| |
| |
| |
Hoe kaal zijn kale meervouden? En hoe onbepaald?
H.J. Verkuyl (RUU, OTS)
In de ANS staat op bladzijde 117 het volgende diagram:
|
bepaalde referent |
onbepaalde referent |
de/het |
bepaald |
absoluut-categoriaal |
een/o |
onbepaald |
representatief-categoriaal |
Schema 1 |
|
|
Het staat hier in de typografische conventie van de ANS zelf, waaruit weer eens te meer blijkt hoe lastig het is om iets goed te regelen. Niet alleen de lidwoordenparen de/het en een staan cursief, maar ook ø en de koppen boven de kolommen zijn gecursiveerd. Toch staat de cursivering in de drie gevallen voor iets anders. De grammatica van de cursivering heeft blijkbaar niet-eenduidige regels. Dit voorbeeld is niet als de zoveelste kat richting ANS (alhoewel het schema om andere redenen duidelijk verbeterd kan worden), maar het laat wel zien hoe lastig het is om eenduidige afspraken te maken. De werkelijkheid is soms zo ingewikkeld dat bepaalde op zich genomen duidelijke afpraken niet meer goed werken als ze tegelijk moeten gelden.
De afspraken over de betekenis van de termen ‘bepaald’ en ‘onbepaald’ in de grammatica zijn nog grilliger en verwarrender dan die over het cursiveren: enerzijds wordt ‘bepaald’ geassocieerd met de aanwezigheid van de lidwoorden de of het, en anderzijds met de bepaaldheid van een referent, d.w.z. ‘de zelfstandigheid in de werkelijkheid die door de constituent wordt aangeduid’ (ANS:116). Buiten het schema om is er nog een andere interpretatie van ‘bepaald’ en ‘onbepaald’: ook telwoorden kunnen bepaald of onbepaald zijn: veel en weinig zijn onbepaald, een, twee, tiende, etc. zijn bepaald. Hoe de semantische overeenkomst tussen het lidwoord een en het telwoord een met dit laatste verschil te rijmen is, wordt uit het schema niet duidelijk. Schema 1 bevat linksonder ook nog een verrassende complicatie: een onbepaald lidwoord kan een bepaalde referent onbepaald aanduiden. Kortom, voor een buitenlandse student biedt de ANS een goede mogelijkheid de veelzijdige gebruiksmogelijkheden van het woord bepaald te leren kennen.
De ANS kiest overigens een redelijk aanvaardbare positie bij de uitleg van de term ‘bepaald’ voor zover van toepassing op het aandeel van lidwoorden in de verwijzing van een NP: zij zegt dat een bepaalde NP zoals de piano en de bruine bonen identificeerbare zelfstandigheden aanduidt: ‘d.w.z. personen of zaken, waarvan de spreker aanneemt dat de hoorder begrijpt wie of wat hij bedoelt, over wie of wat hij het heeft (wat nog niet wil zeggen dat de hoorder een zeer uitgebreide kennis moet hebben van de personen of zaken in kwestie). Een onbepaalde constituent is een taalelement waarvoor dit niet geldt. De identificatie kan tot stand komen op grond van context en/of situatie’ (ANS:114).
Deze positie is vrij goed te handhaven met een verwijzing naar belangrijke theorieën over verwijzing en kwantificatie. Een veelgebruikte tegenstelling tussen
| |
| |
‘gegeven’ (bekend, en dus bepaald) en ‘nieuw’ (voor het eerst geïntroduceerd in de context, dus onbepaald) laat zich met enige goede wil zelfs vrij goed herkennen in het hierboven gegeven citaat. Als de spreker iets voor de hoorder identificeert, dan is het al bekend in het domein van interpretatie. Als daarentegen een spreker iets nieuws introduceert, kan de hoorder niet direct eenduidig de referent aanwijzen. Hoe dan ook de precieze formulering moge luiden, in de semantische opvatting van ANS over de functie van lidwoorden, staat identificeerbaarheid centraal en niet hoeveelheidsaanduiding. ANS impliceert deze stellingname ook door over de tegenstelling tussen bepaald en onbepaald telwoord op te merken dat de termen ‘bepaald’ en ‘onbepaald’ daar een andere inhoud hebben dan bij de lidwoorden.
Wat is een onbepaalde referent in Schema 1? Hiermee wordt door ANS bedoeld ‘dat een zelfstandigheid in de werkelijkheid (de ‘referent’) niet wordt aangeduid als een concrete, geïndividualiseerde persoon of zaak, maar (als vertegenwoordiger van een) categorie’ (ANS: 115). De Engelsman in De Engelsman heeft een eigenaardig gevoel voor humor wordt categoriaal genoemd. Omdat de Engelsman ‘voor de hele categorie “Engelsen”’ staat, wordt dit gebruik van de absoluut-categoriaal genoemd (p. 116), terwijl een zebra in Een zebra is gestreept representatief-categoriaal wordt genoemd omdat ‘een zebra als vertegenwoordiger van een categorie zebra's genomen’ wordt (p.116). Zo'n omschrijving moet er in een volgende druk uit: het verschil tussen staan voor en vertegenwoordigen is echt onduidelijk. De traditionele termenbakker bakt ze af en toe bruin. Ik zal verder spreken over generiek en categoriaal gebruik van het lidwoord. Gelukkig weet ANS door het geven van voorbeelden toch wel weer de aansluiting te vinden met de heldere criteria uit Kraak en Klooster (1968): categoriaal gebruik wordt gekenmerkt doordat het predikaat voor de individuele leden van de categorie moet opgaan, generiek gebruik abstraheert van individuele leden. Bijvoorbeeld:
(1) | De walvis dreigt uit te sterven |
(2) | ?Een walvis dreigt uit te sterven |
Blijft intrigeren de vraag hoe het ambigue begrippenpaar ‘bepaald-onbepaald’ in het schema hierboven moet worden begrepen, en of het allemaal niet wat doorzichtiger kan.
Opvallend in het gebruikte voorbeeldenmateriaal is hoe ANS zich laat misleiden door de termen die zij expliciteert. Bij generiek of categoriaal gebruik van het lidwoord bevatten de door ANS gegeven voorbeelden vrijwel allemaal soortpredikaten. Met soortpredikaten bedoel ik niet alleen predikaten met een algemene strekking zoals zoogdier zijn, sterfelijk zijn, etc., maar ook predikaten die zich kenmerken door een atemporeel gebruik van de tegenwoordige tijd, door eeuwigheidsadverbia (nooit, altijd), modale elementen, etc. Op die manier wordt natuurlijk al snel een ‘eeuwigheidslezing’ verkregen, zoals in:
(3) | Appels moet je schillen |
(4) | Gastarbeiders worden niet toegelaten |
(5) | In die tijd waste de mens zich nooit. |
Bovendien wordt daarmee het zicht op het aandeel van de NP in die generieke uitspraken ontnomen. Het is mijn bedoeling om in dit artikel te laten zien dat het
| |
| |
gebruik van andere predikaten een heel ander licht kan werpen op het begrippenpaar ‘bepaald-onbepaald’. Overigens zij vermeld dat in de uitgebreide literatuur over allerlei vormen van genericiteit, habitualiteit, categorialiteit, etc. bij voortduring verzuimd wordt eens wat andere predikaten en predikatievormen te gebruiken. Ik wil maar zeggen, ANS is niet de enige.
In Verkuyl (1981) is voorgesteld om een NP als drie soldaten te analyseren als in (6a) en soldaten in een zin als Ik zag daar soldaten lopen als (8a):
|
indefiniet |
|
definiet |
(6a) |
[ø[N'drie[Nsoldaat]] |
(6b) |
[de[N' drie [N soldaat]] |
(7a) |
[een [N' SG [N soldaat]] |
(7b) |
[de [N' SG [N soldaat]] |
(8a) |
[ø [N' PL [soldaat]] |
(8b) |
[de [N'PL [N soldaat]] |
Daarbij is ‘soldaat’ een substantief, d.w.z. een N die neutraal is ten opzichte van getal, net als in Jespersen (1909). Semantisch correspondeert de syntactische eenheid ‘soldaat’ met de verzameling van alle soldaten in het domein van interpretatie. Een simpele notatie voor deze verzameling zou, bij een eindig domein, zijn: {SOLDAAT1, soldaat2,..., soldaatn}. Als men de relatie tussen taal en domein wil verdisconteren in de weergave van de betekenis, dan is de volgende notatie handiger. De notatie ⟦X⟧ wordt gebruikt om de referent van een taalelement X aan te geven. Derhalve staat ⟦soldaat⟧ voor de verzameling die door de N soldaat wordt gedenoteerd in het domein van interpretatie, d.w.z. voor {SOLDAAT1, soldaat2,..., soldaatn}.
De numeralia drie, PL en SG staan voor operatoren die op ⟦soldaat⟧ werken om de N'-denotatie te vormen. Het resultaat is steeds een verzameling van deelverzamelingen. Zo staat in (6a) ⟦drie(soldaat)⟧ voor de verzameling van alle drietallen soldaten in het domein van interpretatie. Het telwoord drie bewerkstelligt zodoende een gestructureerde keuze uit de ongestructureerde verzameling ⟦soldaat⟧: het pikt er die deelverzamelingen uit die drie soldaten bevatten. Het abstracte meervoudselement PL doet iets dergelijks: het levert de verzameling van alle deelverzamelingen van ⟦soldaat⟧ op waar meer dan één soldaat in zit. SG verzamelt alle deelverzamelingen uit ⟦soldaat⟧ waar maar één soldaat in zit en zo ontstaat er een verzameling van singletons, ⟦SG(soldaat)⟧.
De volgende stap is de toepassing van de indefiniete of definiete operator op de N' (om even los te komen van de verwarring over de termen ‘bepaald’ en ‘onbepaald’ gebruik ik definiet en indefiniet. Alleen NPs zijn definiet of indefiniet, telwoorden vallen niet onder dit begrippenpaar). In (7b) leidt het gebruik van de naar een gegeven d.w.z. door de context geïdentificeerd element uit ⟦SG(soldaat)⟧, bijv. de reeds geïdentificeerde verzameling {SOLDAAT}23}. Op die manier komen we terecht bij een uniek bepaalde singleton waar slechts één reeds geïdentificeerde soldaat (met het nummer 23) in zit. In (8b) leidt deze operatie tot het uitkiezen van een uniek element uit de verzameling (van verzamelingen) ⟦PL(soldaat)⟧, nl. de reeds geïdentificeerde en daardoor eenduidig aan te wijzen verzameling ⟦de(PL(soldaat))⟧ van soldaten, waarvan we o.a. weten dat er meer dan één soldaat in zit. Hetzelfde geldt voor de drie soldaten in (6b): drie had ons al bij een verzameling van drietallen soldaten gebracht en nu pikt de er een in het domein van interpretatie eenduidig aangeduide verzameling van drie soldaten uit.
| |
| |
In de indefiniete gevallen wordt niet gesproken over een reeds geïdentificeerde verzameling, maar is er sprake van introductie van een verzameling in het domein van interpretatie: een in (7a) moet garanderen dat er minstens een singletonverzameling te vinden is in het domein waarvoor geldt dat er een soldaat in zit. En in (6a) moet er minstens een drietal te vinden zijn. Als men de informatie die gegeven wordt in (6) - (8) systematisch zou noteren, zou er in (7a) iets moeten komen als (9), terwijl (7b) staat voor de informatie uitgedrukt in (10):
(9) | Er is een verzameling W die bevat is in de verzameling ⟦soldaat⟧ en de cardinaliteit # van W is 1, en W is ook bevat in P.
Afgekort: ƎW[W⊆⟦soldaat⟧ & #W =1 & W ⊆ P] |
(10) | De reeds geïntroduceerde of althans bekende verzameling W is bevat in de verzameling ⟦soldaat⟧ zodanig dat de cardinaliteit # van W 1 is, en W is ook bevat in P.
Afgekort: ⊖W[W⊆⟦soldaat⟧ & # W = 1 & W ⊆ P] |
De strategie is tamelijk eenvoudig: er wordt een verzameling, zeg W, onderscheiden en daarvan wordt in de formules systematisch een viertal dingen gezegd:
• | W wordt nieuw ingevoerd in het domein (ƎW), of is er al bekend (⊖W); |
• | W is een deelverzameling van het hoofd van de NP (W ⊆ ⟦soldaat⟧); |
• | W wordt bekeken op het aantal elementen dat zij telt (# W); |
• | W is een deelverzameling van een predikaat P (W ⊆ P). |
Het laatste type informatie moge enige verbazing wekken, maar het is noodzakelijk om in de karakterisering van een NP aan te geven hoe de N zich verhoudt tot andere elementen in de zin waarin de NP voorkomt. Dat wil zeggen in zinnen als (11):
(11) | Drie soldaten vluchtten |
is ⟦vluchten⟧ een voorbeeld van P. Dus (11) wordt geanalyseerd als
(12) | ƎW[W⊆⟦soldaat⟧ & # W = 3 & W ⊆ ⟦vluchten⟧] |
Belangrijk is in te zien dat in (9) and (10) ook systematisch een relatie wordt gelegd tussen de verzamelingen ⟦soldaat⟧ en P. In (12) is W een deelverzameling is van ⟦soldaat⟧ en van ⟦vluchten⟧. De hoeveelheidsinformatie over W, weergegeven als # W geldt daarmee ook voor dat deel van ⟦vluchten⟧ dat in ⟦soldaat⟧ zit. Met andere woorden, als er drie soldaten vluchten, dan zijn er ook (minstens) drie vluchtenden. Op de tempusstructuur van (11) ga ik hier niet in.
In Verkuyl (1981) is (8a) niet in detail behandeld, maar op grond van de gegeven definities, zou er iets moeten ontstaan als:
(13) | Er is een verzameling W die bevat is in de verzameling ⟦soldaat⟧ en de cardinaliteit # van W is groter dan 1, en W is ook bevat in P.
Afgekort: ƎW[W⊆⟦soldaat⟧ & # W > 1 & W ⊆ P] |
Dit klink vrij probleemloos, maar toch is dit niet wat men zou moeten willen. De
| |
| |
informatie # W > 1 blijkt namelijk storend werken. Met andere woorden, kale meervoud NPs onderscheiden zich van andere NPs doordat ze niet voldoen aan de voorwaarde dat W moet worden bekeken op het aantal elementen dat ze telt. In het nu volgende zal ik deze bewering nader toelichten.
In de aspecttheorie wordt een belangrijk verschil gezien tussen zinnen als:
(14) | De soldaat stierf urenlang |
(15) | Er stierf een soldaat urenlang |
(16) | Enkele soldaten stierven urenlang |
tegenover
(17) | Er stierven urenlang soldaten |
(18) | Er stierf urenlang geen soldaat |
Dit verschil wordt benoemd door te zeggen dat de zinnen in (14)-(16) zonder urenlang terminatief zijn, terwijl de zinnen (17) en (18) zonder urenlang duratief zijn. De zinnen (14)-(16) zijn niet goed te interpreteren, behalve in een soort geforceerde herhalingslezing die gezien onze kennis van sterven wel heel vreemd aandoet. In (17) en (18) is er geen enkel probleem de zin te interpreteren: ze hebben betrekking op een onbegrensde periode.
Vervangt men sterven door van de Munt naar de Dam lopen, dan moeten (14a)-(16a) zo worden begrepen dat de soldaat, of een soldaat, of enkele soldaten telkens opnieuw van De Munt naar de Dam liepen, terwijl dat niet wordt afgedwongen in (17a) en (18a):
(14a) | De soldaat liep urenlang van de Munt naar de Dam |
(15a) | Er liep urenlang een soldaat van de Munt naar de Dam |
(16a) | Enkele soldaten liepen urenlang van de Munt naar de Dam |
(17a) | Er liepen urenlang soldaten van de Munt naar de Dam |
(18a) | Er liep urenlang geen soldaat van de Munt naar de Dam |
Om die tegenstelling te begrijpen, dient men aan te nemen dat het werkwoord een bepaalde bijdrage moet leveren (er moet iets gebeuren, er moet een zekere werking worden uitgedrukt anders dan bijv. in haten of geloven), maar ook moeten de NPs in de zinnen een bepaalde gespecificeerde hoeveelheid aanduiden. Ik zal de aanwezigheid van die informatie aanduiden als [+ SQA], de afwezigheid ervan als [-SQA]. In Verkuyl (te verschijnen) is aannemelijk gemaakt dat [+ SQA]-NPs die NPs zijn die hoeveelheidsinformatie uitdrukken: de soldaat bevat de informatie # W =1, een soldaat ook, terwijl enkele soldaten de informatie # W > 1 bevat. Men weet dat W een eindige cardinaliteit heeft (d.w.z. een eindig aantal elementen bevat), maar onbekend is hoeveel het er zijn. Het enige dat men weet is dat het er meer dan 1 zijn, omdat elk getal n zodanig dat n > 1 zelf een gespecificeerde hoeveelheid aanduidt, eindig is. Durativiteit ontstaat overigens ook als # W = 0. Men kan er over twisten of er dan ook niet hoeveelheidsinformatie wordt gegeven, maar dat wil ik hier niet doen: hier wordt vastgesteld dat als # W = 0, een NP [-SQA] is.
Voor een theorie waarin [+SQA]-NPs worden gekarakteriseerd in termen van de aanwezigheid van cardinaliteitsinformatie, kan de representatie in (13) niet
| |
| |
onderscheiden tussen enkele soldaten en soldaten: De weergave in (13) is voorbehouden aan enkele soldaten en er moet dus worden omgekeken naar andere middelen om het kale meervoud in (8a) te karakteriseren. Men zou het volgende kunnen proberen:
(19) | Er is een verzameling W die bevat is in de verzameling ⟦soldaat⟧ en W is ook bevat in P.
Afgekort: ƎW[W⊆⟦soldaat⟧ & W ⊆ P] |
Maar hier ontstaat een probleem met de aannames in (8a): soldaten wordt in (8a) geanalyseerd als (ø(PL(soldaat)) en PL is zo gedefinieerd dat het verantwoordelijk moet worden gehouden voor de introductie van de informatie # W > 1. Dus met (19) loopt men vast, want PL leidt tot (13): of de [+SQA]-aannames moeten worden bijgesteld, of de syntactische analyse in (6)-(8) moet worden bijgesteld, of er moet een andere representatiemogelijkheid worden gevonden voor het kale meervoud.
Hoe kaal is het meervoud eigenlijk? Als men zinnen bekijkt zoals (20)-(22):
(20) | De zwaluwen zijn vroeg terug dit jaar |
(21) | Ik vrees het ergste voor de walvissen |
(22) | Er werd een uitzondering gemaakt voor de gastarbeiders |
dan kan men interpretatief niet goed volhouden dat het per se moet gaan om gespecificeerde hoeveelheden van iets. De zwaluwen waarvan sprake is in (20) vormen niet een gesloten categorie: men kan (20) zeggen bij de eerste zwaluw die men ziet en bovendien hoeft er geen enkele zwaluw van vorig jaar bij te zijn; daarnaast kan (2) gaan over, zeg, een drietal gemerkte zwaluwen. Zin (21) kan zowel betrekking hebben op walvissen van de tiende generatie na nu als over de walvissen die men net zag. En zo zijn er twee interpretatiemogelijkheden voor (22): men kan het hebben over een specifieke groep gastarbeiders, maar men kan ook willen zeggen dat er voor wie gastarbeider was, een uitzondering gold. De zinnen in (20)-(22) hebben dus naast een meer algemene interpretatie systematisch een [+SQA]-interpretatie. Het bedoelde verschil komt ook tot uitdrukking in zinnen als:
(23) | Als er soldaten in de stad kwamen, ging het café dicht |
(24) | Als de soldaten in de stad kwamen, ging het café dicht |
Zin (24) heeft twee interpretaties: (a) er zijn, zeg drie soldaten: Maarten, Kees en Piet, en telkens als zij de stad in kwamen, ging het café dicht; (b) er ligt in de buurt van de stad een NATO-basis en wij hebben die informatie in het domein van interpretatie: (24) zegt nu dat als er soldaten (van die NATO-basis) in de stad kwamen, het café dicht ging. In de a-interpretatie is er sprake van een [+SQA]-NP, in de b-interpretatie gedraagt de zin zich zoals (23). Men zou kunnen zeggen dat er een kale meervoudsinterpretatie is ondanks de aanwezigheid van het bepaalde lidwoord. Het lijkt alsof de hier de categorie soldaten identificeert en niet de leden ervan. Vandaar ook de licht contrastieve werking: men kan (24) in de b-interpretatie net als (23) gemakkelijk vervolgen met...en als de matrozen kwamen, dan sloot ook de disco. Kortom, een kaal meervoud met een definiete pruik, zo lijkt het.
| |
| |
Die indruk wordt bevestigd door het feit dat het aspectueel gedrag verandert in de a- en de b-interpretatie:
(25) | Urenlang offerde de generaal de soldaten op
...daarna waren de piloten aan de beurt |
In de a-interpretatie worden Maarten, Kees en Piet telkens weer opgeofferd (wat gegeven onze kennis van het menselijk bestaan feitelijk onmogelijk is), terwijl de b-interpretatie zegt dat de generaal een tijdlang alles wat soldaat was opofferde en daarna alles wat piloot was.
Het verschil tussen beide interpretaties is dus direct te relateren aan een opmerkelijk verschil in terminatief en duratief gedrag en we moeten derhalve aannemen dat de aanwezigheid en afwezigheid van hoeveelheidsinformatie in het geding is. De observatie kan worden uitgebreid in zinnen als:
(26) | Jarenlang heb ik die ets verkocht |
(27) | Jarenlang heb ik een ets verkocht |
Met (26) kan een galeriehoudster zeggen dat zij een en hetzelfde uniek geïdentificeerde exemplaar dat zij telkens weer moet hebben terugontvangen, herhaaldelijk heeft verkocht. Zij kan er echter ook mee uitdrukken dat ze afdrukken van een bepaalde ets heeft verkocht. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor (27), bijv. in een situatie waarin ze een aantal exemplaren van een ets (de enige die ze verkocht) in huis had. Het is belangrijk in te zien dat het aantal dat verkocht is groter is dan 1, terwijl het in beide gevallen om één ets gaat. Het is ook van belang deze interpretatie te bekijken met het oog op het welbekende onderscheid tussen type en token.
De observaties kunnen nog verder worden uitgebreid:
(28) | Jarenlang heb ik die drie etsen verkocht |
(29) | Jarenlang heb ik enkele etsen (van Lucebert) verkocht |
Ook hier vinden we de a- en b-interpretaties: het kan gaan om een specifieke hoeveelheid van drie of enkele etsen en in dat geval krijgen we de geforceerde herhalingsinterpretatie; maar het kan ook gaan om een ongespecificeerde hoeveelheid van tokens uit drie typen etsen in (28) of uit een onbepaalde hoeveelheid typen etsen in (29), zonder de geforceerde herhaling.
Proberen we (13) nog eens, maar nu met het oog op het feit dat de hoeveelheids-informatie gericht is op verzamelingen van etsen in plaats van op elementen. Dan kunnen de NPs drie etsen in (28) en enkele etsen in (29) worden geanalyseerd als:
(30) | Er is een verzameling W en er is een verzameling (van verzamelingen) W, zodanig dat W een deelverzameling is van de vereniging ∪ W die een deelverzameling is van ⟦ets⟧, en de cardinaliteit van W is 3 en W is bevat in P.
Afgekort: ∃W∃W[W ⊆ ∪ W ⊆⟦est⟧ & # W = 3 & W ⊆ P] |
(31) | Er is een verzameling W en er is een verzameling (van verzamelingen) W, zodanig dat W een deelverzameling is van de vereniging ∪ W die een deelverzameling is van ⟦ets⟧, en de cardinaliteit van W is groter dan 1 en W is bevat in P. Afgekort: ∃W∃W[W ⊆ ∪ W ⊆⟦est⟧ & # W > 1 & W ⊆ P] |
| |
| |
(30) zegt over (28) dat ik jarenlang een niet te determineren hoeveelheid (token-) etsen heb verkocht die te sorteren zijn in drie (type-) etsen. Schema 2 laat zien wat (30) doet. In het linker plaatje is er een verzameling W die bestaat uit drie deelverzamelingen (lees typen of soorten) etsen. In (30) wordt de structuur van W ‘platgeslagen’ door de verenigingsoperator ∪. Dit is in het rechterdeel zichtbaar gemaakt door de drie deelverzamelingen gestippeld te tekenen. De daardoor ontstane verzameling ∪ W is dus de som van de drie deelverzamelingen. Daarnaast zegt (30) dat er een verzameling W is van die exemplaren die feitelijk zijn ge P-d, d.w.z verkocht in (28).
Schema 2
Er zijn dus ooit drie unieke etsen gemaakt die elk hebben geresulteerd in een niet te determineren aantal ets(afdrukk)en. Merk op dat de hoeveelheidsinformatie nu op een hoger niveau operereert en dat elke informatie over het aantal elementen in W zelf ontbreekt.
Datzelfde geldt voor (31). De informatie ‘groter dan 1’ is nu niet langer meer verwarrend zoals in (13): in (31) gaat het om enkele soorten van individuen, in (13) om individuen. Merk overigens op dat het voorbeeld niet alleen opgaat voor termen die door kopiëren worden verkregen. Men kan de verzameling soldaten ook zo structureren dat de drie soldaten in (6b) behoren tot onderscheiden subcategorieën (denk anders aan drie voetballers, een spits, een libero en een doelman). Via taal kent men zoveel structuur toe als nodig is.
De analyses (30) en (31) van de b-interpretatie van de NPs in (28) and (29) verklaren waarom er een duratieve interpretatie wordt toegekend: er is geen hoeveelheidsinformatie op het juiste [+ SQA]-niveau aanwezig. Elk van de deelverzamelingen van etsen kan onbegrensd zijn. Dat we in de praktijk meestal weten dat het zal moeten gaan om eindige verzamelingen, is toe te schrijven aan het feit dat we in natuurlijke taal doorgaan met eindige modellen werken. Maar zodra men het domein van interpretatie inricht op mythen en sagen, of op eigenschappen van het heelal zelf dan blijkt dat durativiteit met oneindigheid te verbinden valt:
(32) | Vanaf het begin van het ontstaan van het heelal komen die sterren in een zwart gat terecht. |
Als die sterren als een [+ SQA]-NP wordt opgevat, ontstaat er een onmogelijke lezing. Bij een kale meervoudsinterpretatie wordt gezegd dat sterren van een of meer soort altijd in een zwart gat terecht komen.
Er is echter een probleem met (31): wat is nu het verschil tussen (29) en (29')?
(29') | Jarenlang heb ik etsen (van Lucebert) verkocht |
| |
| |
De informatie ‘>1’ is nu wel ‘verdreven’ naar een hoger niveau zodat op het niveau van W geen hoeveelheidsinformatie aanwezig is, maar (19) was nu juist verworpen vanwege de aanwezigheid van PL, dat in (8a) zorgt voor de introductie van # W>1.
In Verkuyl & Van der Does (1991) is om andere redenen - nl. vanwege technische problemen binnen de zogeheten theorie van gegeneraliseerde kwantoren waarin de hier gebruikte formules worden gebruikt - voorgesteld om de analyse van (6)-(8) als volgt te veranderen:
|
indefiniet |
|
definiet |
(6a') |
[[DETø[DETdrie]] [Nsoldaat]] |
(6b') |
[[DETde[DETde[DETdrie]] [Nsoldaat]] |
(7a') |
[[DETeen[DETSG]] [Nsoldaat]] |
(7b') |
[[DETde[DETSG]] [Nsoldaat]] |
(8a') |
[[DETø[DETPL]] [Nsoldaat]] |
(8b') |
[[DETde[DETPL]] [Nsoldaat]] |
Hierbij opereren drie, SG en PL niet langer op [soldaat], maar de definiet-indefiniet informatie wordt eerst gekoppeld aan de hoeveelheidsinformatie, en dat geheel opereert op [soldaat]. Inhoudelijk gezien wijkt deze oplossing niet erg af van (6)-(8): zij leidt ook tot (9), (10) en (12). Een voordeel is dat men DET' nu kan zien als een gebied waar lexicon en syntaxis op taalspecifieke wijze met elkaar interfereren. Men zou zelfs kunnen overwegen om voor het Nederlands het volgende lexicaliseringsschema te maken:
indefiniet |
definiet |
[[DETø[DETdrie]] ⇒ drie |
[DETde[DETdrie]] ⇒ de drie |
[[DETø[DETSG]] ⇒ een |
[DETde[DETSG]] ⇒ de |
[[DETø[DETPL]] ⇒ ø |
[DETde[DETPL]] ⇒ de |
[[DETø[DETenkele]] ⇒ enkele |
[DETde[DETenkele]] ⇒ de enkele |
Schema 3
Op die wijze wordt er enige ordening aangebracht in de linkerkant van Schema 1 hierboven. Bovendien wordt het mogelijk om op die manier aan PL in (8a') een iets andere definitie te geven dan aan enkele. Te denken valt aan ≥ (één of meer) voor PL, terwijl enkele kan worden gedefinieerd als > (meer dan één). Dat zou betekenen dat aan (29') de volgende formule toekomt:
(29''') | ∃W∃W[W ⊆ ∪ W ⊆ ⟦ets⟧ & # W ≥ 1 & W ⊆ P] |
Deze verschilt van (31) alleen door # W ≥ 1. Deze analyse zou sporen met het feit dat het kale meervoud gebruikt kan worden bij aanwezigheid van één individu uit de verzameling. Dus Ik zie kinderen kan soms gezegd worden in omstandigheden waarin ik nog maar één kind heb waargenomen. Bovendien hoeft (29‵) niet te betekenen dat er verschillende types schetsen zijn verkocht: het kunnen toevalligerwijs tokens van een ets-type zijn geweest. Dat wordt toegelaten door (29‶). Een andere optie is PL te definiëren in termen van afwezigheid van hoeveelheidsinformatie en PL te zien louter als een indicatie dat er syntactisch gezien een meervoudsvorm wordt vereist:
| |
| |
(29''') | ∃W∃W[W ⊆ ∪ W ⊆ ⟦ets⟧ & W ⊆ P] |
Merk op dat beide opties niet mogelijk waren op grond van (6)-(8), en dat ze dat wel zijn op grond van (6')-(8'). Bij het nog ontbreken van formele mogelijkheden om de vaak subtiele verschillen (en gedeeltelijke overeenkomsten) tussen enkele, verscheidene, meer dan één, één of meer, etc. precies vast te leggen, is het niet zo zinnig om het verschil tussen (29) en (29') verder te bekijken, of het verschil tussen (29') en (29''') nader uit te werken. Voorlopig lijkt mij (29''') de meest plausibele karakterisering van de kale meervouds NP etsen in (29'). In elk geval wordt de duratieve lezing van de zin er door verantwoord.
De [+SQA]-informatie uitgedrukt door NPs kan direct worden verklaard door de aanwezigheid van hoeveelheidsinformatie op het juiste niveau, nl. dat van W in de gegeven formules. Die laatste toevoeging is belangrijk omdat (30) en (31) laten zien dat zodra hoeveelheidsinformatie afwezig is op het verzamelingsniveau (dus op het niveau van W) er durativiteit gaat ontstaan. Dit geldt voor alle nu voorspelbare gevallen van kale meervoudsinterpretatie, zoals we de b-interpretatie gemakshalve maar zullen aanduiden:
|
|
definiet |
meervoud |
(33) |
Jarenlang heb ik die ets verkocht |
+ |
- |
(34) |
De soldaten kwamen de stad in |
+ |
+ |
(35) |
Jarenlang heb ik een ets verkocht |
- |
- |
(36) |
Er kwamen soldaten de stad in |
- |
+ |
Uit dit staatje blijkt dat het kale meervoud noch kaal is noch meervoudig: in alle vier de categorieën komt eenzelfde interpretatie voor. Dat er een lidwoord ontbreekt in (36) mag wellicht aanleiding zijn om te spreken van een kaal meervoud, maar dan moet wel bedacht worden dat dat begrip ‘kaal’ nogal beperkt is, nl. tot ‘niet-zichtbaar in de oppervlaktestructuur’. In het Frans ligt die situatie duidelijk anders, maar daar komt de kale meervoudsinterpretatie wel degelijk voor.
Merk op dat door de scheiding in vier soorten informatie er geen enkel probleem is voor het karakteriseren van het verschil tussen het kale definiete meervoud en het kale indefiniete meervoud: de definietheid van (33) en (34) wordt verantwoord door de operator ΘW. De rest van de informatie is exact hetzelfde als die in (35) en (36) waar de formule voorafgegaan wordt door de indefiniete ∃W.
Met deze analyse komt men voor een keuze te staan: het begrip ‘kaal’ wordt verder uitsluitend gebruikt ter aanduiding van het op zich oninteressante feit dat het meervoud soldaten in het Nederlands geen lidwoordmarkering heeft. Men kan het ook gebruiken voor het semantische verschijnsel dat er een b-interpretatie mogelijk is, d.w.z. dat het Nederlands systematisch de mogelijkheid heeft om een NP betrekking te laten hebben op een verzameling, zeg W, met het oog op de daarin aanwezige deelverzamelingen en niet met het oog op de hoeveelheid elementen die W bevat.
Ik ben begonnen met ANS en keer terug tot haar. Wat moet ANS doen in het licht van deze overwegingen? Ten eerste, iets vinden op het onderscheid tussen bepaald en onbepaald telwoord. Semantisch gezien is dat onderscheid absoluut niet
| |
| |
relevant. Ook syntaktisch is het niet bruikbaar. Ten tweede, moet het onderscheid tussen bepaald en onbepaald voor NPs uitsluitend worden gekoppeld aan het onderscheid tussen gegeven (en dus bekend) en nieuw (en dus voor het eerst ingevoerd) in het domein van interpretatie. Dat onderscheid kan heel goed, en moet uitsluitend, in termen van het onderscheid tussen ΘW en ∃W, niet in termen van hoeveelheidsinformatie, al kan men die twee soorten informatie wel structureel met elkaar in verband brengen, zoals in (6')-(8'). Ten derde, hoeveelheidsinformatie kan blijkbaar op verschillende niveaus worden aangeleverd. Dit heeft een duidelijk effect op de interpretatie en het neemt een groot deel weg van de beschouwingen die ANS heeft over genericiteit en categorialiteit. Kortom, voor (de uniek gegeven) Maarten zijn er nog veel (diverse) werkzaamheden te verrichten. Jarenlang, mogen wij hopen en om dat niet tot een vreselijke herhaling te laten verworden, moeten we wel iets preciezer worden:
(37) | ΘV[V = ⟦Maarten⟧ & # V = 1 & ∃W∃W[W ⊆ ∪ W⊆⟦werkzaamheid⟧ & # W = nveel & ⟦verrichten⟧(V,W)]] |
Dit verschaft Maarten de onbegrensde vrijheid in werkzaamheden waarop menig achterblijver in het universitaire domein volop jaloers kan worden.
| |
Literatuur
ANS. Wolters-Noordhoff: Groningen/Leuven. |
Jespersen, O. (1909), A Modern English Grammar on Historical Principles. Part II Syntax Vol 1, Chapter 4. [1965]. Allen & Unwin/Munksgaard: London & Copenhagen. |
Kraak, A. & W.G. Klooster (1968), Syntaxis. Stam-Kemperman: Culemborg. |
Verkuyl, H.J. (1981), ‘Numerals and Quantifiers in Xbar-Syntax and their Semantic Interpretation’. In: J.A.G. Groenendijk, T.M.V. Janssen & M.J.B. Stokhof (eds.), Formal Methods in the study of Language. Amsterdam, 567-599. |
Verkuyl, H.J. (te verschijnen), A Theory of Aspectuality. On the Interaction between Temporal and Atemporal Structure. |
Verkuyl & Van der Does, J. (1991), ‘The Semantics of Plural Noun Phrases’. ITLI, LP-91-07. |
|
|