De Nieuwe Taalgids. Jaargang 84
(1991)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 448]
| |
Spillen rapen met HerculesFreddy PutsIn Een schoone ende wonderlijcke prognosticatie van Sloctoors Ulenspieghels calculatie ..., in 1560 te Antwerpen bij de Weduwe Jacob van Liesveldt verschenen, komt het volgend raadselachtig vers voor: ‘Raept op, knecht, sey de vrou, daer ontvalt mijn spille’Ga naar voetnoot1. Aangezien noch het Middelnederlandsch woordenboek, noch het Woordenboek der Nederlandsche taal, noch J.J. Maks Rhetoricaal glossarium een oplossing bieden, geeft de uitgever een eigen interpretatie, namelijk ‘Zeispreuk, wsch. met de implicatie dat de vrou de knecht uitnodigt tot het bedrijven van de liefde’ en verwijst daarbij naar een refrein uit het GeuzenliedboekGa naar voetnoot2, ‘waar een non een pater tot hetzelfde aanmoedigt met: “Jae, jae Pater, kust my eens, en raept myn spille” (spille = weefklos)’. Daar is het vers echter ver van afdoende mee verklaard. Voor een juist begrip van de uitdrukking ‘spillen (op)rapen’ dient men met de herkomst ervan bekend te zijn. Het betreft oorspronkelijk namelijk een allusie op de sage van Hercules en Omphale of IoleGa naar voetnoot3. Na verscheidene jaren huwelijksleven met Deianeira werd Hercules hopeloos verliefd op Iole, de dochter van Eurytos. Zowel Eurytos als diens oudste zoon Iphitos weigerden hem Iole, waarop Hercules Iphitos in een vlaag van woede doodde. Tot verzoening van zijn schuld liet hij zich op aanraden van het orakel van Delphi door Hermes als slaaf verkopen aan Omphale, de koningin van Lydië. Deze liet hem, als slavin gekleed, het spinrok en de weefklos hanteren. Zijzelf nam zijn knots en leeuwehuid over. Na het voleindigen van zijn diensttijd slaagde Hercules erin Ioles vader te verslaan. Om Iole voor zich te winnen was hij tot alles bereid. Zij dwong er hem aldus toe zich in vrouwenkleren te laten hullen, waarna hij met de vrouwen moest babbelen en spinnen. Deianeira, zijn jaloerse vrouw, zag in Iole een gevaarlijke rivale en zond Hercules een hemd met het bloed van de centaur Nessos doordrenkt, met de hoop hem zo van zijn verdwazing te genezen. Het bloed bleek echter een andere uitwerking te hebben; het bezorgde Hercules een zo brandende pijn, dat hij zich uitzinnig op een brandstapel wierp om zo van zijn lijden verlost te worden. Terecht vermeldt H. Pleij in De sneeuwpoppen van 1511Ga naar voetnoot4 dat het beeld van Hercules met het spinrok in de late middeleeuwen diende als demonstratie van de | |
[pagina 449]
| |
omgekeerde wereld in het huwelijk. Hij wijst er tevens op dat al in de Klassieke Oudheid de figuur van Omphale dikwijls met die van Iole samenviel, doordat beide vrouwen Hercules tot een zelfde verwijfd gedrag brachten. In zijn boek nam Pleij ook twee zestiende-eeuwse afbeeldingen op van Hercules in vrouwengewaad en met spinrok, de ene keer in het gezelschap van Omphale en de andere maal samen met IoleGa naar voetnoot5. Bij deze traditionele voorstellingen van Hercules en Omphale of Iole zal de zestiende-eeuwer in ieder geval gedacht hebben aan de man die zich uit dwaze liefde volledig ten dienste stelt van zijn aangebedene en een pantoffelheld wordt. Vandaar dat Hercules met de ‘spillen’ in Colijn van Rijsseles Spiegel der minnenGa naar voetnoot6 vernoemd wordt samen met andere stereotiepe slachtoffers van de dwaze, blinde minne, namelijk Aristoteles die zich door Phyllis liet berijden en Vergilius die zich in een mand liet optrekken. Ook in twee amoureuze liederen uit het begin van de zeventiende eeuw, van de hand van de Antwerpse rederijker Adriaen WilsGa naar voetnoot7 is er sprake van dergelijke slachtoffers, onder wie Hercules, wiens duimen door het ‘dienen’ of het ‘dpillen [sic] rapen’ versleten zijn. Er wordt dus op dezelfde sage gealludeerd en uit de context blijkt in dit geval duidelijk dat men de uitdrukking ‘spillen (op)rapen’ tegelijkertijd letterlijk en symbolisch dient op te vatten: door net als Hercules de weef-klos op te rapen bewijst de man dat hij zich door liefde verblind volledig aan de macht van de vrouw onderwerpt. Zelfs wanneer Hercules niet vermeld wordt, blijft de symboliek blijkbaar voldoende begrijpelijk voor de zestiende-eeuwse lezer of luisteraar, wat we kunnen vaststellen in een ‘ballade’ van de Brugse rederijker Eduard de DeneGa naar voetnoot8, waarin hij ‘spinRockdraghers’ gebruikt als synoniem voor ‘verwyfde mannen’. Dat brengt ons weer bij de Prognosticatie van Sloctoors Ulenspieghels calculatie. Ook daar komt Hercules niet meer ter sprake en toch lijdt het geen twijfel dat de man ertoe aangezet wordt zich door het oprapen van haar haspel aan zijn vrouw te onderwerpen zodat hij het onderspit delft in ‘de strijd om de broek’Ga naar voetnoot9. | |
[pagina 450]
| |
Daar gaat het inderdaad om. De ‘oorloghe’ waar de voorspelling over handelt is niets anders dan de strijd tussen man en vrouw, wat af te leiden valt uit de zes regels die op het bewuste vers volgen: Door Martis' oppositie salder veel ghedrays wesen,
Maer door Venus' conjunctie sal 't wederom pays wesen.
Dit jaer en sal men niet veel kijven sonder spreken.
De vorsch sal dicwils teghen die crane willen steken
De man sal op 't wijf dickwils vergrammen.
D'wijf sal 's mans hooft met eenen stoele kammen.
Bijgevolg is de ‘knecht’ die verzocht wordt de ‘spil’ op te rapen ook niet een dienaar, zoals de uitgever van de spotprognosticatie ten onrechte meent, maar wel de echtgenoot die ertoe aangespoord wordt zich als een knecht te gedragen. Er dient in dit geval dus geenszins aan een uitnodiging tot het bedrijven van de liefde gedacht te worden. Ook in het al eerder geciteerde vers uit het Geuzenliedboek, waar in de tekstverklaring naar verwezen wordt, hoeven we niet zo dadelijk een aansporing tot coïtus te zien. In dit spotrefrein op de stok ‘Dat Christus ter Bruyloft was, en noyt in geen Profes’ wordt verhaald hoe een patertje in een klooster één na één alle nonnen vraagt hoe ze tegenover het huwelijk staan, dit met de bedoeling te achterhalen wie met ‘Geuserye’ besmet is. Zo komt ook een zuster aan de beurt die zit te spinnen. Zij verzoekt hem haar te kussen, haar weefklos op te rapen en met zijn vragen op te houden. Hij weet toch immers hoe het is: Christus was wel eens bij een bruiloft aanwezig, maar nooit bij de aflegging van een kloostergelofte. In haar woorden dient men een poging te zien de pater naar haar hand te zetten, of men kan ze als vrijblijvend geflirt interpreteren. Flirten en zoenen in het openbaar was in de zestiende en de zeventiende eeuw immers voor vrouwen van alle standen, ook gehuwde, heel gewoonGa naar voetnoot10. Bovendien blijkt uit het verder verloop van het gesprek dat het nonnetje al een geliefde heeft, ze zou immers nog hetzelfde jaar willen huwen en voegt er uitdrukkelijk aan toe (vs. 22): ‘Kond' ick myn Lief hebben, ken beyde niet drie weeken’, daarmee verwijzend naar de drie afkondigingen of ‘roepen’ die voor een katholiek huwelijk vereist waren. Dat de kloosterzuster inderdaad niet op het bedrijven van de liefde aanstuurt wordt ons duidelijk als we even vergelijken met een gelijkaardige passus in het Tafelspel van Wauter Dicksteert en BeerteGa naar voetnoot11. Wauter zou Beerte willen huwen. Hij vraagt haar of hij dan niet aantrekkelijk genoeg is, want blijkbaar houdt ze hem aan het lijntje. Zij antwoordt hem dat hij een listig iemand is die niet voor de waarheid uitkomt en bovendien een dwaze gierigaard. Daarop ontspint zich de volgende dialoog: | |
[pagina 451]
| |
Ba theems /, theems /, mijn spille ontuallen mij /.
Wiltse toch op rapen / en kussen mij met herten blij.
Wauter spreeckt Wel sel ick v spillen op rapen /, ben ick daertoe hier [ghecomen
65[regelnummer]
Om v spillen op te rapen?
Beerte spreeckt Waerom zijdij ghecomen dan?
Wauter spreeckt Wel om bij v te slapen /, dus begint te gapen
En seght off wauter uwen man sal zijn off niet /.
Net als in het refrein uit het Geuzenliedboek is het de vrouw die het initiatief neemt en bepaalt wat er zal gebeuren. Haar geflikflooi heeft echter als enig doel de man naar haar hand te zetten, en in ruil voor zijn symbolische onderwerping hoeft hij niet veel meer te verwachten dan wat onschuldig geflirt. Het laten vallen van de ‘spillen’, samen met de traditionele zoen als beloning voor het oprapen ervan, moet dus beschouwd worden als een ideaal middel om sommige mannen nog meer te prikkelen en nog volgzamer te maken. Met een dergelijke taktiek slaagt Beerte er evenwel niet in Wauter om haar vinger te winden; zo vlug tevreden is hij immers niet. De uitgeefster van het tafelspel, P. Lammens-Pikhaus, wijst erop dat het één van de weinige is ‘waarin de vrouw nu eens niet de bazige en overheersende rol wordt toebedeeld’, een opvatting die wel enigszins genuanceerd dient te wordenGa naar voetnoot12. Beerte zou Wauter immers wel naar haar hand willen zetten, maar het lukt haar niet, aangezien hij niet bereid is haar ‘spillen’ op te rapen. Het laten oprapen van spinrok en weefklos blijkt dus een middel te zijn dat in de zestiende eeuw dikwijls door vrouwen gehanteerd werd om een man in hun netten te strikken en hem tot een volgzaam en gewillig slachtoffer te maken. Uiteraard pasten ook lichtzinnige dames en lichtekooien deze truuk maar al te graag toe, zoals we vernemen uit het Tafelspel van Al HoyGa naar voetnoot13: Spinrock en spilt stooten zy wech om rapen.
Wie de ‘spillen’ echter opraapte, leverde net als Hercules de broek van zijn gezag in of liet zich in ieder geval door een vrouw strikken, een consequentie waar een hedendaags lezer wellicht niet zo dadelijk aan zou denken. Daarom kunnen we het alleen maar betreuren dat de uitdrukking ‘spillen (op)rapen’ in de traditionele woordenboeken geen plaatsje gekregen heeft. |
|