De Nieuwe Taalgids. Jaargang 84
(1991)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De minneraadsels uit Een niev Clucht Boecxken (ca. 1600) en enkele verwante tekstenDieuwke E. van der PoelVoor wie is de liefde schadelijker: voor mannen of voor vrouwen? Wanneer is een man het meest verliefd wanneer hij vraagt om liefde of wanneer hij beloond is? Als uw geliefde u toestaat om een nacht met haar door te brengen waarin u haar mag omhelzen en kussen, maar niet verder mag gaan, wie heeft er dan het meest voor de ander over, zij voor u of u voor haar? Dit zijn enkele van de 38 minneraadsels die voorkomen in de raadsel verzameling die omstreeks 1600 gedrukt werd door Pauwel Stroobant te Antwerpen. Van Een niev Clucht Boecxken inhoudende vele schoone Vragen ende antwoorden in maniere van geraetsels is slechts één exemplaar bewaard gebleven (Antwerpen, Plantin-Moretus R 48.27); de tekst werd enkele jaren geleden uitgegeven door W.L. Braekman onder de titel Een Nederlands raadselboek uit de zestiende eeuw.Ga naar voetnoot1 Het boekje bevat allerlei soorten vraagstukken. Er zijn vragen die een opzettelijk duister geformuleerde omschrijving geven, waarmee de ondervraagde op een dwaalspoor wordt gebracht, dus vragen die wij ook nu nog een raadsel zouden noemen, bijvoorbeeld: wat is de middelste letter in het ABC?Ga naar voetnoot2 Bij andere vragen lijkt het niet de bedoeling de ondervraagde in verwarring te brengen, maar wordt in de vorm van vraag en antwoord nuttige kennis verstrekt, bijvoorbeeld (210): hoe ontstaat hagel? Het antwoord geeft een korte verklaring voor het natuurverschijnsel: hagel ontstaat wanneer water in contact komt met de kou in de hogere luchtlagen. Ook is er een kleine groep rekenkundige vraagstukken (159-163), waar het volgende een voorbeeld van is: er zijn ridders, maagden en voetknechten, in totaal twintig mensen. Men verdeelt onder hen twintig broden, zo dat elke ridder twee broden krijgt, elke maagd een half brood en elke voetknecht een kwart. De vraag is: hoeveel ridders, hoeveel maagden en hoeveel voetknechten waren er?Ga naar voetnoot3 Mijn belangstelling gaat uit naar de liefdesvraagstukken uit Een niev Clucht Boecxken (hierna: CB): de vragen 284 tot en met 321. In de inleiding van zijn editieGa naar voetnoot4 verdeelt Braekman deze raadsels in twee groepen. De eerste groep omvat de raadsels 284-306, waarvan hij de bron heeft weten te achterhalen. Het eerste raadsel (284) is ontleend aan het Volksboek van Margarieta van Lymborch, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het een van de vragen is die gesteld wordt wanneer de personages een koningsspelGa naar voetnoot5 spelen. De vragen 285-306 zijn overgenomen uit Int Paradijs van Venus, een zestiende-eeuws volksboek, waarin een jonkheer en een jonkvrouw elkaar vragen over de liefde stellen.Ga naar voetnoot6 Van de tweede groep, vraag 307-321, heeft Braekman geen bron kunnen vinden, al signaleert hij wel in twee gevallen overeenkomsten met Franse minneraadselsGa naar voetnoot7 en merkt hij op dat vraag 316 gedeeltelijk overeenkomt met (weer) een vraag uit het Volksboek Lymborch. Braekman ziet 307-321 als een belangrijke nieuwe groep: de hem bekende los overgeleverde minnevragen (dus niet vragen die in een gesprekscontext, zoals bijvoorbeeld een koningsspel zijn overgeleverd) zijn in proza, terwijl de raadsels 307-321 vragen in verzen hebben en antwoorden (meestal) in proza. Braekman vermoedt dat er ook voor 307-321 geput is uit een ouder, mogelijk Middelnederlands werk. In dit artikel wil ik laten zien dat de minneraadsels 307-321 inderdaad teruggaan op Middelnederlandse bronnen, waar soms weer Oudfranse voorbeelden aan ten grondslag liggen. De vragen 307-321 vormen niet een homogene groep; ik verdeel ze op grond van hun verwantschap met andere Middelnederlandse teksten in drie groepen: vraag 307-315, 316 en 317-321. Deze groepen zal ik achtereenvolgens behandelen, waarbij zal blijken dat de bronnenkeuze van de samensteller van deze raadselverzameling verrassend is. Naast mogelijke bronnen zal ik ook andere verwante teksten noemen. Daarbij zal aan het licht komen dat er relatief veel minneraadsels in het Middelnederlands zijn overgeleverd, in bronnen uit verschillende eeuwen. Toch is met een systematische bestudering van deze tekstenGa naar voetnoot8, die lijken te stammen uit de hoofse spel- en conversatiecultuur, nog maar nauwelijks een begin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt. In dit artikel concentreer ik mij op een bespreking van de verwantschap tussen de vragen 307-321 uit CB en enkele Middelnederlandse en Oudfranse teksten. In een volgende publikatie zal ik nader ingaan op de functie van de minneraadsels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
307-315 en de Oudfranse minneraadsels in verzenDe groep die bestaat uit de vragen 307-315 is verwant aan een verzameling minneraadsels die ook in enkele Middelnederlandse handschriften voorkomt. Het handschrift 's-Gravenhage, KB, 75 H 57 dat door Verwijs is uitgegeven onder de titel Van vrouwen ende van minne (hierna: H),Ga naar voetnoot9 is een verzamelhandschrift uit de eerste helft van de vijftiende eeuw, waarin dertien tamelijk korte teksten zijn opgenomen, waaronder een verzameling spreuken en raadsels met als opschrift Der minnen guet. Verwijs had geconstateerd dat een aantal van deze raadsels overeenkwam met veertien raadsels op een los blad in het bezit van M. de Vries (thans Leiden, UB, Ltk. 1197, hierna: L).Ga naar voetnoot10 In zijn editie van Der minnen guet combineerde Verwijs de tekst van beide handschriften. Bij de raadsels 1 t/m 5 uit H gaf hij de varianten uit L; de vragen die hij in de editie de nummers 48 t/m 56 gaf, komen in H niet voor, maar zijn aan L ontleend. Verwant aan Der minnen guet zijn verder nog raadsels uit het verzamelhandschrift Brussel, KB, II 144 (hierna: B), waarin twee groepen zijn opgenomen: B1 en B2.Ga naar voetnoot11 Tenslotte is er een handschrift uit Wenen, Hofbibliothek 2940* (hierna: W), dat enkele Middelnederduitse raadsels bevat.Ga naar voetnoot12 De verzamelingen H, L, B1 en B2 en W zijn verwant: ze bevatten voor een deel dezelfde raadsels, vaak ook in overeenkomende bewoordingen. De raadsels uit CB kunnen in principe met vierGa naar voetnoot13 andere versies vergeleken worden, en in sommige gevallen met nog meer omdat zowel in B1 als in W vragen twee keer voorkomen. Deze Middelnederlandse minneraadsels gaan terug op Oudfranse minnevragen. Zestien verzamelingen van Oudfranse minneraadsels (afkomstig uit dertien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bronnen) zijn met een uitgebreide inleiding uitgegeven door A. Klein.Ga naar voetnoot14 Klein maakt een onderscheid tussen vragen in proza en vragen op rijm; de hier te behandelen raadsels zijn in het Frans in verzen (siglen H, I, K, L, M, N, O, P en Q).Ga naar voetnoot15 Deze Oudfranse verzamelingen bevatten ten dele dezelfde raadsels.Ga naar voetnoot16 Een steeds terugkerend onderdeel zijn de z.g. Chastel d'amours-vragen, die betrekking hebben op het liefdeskasteel dat veroverd moet worden, een allegorie die ook uit de Middelnederlandse letterkunde welbekend is. In CB komen twee raadsels van dit type voor, bijvoorbeeld:Ga naar voetnoot17 312[regelnummer]
Welc is den sleutel van minnen mede,
die ontsluyt die poorten t'allen steden?
Een vriendelijc bidden.
Bij een vergelijking van de raadsels uit CB met de genoemde Middelnederlandse verzamelingen, blijkt de versie uit H het meest verwant,Ga naar voetnoot18 zoals in het volgende voorbeeld:Ga naar voetnoot19
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwantschap tussen de raadsels uit CB, de andere Middelnederlandse raadselverzamelingen en de Oudfranse raadsels op rijm zijn weergegeven in het volgende schema:
Een opmerkelijk geval vormt 314: hiervan zijn maar liefst zes Middelnederlandse versies bekend, maar geen Oudfranse bron. Die bron moet er hoogstwaarschijnlijk wel geweest zijn, maar is niet overgeleverd.Ga naar voetnoot21 Twee raadsels uit CB, 309 en 311, kunnen niet direct met de andere Middelnederlandse versies in verband gebracht worden, noch met de Oudfranse raadsels. De besproken Middelnederlandse raadselverzamelingen zijn verwant,Ga naar voetnoot22 maar hoe zij zich onderling precies verhouden is niet op voorhand duidelijk. Geen van de Oudfranse teksten H t/m Q is de directe bron van deze Middelnederlandse raadsels, maar de bron moet wel een soortgelijke verzameling zijn geweest. Het is echter zeer waarschijnlijk dat de overlevering voor een groot deel mondeling is geweest; het raadsel is immers bij uitstek een genre dat leeft doordat mensen het aan elkaar doorvertellen. Als dit inderdaad het geval is, onttrekt een groot deel van de overlevering zich aan onze waarneming. Deze raadsels lijken geliefd te zijn geweest, want vijf verschillende bronnen is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een groot aantal voor Middelnederlandse wereldlijke teksten.Ga naar voetnoot23 Tegen deze achtergrond is het des te opmerkelijker dat van de Oudfranse raadsels in verzen nog twee andere vertalingen in het Middelnederlands bekend zijn, die onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan. Ze zijn uitgegeven als toevoeging aan twee verschillende drukken van Marius Lauriers' vertaling van Ovidius' Ars amatoria. De ene vertaling, in verzen, is gemaakt door Marcus van Vaernewijck en werd onder de titel Questien oft raetsels der minnen in 1564 bij Cornelis vander Riviere te Doesburg gedrukt.Ga naar voetnoot24 De Franse bron die hij gebruikte was de Adevineaux amoureux (siglen F en Q bij Klein).Ga naar voetnoot25 De andere vertaling, in proza, is toegevoegd aan de druk die in 1599 verscheen bij Pieter Verhaghen in Dordrecht onder de titel De arte amandi oft De Conste der Minnen. Braekman heeft aangetoondGa naar voetnoot26 dat het hier gaat om een onafhankelijke vertaling van Les demandes d'amours (siglen O en G I bij Klein).
Samenvattend: de minneraadsels 307-315 uit CB zijn verwant aan vier andere Middelnederlandse raadselverzamelingen (H, B1, B2 en W), en van deze het meest aan H (Der minnen guet). Deze vijf verzamelingen gaan terug op de Oudfranse minneraadsels op rijm. Van dezelfde groep Franse teksten bestaan bovendien twee andere onafhankelijke vertalingen in het Middelnederlands. Dit alles lijkt erop te wijzen dat deze raadsels in de vijftiende en zestiende eeuw geliefd zijn geweest.
316 en de Limborch-teksten Raadsel 316 is van een ander type dan de voorafgaande: het geeft de beschrijving van een situatie en daaraan wordt een vraag verbonden. Ook 316 is een raadsel waarvan verschillende versies zijn overgeleverd. Ik parafraseer eerst het raadsel zoals het in het CB staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie ridders beminden dezelfde jonkvrouw. Ze wisten van elkaar dat deze hen alle drie ontving, maar elk dacht dat hij de enige was die zij werkelijk beminde. Op een keer zouden de drie ridders deelnemen aan een toernooi. Elk vroeg aan haar een kleinood; zij gaf ieder een zijden mouw.Ga naar voetnoot27 Toen de ridders ontdekten wat ze gedaan had, gingen ze samen naar haar toe om te vragen wie voor haar nu de ware was. De jonkvrouw loste het handig op: de een trapte ze op de voet, de ander kneep ze met haar hand en de derde schonk ze een vriendelijke blik; vervolgens zei ze dat ze degene die ze liefhad een duidelijk teken gegeven had. De vraag is nu: wie werd het meest bemind? Het antwoord luidt: Grote lichtzinnigheid is er in de ogen en een blik bedriegt dikwijls; de voeten zijn een oneervol lichaamsdeel; maar met de handen legt men beloften af en daarom geeft de hand het beste minneteken. Braekman merkte reeds op dat de tweede helft van dit raadsel inhoudelijke overeenkomsten vertoont met een vraag in het koningsspel uit het Volksboek LymborchGa naar voetnoot28 (hierna: VbL). Deze prozaroman is, zoals bekend, verwant aan de Roman van Heinric ende Margriete van Limborch (hierna: RomL).Ga naar voetnoot29 Braekman heeft de tekst van raadsel 316 klaarblijkelijk niet met de tekst van RomL (boek XI, vs. 1451-1520) vergeleken, anders had hij gezien dat deze verwantschap veel nauwer is dan die met VbL: de overeenkomsten zijn vaak zelfs woordelijk. Er is nog een tekst die in de beschouwing kan worden betrokken: in het al eerder genoemde verzamelhandschrift 's-Gravenhage, KB, 75 H 57 (sigle H) is het koningsspel uit de RomL als zelfstandige tekst overgenomen.Ga naar voetnoot30 Ik vergelijk nu eerst de tekst van de vraag van het raadsel in deze drie versies en vervolgens de tekst van het antwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekst van de vraag komt in de drie versies vrijwel woordelijk overeen.Ga naar voetnoot31 Raadsel 316 vertoont de meeste verwantschap met de formulering van de vraag in H, omdat de volgorde van de gebaren in RomL afwijkend is.Ga naar voetnoot32 Bij het antwoord op het raadsel liggen de verwantschappen iets ingewikkelder. In alle versies bestaat het antwoord uit drie delen: de argumenten voor oog, voet en hand worden tegen elkaar afgewogen. In het eerste gedeelte van het antwoord in CB worden de ogen als liefdesteken afgewezen op grond van hun lichtzinnigheid. Dit argument wordt ook in RomL en in H gevonden, en de bewoording komt overeen. VbL wijkt voor dit gedeelte van het antwoord van deze drie teksten af: hier denkt Lodewijc dat de ogen het beste liefdesteken geven (omdat de blik van de geliefde het lijden van het hart kan verzachten), maar Margrieta keurt dit antwoord af: de ogen zijn immers dikwijls leugenachtig. Het tweede gedeelte van het antwoord in CB interpreteert het gebaar dat de jonkvrouw met de voet maakte. De tekst is hier uiterst kort: die voeten is ooc een oneerlijck (‘oneervol’) lidt. In dit geval is er geen overeenkomst met RomL en het raadsel uit H, die onderling wel nauw verwant zijn.Ga naar voetnoot33 218[regelnummer]
Die voeten, jonchere, gheloves my,
Sijn tnederste dat die mensche hevet:
Si treden dicke daermen om gheeft
221[regelnummer]
Harde cleen of en merket niet.
In het VbL worden de voeten met een ander argument afgekeurd als liefdesteken: het trappen met de voet is het onbehoorlijkste en schandelijkste wat een meisje kan doen, want die voeten het versmaetste ledt sijn/ Ende duysterste dat aenden lichaem mach wesen. De bespreking van de voet uit raadsel 316 vertoont enige gelijkenis met de geciteerde regels uit het VbL, maar de overeenkomst is niet sterk. Tenslotte de argumenten voor de stelling dat de handen het beste liefdesteken geven. In het CB staat: maer die handen zijn (vroet)Ga naar voetnoot34
daer men die gelofte mede doet,
daerom is, na mijnder sinnen,
die hant het beste teecken van minnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De laatste twee verzen hebben hetzelfde rijmpaar als vs. 225-6 uit H:Ga naar voetnoot35 222[regelnummer]
Mer die hande sijn een let,
Dat een mensch legghen moet
Waert hem voeghet of dincket goet.
225[regelnummer]
Hier bi, jonchere, na minen sinne,
Soe gheve ic die hant der minne.
Er wordt hier echter een ander argument gegeven dan in het CB: in H wordt de hand verkozen omdat men de hand bewust legt waar men wil; in CB is het argument dat de hand het lichaamsdeel is waar men beloften mee aflegt. Hetzelfde argument geeft VbL: Metter hant te nemene dat is gepresen.
Voort scoonste teeken her coninc verheven.
Want die handen die mogen die belofte geven
Tvelc die oghen niet gedaen en connen
Noch ooc die voeten.
Er is dus een inhoudelijke overeenkomst tussen het CB en VbL bij de bespreking van de hand in het antwoord. Wat de bespreking van de ogen en de vraag van het raadsel betreft is het CB echter heel duidelijk verwant aan H en in iets mindere mate aan de bron daarvan, RomL. Bij de bespreking van de voet in het antwoord wijkt CB van alle andere versies af.Ga naar voetnoot36 Met andere woorden: vraag 316 is verbonden met de Limborch-teksten, maar een directe bron kan niet worden aangewezen. Van dit raadsel zijn ook twee Oudfranse versies overgeleverd, A II 13 en F I 22 in de editie-Klein.Ga naar voetnoot37 De relatie tussen raadsel 316 en de Oudfranse versies is lang niet zo hecht als die tussen de hierboven behandelde vragen 307-315 uit CB en een aantal berijmde Oudfranse minnevragen. Raadsel 316 en de nauwverwante vragen uit RomL en H zijn veel verhalender dan de Franse vragen.Ga naar voetnoot38 Opmerkelijk is dat in deze Middelnederlandse versies de casus in een meer ridderlijk, hoofs milieu is gesitueerd: in de Franse versies is geen sprake van een toernooi of van een zijden mouw als liefdespand.Ga naar voetnoot39 Ook het antwoord wijkt af: terwijl in raadsel 316 de ogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op grond van hun lichtzinnigheid worden afgewezen, is in de Franse versies de blik juist het uitverkoren teken (in A II 13 luidt het argument dat de ogen verbonden zijn met het hart en in F I 22 wordt het oog de boodschapper van het hart genoemd). Nu zijn er nog twee Middelnederlandse versies van dit raadsel bekend, waarin de blik het beste teken genoemd wordt: een vraag uit het volksboek Int Paradijs van VenusGa naar voetnoot40 (het argument voor de ogen luidt, als in het Franse raadsel F I 22, dat de ogen de boden van het hart zijn) en (alweer) een vraag uit Van Vaernewijcks Questien der minnen, waarin hetzelfde argument gegeven wordt.Ga naar voetnoot41 In deze twee versies is er overigens weer geen sprake van een toernooi, noch van de zijden mouw. In Int Paradijs wordt de casus uiterst kort uiteengezet; de mannen worden zelfs niet expliciet als minnaars van de dame genoemd.Ga naar voetnoot42 In totaal zijn er dus maar liefst acht versiesGa naar voetnoot43 van dit raadsel overgeleverd, waarin of de hand of de ogen verkozen worden, met verschillende argumenten. Blijkbaar is er op deze vraag meer dan één goed antwoord mogelijk. Ik geloof dat dit verband houdt met de functie die de minneraadsels in de eigen tijd gehad hebben. Welk antwoord men geeft lijkt niet zo belangrijk, wel de wijze waarop men dit antwoord weet te formuleren en te beargumenteren. Discussies over het antwoord zouden een vast onderdeel van een raadselspel kunnen zijn.Ga naar voetnoot44 Het raadsel van de vrouw met de drie aanbidders is overgeleverd in bronnen uit verschillende eeuwen. De oudst bekende Middelnederlandse versie is die uit de RomL, ontstaan na 1283,Ga naar voetnoot45 Dezelfde versie komt ook voor in H (eerste helft vijf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiende eeuw) en in het CB (ca. 1600). Het raadsel heeft een hoofse enscenering: de aanbidders zijn ridders, die een zijden mouw als liefdespand krijgen als zij in een toernooi gaan vechten. Deze hoofse elementen ontbreken in de latere versies, die alle uit de zestiende eeuw stammen: VbL (1516), Int Paradijs (ca. 1530)Ga naar voetnoot46 en Van Vaernewijcks Questien der minnen (1564).Ga naar voetnoot47 Ook zo'n klein tekstje als een minneraadsel wordt in de loop der tijden aangepast, omdat elke vragensteller probeert het raadsel smeuïg te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
317-321 en Van der feestenDe vragen en antwoorden 317-321 uit CB vertonen verwantschap met een wellicht onverwachte bron: het veertiende-eeuwse leerdicht Van der feesten (hierna: Vdf).Ga naar voetnoot48 In deze tekst ondervraagt een jonkvrouw op een feest een clerc over allerlei aspecten van de liefde, waarop deze leerzame antwoorden geeft: de tekst heeft duidelijk een didactisch aspect. De vragen 317-321 uit CB komen overeen met vijf van de vragen die de dame stelt. Het is opmerkelijk dat in CB vragen zijn opgenomen die elders in een leerdicht voorkomen. Hier kruisen twee tekstsoorten (leerdicht en raadsel) elkaar die wij geneigd zijn als gescheiden te zien. De gesignaleerde overeenkomst roept daarom vragen op over de aard van Vdf. Maar eerst een vergelijking van beide teksten. In Vdf stelt de dame in totaal elf vragen. Hiervan zijn er vijf in CB opgenomen: de eerste drie en de laatste twee vragen. Waarom zijn juist deze vragen geselecteerd? De eerste drie vragen vormen in Vdf een eenheid. De dame begint te vragen wat liefde is (vs. 89). De klerk wil hier aanvankelijk niet op antwoorden, maar als zij aandringt definieert hij de liefde als de vereniging van het hart en het gemoed van twee mensen (vs. 153-156).Ga naar voetnoot49 De dame vraagt dan door: als liefde zo edel is, waarom klagen minnaars dan altijd zo (vs. 169-172)? De klerk legt uit dat alleen valse minnaars klagen; liefde stelt minnaars zwaar op de proef en velen zijn wel van liefde vervuld maar weten niet hoe ze liefde moeten verwerven. De dame stelt tevreden vast dat de klerk haar nu uitgelegd heeft wat liefde is; vervolgens wil ze leren hoe men deze kan verkrijgen. De eerste drie vragen die de dame stelt vloeien logisch uit elkaar voort: telkens vormt een aspect van het antwoord van de klerk de aanleiding voor een volgende vraag. De laatste twee vragen vormen evenzo een eenheid. Eerst vraagt de dame waardoor men liefde voor een ander opvat (vs. 721-724). De klerk noemt in zijn antwoord vier aspecten, waaronder miltheit (vs. 759). De dame reageert daar zeer verontwaardigd op: zij heeft dikwijls gehoord dat liefde die met cadeaus is verworven, van korte duur is. Hoe komt hij erbij geschenken te noemen als middel om liefde te verkrijgen? (vs. 765-776). Ook de laatste twee vragen die de dame stelt zijn dus met elkaar verbonden: het antwoord van de klerk roept een nieuwe vraag bij de dame op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat van de elf vragen uit Vdf de eerste drie en de laatste twee geselecteerd zijn, kan ook verklaard worden: de derde en de een na laatste vraag sluiten inhoudelijk goed op elkaar aan. De derde vraag bevraagt welke inspanningen een minnaar zich moet getroosten om liefde waardig te worden. De een na laatste vraag is hier als het ware het spiegelbeeld van: daarin gaat het erom door welke eigenschappen van de ander de liefde van de minnaar ontvlamt. Zo bezien vormen de vijf geselecteerde vragen een logisch geheel. De tekst van Vdf is in verschillende bronnen overgeleverd. Een daarvan is het handschrift 's-Gravenhage, KB, 75 H 57 (hierna: H), hetzelfde verzamelhandschrift waarin ook een verzameling raadsels voorkomt die verwant is aan de groep 307-315, en een bewerking van enkele vragen uit het koningsspel van de RomL, waaronder de vraag over de drie minnaars (316 in het CB). De tekst van Vdf is in H niet compleet: de eerste 58 vss. ontbreken.Ga naar voetnoot50 Vdf is, alleen in het handschrift-van Hulthem (Brussel, KB, 15.589-15.623; hierna: Br) volledig overgeleverd. Verder zijn er nog drie tamelijk korte fragmenten bekend.Ga naar voetnoot51 Of een van deze bronnen speciale verwantschap vertoont met de minneraadsels is moeilijk te bepalen.Ga naar voetnoot52 In enkele gevallen waarin de tekst van H duidelijk corrupt is en Br een betere lezing geeft, volgt het minneraadsel de lezing van Br.Ga naar voetnoot53 Op andere plaatsen wijkt de lezing van de minneraadsels echter af van Br; noch handschrift Br, noch een van de bekende fragmenten van Vdf kan de directe bron van de minneraadsels zijn geweest.Ga naar voetnoot54 De tekst van vragen en antwoorden is in CB efficiënt samengevat. Ook de vorm is veranderd: het gekruiste rijm van Vdf is in CB proza geworden, met rijmresten. Opmerkelijk is dat deze rijmresten niet alleen gekruist, maar ook gepaard rijm te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien geven. Op enkele plaatsen lijkt het gekruiste rijm zelfs bewust tot gepaard rijm te zijn omgewerkt.Ga naar voetnoot55 Dit is echter niet consequent gedaan: een bepaalde bewerkingstechniek is niet te ontdekken. De wijze waarop de tekst bekort is vertoont ook in andere opzichten weinig wetmatigheden.Ga naar voetnoot56 Een voor de hand liggende manier om een berijmde tekst te bekorten, is het weglaten van elementen waarvan de belangrijkste functie het vullen van een rijmpaar is. Dit middel is wel toegepast, maar nog vaker blijven dergelijke elementen in CB gehandhaafd. Beide vindt men in dit voorbeeld: Vdf 729[regelnummer]
Vier dinghe sijn sekerlike
Die elc minnere sonder waen
Meest doen minnen op ertrike.
732[regelnummer]
Welc si sijn, nu wilt verstaen:
Antwoord op raadsel 320: Vier dingen zijnder sekerlijcken die elcken menschen meest doen minnen op aertrijcken [...] De versvullende elementen sekerlike (vs. 729) en op ertrike (vs. 731) uit Vdf zijn in CB overgenomen, waardoor deze zin rijmresten bevat; het versvullende sonder waen (vs. 730) is komen te vervallen. In één opzicht is de tekst van Vdf wel consequent bekort: contextafhankelijke elementen zijn weggelaten. Alle aanspreekvormen zijn bijvoorbeeld geschrapt.Ga naar voetnoot57 Ook andere elementen uit het gesprek tussen de klerk en de dame zijn komen te vervallen, zoals die regels waarin de ene spreker direct reageert op wat de ander ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegd heeft.Ga naar voetnoot59 De klerk begint bijvoorbeeld in vs. 725-9 zijn antwoord met een beleefde toezegging dat hij de vraag van de dame graag wil beantwoorden. Deze formule komt in CB niet voor. Door deze ingrepen is de tekst van een gesprek veranderd in een opsomming van vragen en antwoorden. In het bovenstaande ging ik er steeds van uit, dat de tekst van Vdf in de een of andere vorm de bron geweest is voor de raadsels in CB. Dat dit zo is kan niet bewezen worden. Sterker nog: juist het feit dat de vragen uit Vdf ook als aparte raadsels zijn overgeleverd, kan een nieuwe licht werpen op de bronnen van dit leerdicht. Zou het niet zo kunnen zijn dat niet alleen de samensteller van CB maar ook de schrijver van Vdf gebruik gemaakt heeft van een verzameling losse raadsels over de liefde als bron? De schrijver van de sproke zou dan de vragen in een verhalende context geplaatst hebben en het didactische karakter hebben versterkt.Ga naar voetnoot59 Opmerkelijk is nu dat het soort vragen dat in Vdf gesteld wordt een zekere verwantschap vertoont met bepaalde verzamelingen van Oudfranse minneraadsels. In vs. 213 e.v. vraagt de dame aan de klerk hoe men liefde kan verkrijgen. Zijn antwoord luidt: door hoofs te spreken, hoofs te zijn in het spel, te helen en om minne te verzoeken. In een Franse verzameling komt de volgende tweespraak voor: ‘Dame, je [vous] demande, coment amant puet avoir grace d'estre amé de s'amie?’ Het antwoord: ‘Biau sire, pour estre loiaus, courtois, simples, celans et frans, secret, certains, atemprés; et tel doit ami estre.’Ga naar voetnoot60 Vraag en antwoord komen in het Oudfrans en het Middelnederlands niet woordelijk overeen, maar er is een onmiskenbare overeenkomst. Nog een Vraag uit Vdf vertoont veel gelijkenis met een van de Oudfranse minnevragen. In vs. 653 e.v. vraagt de dame wie het trouwste zijn in de liefde, de mannen of de vrouwen. De klerk antwoordt dat de vrouwen dat zijn: zij zijn immers versch ende cout (vs. 689), als groen hout. Ze ontvlammen minder snel dan de mannen, maar als ze eenmaal verliefd zijn dan is dat voor lange tijd. In verscheidene Franse verzamelingen van raadsels komt deze vraag ook voor, met verschillende antwoorden, bijvoorbeeld: volgens de natuur zijn de mannen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trouwste, maar in de praktijk de vrouwen, al is dat contre le droit de nature.Ga naar voetnoot61 Hier wordt, net als in Vdf, de natuur als motiverende kracht wordt aangehaald.Ga naar voetnoot62 Ook de volgende vragen uit Vdf zouden niet misstaan in de Franse verzamelingen: Wat is liefde? (vs. 89 e.v.)Ga naar voetnoot63 en: Waarom klagen minnaars zo? (vs. 169 e.v.).Ga naar voetnoot64 Naast deze inhoudelijke verwantschappen is er een overeenkomst wat betreft de vorm. In Vdf worden in het antwoord dikwijls vier aspecten genoemd van de bevraagde zaak. Dezelfde vorm wordt gevonden in bepaalde Franse raadsels, bijvoorbeeld de vraag wat vrijgevigheid is, wordt beantwoord met: dat men zich zo goed verzorgt dat een ieder er met waardering over spreekt, dat men royaal geeft van zijn bezittingen, dat men feesten geeft en dat men dikwijls anderen te eten geeft.Ga naar voetnoot65 Met deze vergelijking van de kwesties uit Vdf met Franse raadselverzamelingen is niet aangetoond dat de schrijver van Vdf gebruik gemaakt heeft van bekende verzamelingen van losse raadsels, wel blijkt er een zekere overeenkomst te bestaan wat betreft het soort vragen dat gesteld wordt. De tekst van Vdf is in het verleden op verschillende wijzen gekarakteriseerd: als Minnerede,Ga naar voetnoot66 als mystiek gedicht,Ga naar voetnoot67 als profaan liefdesgedichtGa naar voetnoot68 en als exponent van het Middeleeuwse stofcomplex van vriendschapsmaterie.Ga naar voetnoot69 Daaraan verbonden zijn verschillende suggesties over de verwantschap met verscheidene andere werken: onder andere het Tractatus de quatuor gradibus violentiae charitatis van Richard de S. Victor, De amore van Andreas Capellanus, de Vlaamse Rose en Der minnen loep van Dirc Potter. Op grond van het bovenstaande zou aan deze opsomming nog een groep teksten moeten worden toegevoegd: het lijkt vruchtbaar Vdf te beschouwen tegen de achtergrond van de Oudfranse en Middelnederlandse minneraadsels. Hoe dit ook zij, de raadsels 317-321 uit het CB kunnen beschouwd worden als een nieuw (zij het bewerkt) fragment van Vdf, waarmee het aantal bronnen waarin deze laatste tekst overgeleverd is, op maar liefst zes komt te staan. Door vergelij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king met de tekst van de handschriften van Vdf kan de lezing uit CB op enkele plaatsen verbeterd worden.Ga naar voetnoot70 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitTussen de minneraadsels uit het CB en andere Middelnederlandse teksten waarin een vraag-en-antwoordspel in de een of andere vorm voorkomt bestaan complexe relaties. Het verzamelhandschrift 's-Gravenhage, KB, 75 H 57 bevat drie teksten met een vraag-en-antwoordspel: Der minnen guet, een tot samenspraak omgewerkt gedeelte uit de RomL, en Vdf. Deze teksten vertonen verwantschappen met alle drie de besproken groepen raadsels uit CB, maar het Haagse handschrift kan niet de directe bron van CB zijn.Ga naar voetnoot71 Mogelijk heeft de samensteller van het CB geput uit een verzameling teksten waarin net als in het Haagse handschrift de minnecasuïstiek een belangrijke plaats innam. De relatie tussen raadsel 316 en het koningsspel in de Limborch-teksten is ook complex: 316 is ten dele nauw verwant aan een van de RomL afgeleide tekst in het Haagse handschrift, maar daarnaast is er ook een inhoudelijke overeenkomst met het VbL. Nu is de verhouding tussen de RomL en het VbL problematisch, ook voor wat het koningsspel betreft. Dit gedeelte is in de RomL veel uitgebreider dan in het volksboek, waarin slechts vier vragen zijn opgenomen in caput 94.Ga naar voetnoot72 Van die vier vragen zijn alleen de eerste twee uit de RomL afkomstig. Voor de laatste vraag uit VbL kan een Oudfranse bron worden aangewezen, maar een bron van het derde raadsel is niet bekend.Ga naar voetnoot73 Juist de laatste twee raadsels uit het VbL, die dus niet in de RomL voorkomen, zijn verwant aan respectievelijk de raadsels 284 en 283 uit het CB.Ga naar voetnoot74 De raadselverzameling in het CB heeft dus een vrij nauwe ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wantschap met RomL (en de daaruit afgeleide samenspraak in H), maar in andere opzichten weer met VbL, zonder dat duidelijk is hoe de onderlinge relaties precies liggen. Ook de relatie tussen de vragen uit CB en uit Int Paradijs van Venus is niet duidelijk: raadsel 316 gaat niet direct terug op een soortgelijke vraag uit Int Paradijs, maar andere vragen uit CB, nrs. 285-306, zijn volgens Braekman rechtstreeks, met enkele toevoegingen, uit dit volksboek overgenomen.Ga naar voetnoot75 Dat er tussen verschillende Middelnederlandse raadselverzamelingen zulke ingewikkelde verwantschappen bestaan, maakt het waarschijnlijk dat er allerlei tussenstadia zijn geweest: schriftelijk, maar ook mondeling.Ga naar voetnoot76
Er zijn vrij veel Middelnederlandse minneraadsels overgeleverd, in bronnen uit een lange periode. Het koningsspel van de RomL is de oudst bekende verzameling.Ga naar voetnoot77 De minneraadsels functioneren hier in de hoofse cultuur, waarin het omzichtig en elegant kunnen spreken over delicate (liefdes)aangelegenheden een belangrijke plaats inneemt.Ga naar voetnoot78 Het spel heeft ook een didactisch aspect: op de vraag waarom de liefde een minnaar soms doet lijden, volgt bijvoorbeeld een uiteenzetting over de zeven planeten (vs. 826-936). Maar wat men zegt is niet het enige dat telt: hoe men het zegt is minstens zo belangrijk. In de loop van de tijd lijkt de didactische component steeds belangrijker te worden. Pauwels Stroobant prijst de minneraadsels in het ‘woord vooraf’ van CB apart aan: ‘Met veel schoonder amoureuse raetselen, tot leeringhe van alle amoureuse gheesten, hoe sy reyn liefde sullen draghen sonder eenige vileynie, niet tot schimp oft achterdeel [“nadeel”] van yemant [...]’ en hij raadt zijn lezers aan om juist niet op de formulering van de raadsels te letten, maar om er lering uit te trekken, zoals een bij niet op de bloem let, maar slechts de honing en de was zoekt. Om hun leerrijke inhoud blijven de minneraadsels tot in de achttiende eeuw (!) in druk verschijnen.Ga naar voetnoot79 |
|