uit de eeuw van Rembrandt’. De omslagillustratie is programmatisch: ‘The Reader’ heet het afgebeelde schilderij. In dit prachtig vormgegeven en royaal geïllustreerde boek krijgt inderdaad de Nederlandse zeventiende-eeuwse literatuur in de ruimste zin alle aandacht. Niet in de vorm van een conventionele literatuurgeschiedenis, maar uitgaande van thema's die de sociale en culturele positie van literatoren belichten. Aan ieder thema is een hoofdstuk gewijd: ‘Poets in society’, ‘Poetry and religion’, ‘Literature and ideology’, ‘The poet and everyday life’, ‘Moral Landscapes’, ‘Literature and visual arts’, ‘Holland as a literary and cultural staple market’. De op zichzelf al zeer leesbare tekst is verlevendigd met toepasselijke citaten (steeds voorzien van een Engelse vertaling) en een overvloed aan zorgvuldig geselecteerd beeldmateriaal. Voor dit laatste was Hans Luijten verantwoordelijk. Na de hoofdstukken volgen een lijst met belangrijke historische en literaire jaartallen, bibliografische aantekeningen, twee uitgebreide bibliografieën en een nauwkeurige verantwoording van de illustraties. Aan dit alles gaat een verrassende toegift vooraf: ‘Ten poems with translations by A.F. Harms’. Het zijn vertalingen die Vondels bewering ‘yet van d'eene tael in d'ander door eenen engen hals te gieten, gaet zonder plengen [= morsen] niet te werck’ volkomen ontkrachten.
Maria A. Schenkeveld, Dutch Literature in the Age of Rembrandt. Themes and Ideas. John Benjamins Publishing Company. Amsterdam/Philadelphia 1991.
| |
| |
215 blz. Prijs f95, - (geb.; de paperback kost f45, -). ISBN: 90 272 2214 2.
Marijke Meijer Drees
| |
Jaarboek Corpusgebaseerde Woordanalyse
Bij de vakgroep Taalkunde van de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit is het zesde jaarboek van het VF-programma ‘Corpusgebaseerde Woordanalyse’ verschenen, Jaarboek 1991, onder redactie van L.J. de Regt en P.Th. van Reenen. Naast het gebruikelijke overzicht van participanten en publikaties bevat het jaarboek de volgende artikelen: R.H. Baayen, ‘The semantics of tenses in Biblical Hebrew’, P. Bogaards, ‘Het woordenboek als onmisbaar obstakel’, A. Daams-Moussault, ‘Woorden en woordcombinaties in een didactisch corpus’, Th.C. de Jong, ‘Parijs in de 13e en 14e eeuw: spelling en uitspraak van eus, eux en ex’, A.M. van Kemenade, ‘Verbal positions in Old English, evidential problems’, R. Landheer, ‘Hedges, tekstregulering en woordbetekenis’, W. Martin & E. ten Pas, ‘Metatools for terminology’, M.P.J. van Mulken, ‘Het belang van dialectologie voor handschriftenonderzoek’, L.J. de Regt, ‘Participant reference in some Biblical Hebrew texts’, en E. Talstra, ‘Syntaxis van het Bijbels Hebreeuws; tussen calculeren en interpreteren’.
Het jaarboek is zolang de voorraad strekt verkrijgbaar bij het secretariaat van de vakgroep Taalkunde, VU, postbus 7161, 1007 MC Amsterdam, tel. 020-5483086.
L.J. de Regt
| |
Derde-Cyclus-Onderwijs in België
Vorig jaar startte in België een interuniversitair Derde-Cyclus-Onderwijs onder de benaming ‘Nederlandse Letterkunde tot 1600’. Het programma is afgestemd op de reële noden van afgestudeerde neerlandici met belangstelling voor de mediëvistiek. Aan de meeste Belgische universiteiten wordt weinig of geen aandacht besteed aan de oudere letterkunde. Het gangbare academische systeem biedt weinig mogelijkheid tot interdisciplinariteit. Het gevaar bestaat dat over niet al te lange tijd het onderwijs en de studie van de Medioneerlandistiek tot een marginaal specialisme zal worden gedegradeerd. Om het onderzoek op dit gebied te propageren en jonge vorsers de kans te bieden een lacuneuze universitaire opleiding in te vullen, werd door het handvol Vlaamse docenten en assistenten dat thans nog overblijft als eerste initiatief deze Derde Cyclus opgericht. Tijdens het eerste proefjaar bleek meteen dat ons programma in een behoefte voorzag. Wij gaan dus vol ijver verder. Inmiddels is de benaming van onze Cyclus gewijzigd in: Nederlandse Letterkunde van de Middeleeuwen.
Ook mochten wij ons verheugen in de medewerking van enkele nieuwe docenten, zodat het programma kon worden uitgebreid:
1. | ‘Tekst’: |
| Middelnederlandse epiek: J. Janssens, UFSAL |
| Middelnederlandse lyriek: F. Willaert, UFSIA |
| Middelnederlandse historische teksten: W. Verbeke, KUL |
| Middelnederlandse didactische en moraliserende literatuur: J. Reynaert, RUG |
| |
| |
| Literatuur van de vroege renaissance: W. Waterschoot, RUG |
| Rederijkers: D. Coigneau, RUG |
| Middelnederlandse artes-literatuur: R. Jansen-Sieben, VUB/ULB |
| Laatmiddeleeuwse geestelijke literatuur: Th. Mertens, UFSIA |
| Middelnederlandse mystieke teksten: P. Mommaers, KUL/UFSIA |
| Middelnederlands: J. Goossens, KUL/Univ. Münster |
| Hermeneutiek van religieuze teksten: G. de Baere, UFSIA |
| |
2. | ‘Context’: |
| Middeleeuwse esthetiek: N. de Paepe, KUL |
| Heuristiek: J. Deschamps, KB |
| Codicologie en paleografie: A. Derolez, VUB/ULB/New York |
| Inleiding tot de bibliologie (15de-16de eeuw): E. Cockx-Indestege, KB |
| Vraagstukken over oud-franse epiek: Cl. Thiry, UEL |
| Middeleeuws latijn: M. Grauwen, ARA/UFSAL |
| Oud-Frans: R. Mantou, VUB/ULB |
| Vakgeschiedenis: J. Vromans, ULB/UEL |
| Miniaturen in Middelnederlandse handschriften: M. Smeyers, KUL |
Inlichtingen en inschrijvingen: R. Jansen-Sieben, VUB, Germaanse Filologie, Pleinlaan 2, 1050 Brussel; F. Willaert, UFSIA, Prinsstraat 13, kamer D-120, 2000 Antwerpen.
De inschrijving is kosteloos en de reiskosten van Belgische deelnemers worden vergoed.
R. Jansen-Sieben
| |
Nederlandse Taalunie gaat taaladviesdiensten stroomlijnen
Een groot aantal instellingen binnen Nederland en Vlaanderen houdt zich bezig met het geven van taaladviezen, zoals het Genootschap Onze Taal (Den Haag), de Vereniging Algemeen Nederlands (Brussel), de Raad voor Taaladvies (Brussel) en de Taallijn (Amsterdam). Individuele burgers en instellingen kunnen daar terecht met vragen over spelling, het juiste woord, zinsconstructies en zelfs met vragen over de opbouw van hele teksten. Uit de getallen blijkt dat de behoefte aan dergelijke adviserende instellingen zeer groot is en nog steeds groeit. De diverse organisaties werken tot nu toe grotendeels langs elkaar heen. Dat leidt er jammer genoeg nog wel eens toe dat de ene adviesdienst op een vraag een geheel ander antwoord geeft dan een andere. Door hun kleinschalige opzet is het materiaal waarop zij hun antwoorden baseren noodzakelijkerwijze beperkt. Daarom hebben de taaladviesdiensten behoefte aan de opzet van een groot elektronisch databestand, waarop zij zich kunnen aansluiten. Het zal hun adviseringstaak gemakkelijker maken en het zal de kwaliteit van hun adviezen verder verhogen.
De Nederlandse Taalunie wil graag tegemoet komen aan de behoeften van deze taaladviesdiensten. Zij heeft daartoe op 4 oktober een Werkgroep ingesteld die zich zal bezighouden met de vraag hoe zo'n taaldatabank eruit zal moeten zien. De Werkgroep zal zich zowel buigen over de technische kant van de zaak als over de normatieve (‘wat is goed Nederlands?’). De werkgroep bestaat uit Nederlandse en Vlaamse taalkundigen en uit mensen die actief zijn in de praktijk van de taal- | |
| |
advisering. De voorzitter, dr. G. Verhoeven en de secretaris, J. van Hoorde, lic., zijn verbonden aan de Nederlandse Taalunie. De leden van de werkgroep zijn: E. Berode, lic. (voorzitter Raad voor Taaladvies, taalraadsman BRT), dr. W. Haeseryn (redacteur Algemene Nederlandse Spraakkunst), mevr. drs. Y. Halink (Taallijn Amsterdam), dr. C. Jansen (hoofddocent taalbeheersing RU Utrecht), dr. F. Jansen (docent taalbeheersing RU Utrecht, redacteur Onze Taal), W. Penninckx, lic. (specialist taaldatabanken), mevr. drs. M. van Scherpenzeel (docent UFSI Antwerpen, redacteur Nederlands van nu), dr. W. Smedt (docent taalkunde KU Leuven), drs. P. Smulders (directeur Genootschap Onze Taal), prof. dr. P. van Sterkenburg (directeur Instituut Nederlandse Lexicologie, Leiden) en dr. L. van Waes (docent taalvaardigheid UFSI Antwerpen). |
|