| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Koloniale en postkoloniale literatuur
De letterkunde die te maken heeft met onze voormalige koloniën staat weer volop in de belangstelling. J.J. Oversteegen schrijft een biografie over Cola Debrot (aan wie in maart een tentoonstelling en een klein symposium werd gewijd in Groningen), Wim Rutgers bereidt onder Utrechtse auspiciën een standaardwerk voor over de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba, terwijl het nog niet lang geleden is dat in Leiden de proefschriften van Termorshuizen (over Daum) en van Kees Snoek (over de Indische jaren van Du Perron) werden verdedigd; er bestaat sinds 1986 een Werkgroep Indische Letteren, met Peter van Zonneveld als actief lid; de aanwezigheid van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden, en van vele, ten onrechte ‘kleine letteren’ genoemde vakgebieden aan de Leidse universiteit heeft ook veel impulsen gegeven om aandacht te besteden aan onze ‘overzeese’ literatuur. Een en ander blijkt ook uit een bundel die in 1990 onder redactie van Theo D'haen verscheen als uitgave van de Vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië van de Rijksuniversiteit te Leiden getiteld Herinnering, herkomst, herschrijving (geen prijsopgave), grotendeels gevuld met teksten uitgesproken op een te Leiden gehouden symposium over ‘koloniale en postkoloniale literaturen’. De Nederlandstalige literatuur komt daarbij ruim aan bod: zes van de elf bijdragen hebben betrekking op de Nederlandse (post)koloniale letterkunde. Gerard Termorshuizen en Peter van Zonneveld bespreken de Indisch-Nederlandse literatuur. Termorshuizen geeft een introductie. ‘De “eigen” en die “andere” wereld’, waarin, na het standaardwerk van Nieuwenhuys, nog eens gewezen wordt op het belang van de traditie van vertellen zonder literaire opsmuk, vanaf de scheepsjournalen en reisbeschrijvingen tot het proza van onze tijd. Van Zonneveld snijdt enkele
‘Problemen en taken’ aan, zoals de kwestie van de afbakening, alsmede ‘algemene vragen’, die onder meer te maken hebben met de ‘historische en psychologische confrontatie tussen Oost en West’, die ‘de ruggegraat’ vormt van deze koloniale en postkoloniale literatuur. Van Zonneveld wil de literaire teksten als (cultuur)historische bron gebruiken, ten einde‘een wereld die voorgoed tot het verleden behoort’ te kunnen reconstrueren. De (orale) verteltraditie in het werk van bestuursambtenaren komt ter sprake in ‘Vertellingen van de voorgalerij’ door Leonard Blussé. E.M. Beekman, die de inleidingen schreef voor de vertalingen van Indisch-Nederlandse literatuur in de Library of the Indies, gaat in ‘The custodial role of colonial literature’ in op ‘the case of nature writing’; hij stelt vast dat natuurbeschrijvingen in de Nederlandse letterkunde nagenoeg ontbreken, met uitzondering van het werk van twee koloniale auteurs, de zeventiende-eeuwse botanicus Rumphius en een vulkaanspecialist uit de negentiende eeuw, Junghuhn. De ‘West’ komt aan bod in de bijdragen van Wim Rutgers en Michiel van Kempen. De eerste bespreekt de ‘Literaire passanten in de Nederlandse Antillen’, waarbij hij zich dus beperkt tot de ‘Nederlandse letterkunde over de Antillen’ en de veel belangrijker te achten ‘letterkunde van de Nederlandse Antillen’ buiten beschouwing laat. Van Kempen geeft een overzicht van de rol van Suriname in de Nederlandse letterkunde. Naast deze bijdragen over de Nederlandstalige literatuur vindt men artikelen over de Spaanstalige letterkun- | |
| |
de in Amerika (Jan Lechner), de (post)koloniale Engelstalige letteren (Theo D'haen) en China en de koloniale literatuur (Wilt Idema). De bundel wordt geopend door een inleiding van D'haen, waarin enkele definitieproblemen worden opgeworpen
(zo blijken de termen koloniaal en postkoloniaal doorgaans, ook in dit boek, heel verschillend te worden ingevuld), en afgesloten door de oratie van Mineke Schipper, die waarschuwt tegen een te sterke westerse, Eurocentrische blik van de literatuurwetenschap op de (post)koloniale culturen.
G.J.D.
| |
Poëzielezers over Gezelle
‘Het is waard Nederlands te leren louter en alleen om Gezelle te kunnen lezen’, zei de negentigjarige Michel Seuphor in een onlangs door de BRT uitgezonden documentaire over zijn leven. Of alle wat jongere poëzielezers deze uitspraak volledig zouden onderschrijven is de vraag. Vooral enkele lezers uit Nederland, uit ‘Noord’ dus, hebben naast veel bewondering, soms toch ook wel moeite met de dichter, met zijn religieuze kant bijvoorbeeld, met zijn negentiende-eeuwse retoriek, of juist met zijn van de betekenis afleidende klink-klank. ‘Gezelle klinkt vaak mooi, maar daarmee is ook wel het meeste gezegd’, aldus T. van Deel, en Benno Barnard schrijft zelfs: ‘na een gedicht of wat verveel ik me bij Gezelle’. Maar er zijn ook lezers die, nog steeds, open staan voor de rijkdom van deze poëzie en die, wanneer hun gevraagd wordt, zoals de redactie van Gezelliana onlangs heeft gedaan, een ‘lectuurverslag’ te maken van een gedicht van onze grootste dichter uit de vorige eeuw, van hun bewondering impliciet of expliciet blijk geven. Het resultaat is een aardige aflevering van de Kroniek van de Gezellestudie (1990, aflevering 2), waarvoor hier buiten de rubriek ‘Uit de tijdschriften’ om aandacht voor wordt gevraagd. We zien Guus Middag afwijken van de meer betreden leespaden en zich richten op ‘de buitenwijken, of liever: de bospaden van zijn poëzie’; we zien Hugo Brems die doelbewust ‘een verkeerde lectuur’ kiest op zoek naar ‘harde betekenissen, in de mate dat zij toch niet eenduidig zijn en de kracht hebben zichzelf te openen of te ontkennen’; we vinden er voorts goede analyses van gehele gedichten, bijvoorbeeld van Paul Claes en van Remco Ekkers. De onvermoeibare pleitbezorger van de Gezellestudie Piet Couttenier, leidt deze aardige staalkaart van de hedendaagse Gezelle-‘lectuur’ in, die prikkelt
het werk van Gezelle weer eens ter hand te nemen (Nederlands hoeft de lezer van De nieuwe taalgids er al niet voor te leren). Enkele bijdragen die tot ware verhandelingen zijn uitgegroeid, onder andere van Anneke Reitsma en Kees Verheul, worden in een volgend nummer afgedrukt. (Gezelliana: Abonnement 600 bfr., te storten op postrekeningnummer 000-0061095-82 van UFSIA, Venusstraat 35, 2000 Antwerpen, onder vermelding van ‘Gezelliana’; inlichtingen: telefoon 03/220 42 89; losse nummers 400 bfr, exclusief verzendkosten).
G.J.D.
| |
Tweede druk van Hedendaags Nederlands
In december 1984 verscheen als sluitstuk van de reeks vertaalwoordenboeken van Van Dale Lexicografie het Groot woordenboek hedendaags Nederlands van de hand van P.G.J. van Sterkenburg en W.J.J. Pijnenburg; het boek viel direkt
| |
| |
op door de afkorting NN die de band sierde. Aan dit werk werd in de Ntg aandacht besteed in jaargang 78 (1985) 193-200 en in jaargang 81 (1988)336-340, beide keren voor een deel in vergelijkingen met andere eigentijdse woordenboeken, een procédé van bespreking dat zich bij het beoordelen van woordenboeken nu eenmaal vanzelf opdringt.
Deze tweede druk vertoont nogal wat veranderingen. Als hoofdredacteur tekent nog steeds Van Sterkenburg, als wiens geesteskind dit woordenboek wel mag gelden. De naam van Pijnenburg is echter verdwenen en in zijn plaats figureren nu G.E. Booij en P.R.F. Verhoeven op de titelpagina. Als belangrijkste uitbreiding moet vermeld worden dat deze tweede druk 1617 bladzijden telt tegen 1569 in de eerste druk. Het aantal nieuwe ingangen bedraagt ruim 6000 en vooral woorden met grote actualiteitswaarde zijn toegevoegd, zoals aidstest, APK-keuring, babbellijn, bobo, dotterbehandeling, euromunt, jihad, megachip, rohypnol, SOFI-nummer e.v.a. Verder is meer aandacht besteed aan de morfologische produktiviteit door zelfstandige ingangen voor voor- en achtervoegsels op te nemen waardoor plaats gewonnen kon worden; het aantal trefwoorden kreeg een nieuwe dimensie door het onderbrengen van semantisch doorzichtige afleidingen bij het grondwoord. Terecht is in bescheiden mate geschrapt in het bestand van ongebruikelijke woorden. Veel woordenboeken lijden aan een conserveringssyndroom: bij herdrukken voegt de redactie wel woorden toe, maar het valt moeilijk om te schrappen. De redacteuren van NN durven in dit opzicht rigoureus te handelen, waardoor de omvang van een eendelig handwoordenboek behouden kon blijven. Een praktische verandering is verder het aanbrengen van afbreekpunten in meerlettergrepige woorden (zoals in de veelgesmade, maar toch wel heel handige Herziene woordenlijst van de Nederlandse taal al gepractiseerd is). Aardrijkskundige namen tenslotte zijn niet meer in een afzonderlijke lijst opgenomen, maar geïntegreerd in het woordenboek zelf.
Het inleidend woord bij deze tweede druk van NN eindigt met een captatio benevolentiae: de redacteuren zijn er zich van bewust dat de weg naar het ideale woordenboek van hedendaags Nederlands nog lang en moeizaam is. Ze wijzen er ook op dat het gezicht van de Nederlandse lexicografie nog steeds in sterke mate bepaald is door haar historische gerichtheid. Tegen deze achtergrond is dit woordenboek een nieuw produkt dat niet ten onrechte het woord hedendaags in de titel voert. Ik denk dat dit werk gezichtsbepalend zal worden voor de actuele lexicografie van de jaren negentig en dat het over enkele decennia onontbeerlijk zal zijn bij de lectuur van kranten, tijdschriften en boeken uit deze jaren. En dat is niet de minst belangrijke functie van een woordenboek naast de vooropstaande hedendaagse bruikbaarheid.
M.C.v.d.T.
| |
Het festijn van Tachtig
Dit jaar verscheen er onder de titel Het festijn van Tachtig een monografie van Enno Endt over de Tachtigers. Wie zich Endts artikelenreeks uit 1980 in het tijdschrift De Revisor herinnert, zal zich noch over de stofkeuze noch over de door de auteur gekozen invalshoek verbazen. In veel opzichten is het boek op te vatten als een vervolledigde en vervolmaakte versie van deze drie bijdragen.
Endt vertelt de geschiedenis van de beweging van Tachtig, toegespitst op de
| |
| |
kring rond de Nieuwe Gids. Dit gebeurt chronologisch, vanaf het prille begin van het tijdschrift in 1885 tot aan - om en nabij - het jaar 1890, de verschijningsdatum van Gorters Verzen, maar ook een datum waarop de beweging duidelijk aan kracht begon te verliezen.
Hij beperkt zich daarbij niet tot de literatuur en de literatoren, maar ook schilders (o.m. Karsen, Witsen en Van Looy) en anderszins belangwekkende personages (o.m. Koenen, Jessurun de Mesquita en Ising) komen in zijn verhaal voor. Dat heeft alles te maken met de invalshoek die Endt gekozen heeft. Waar het hem om gaat is niet zozeer nog eens de geschiedenis van De Nieuwe Gids te vertellen, maar ons een indruk te geven van het levensgevoel waardoor zoveel jonge kunstenaars en artistiek geïnteresseerden in die tijd bevangen waren. Vanwaaruit schreven, schilderden, redeneerden, kortom leefden ze? Endt bouwt zijn beeld van deze periode op aan de hand van veel citaten - in een paar gevallen ook uit tot dusver nog ongepubliceerd gebleven documenten - maar hij doet dat ook door middel van een zeer eigen stijl die, zonder zich al te zeer op te dringen, aanleunt tegen de stijl van de Tachtigers zelf en daardoor het boek als geheel een autentieke kleur verleent.
Endt laat zien hoe juichend en verwachtingsvol de Tachtigers in de wereld stonden, ontvankelijk voor alles wat hun gescherpte zintuigen maar mocht te raken: blij in het blijde, schreiend in het schreiende, zoals Gorter het formuleerde. Maar hij laat ook de tegenkant van dit levensgevoel zien: het ontredderde besef te zijn overgeleverd aan de willekeurige wisseling der dingen, zonder daaraan enige diepere zingeving te kunnen verbinden, zoals de vroegere christelijke religie die nog had geboden.
Telkens weer, in leven en werk van de Tachtigers, toont Endt deze tweeledigheid aan. Hierin schuilt naar mijn mening dan ook de aantrekkelijkheid van zijn studie, die daarmee een eigen plaats krijgt te midden van de talrijke publikaties die er de afgelopen jaren al over deze periode zijn verschenen. Enno Endt, Het festijn van Tachtig. De vervulling van heel groote dingen scheen nabij. Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1990. (192 blz.; f 34,90).
M.G. Kemperink
| |
Handschriften uit het middeleeuwse bisdom Utrecht
De bestudering van het middeleeuwse boek heeft de afgelopen jaren een grote vlucht genomen. Werden handschriften vroeger voornamelijk als dragers van teksten beschouwd, nu staat het boek ook als object, als waardevol getuigenis van een culturele activiteit uit vroeger tijden, in het middelpunt van de belangstelling. Gedetailleerd onderzoek naar allerlei aspecten van het handgeschreven boek leidde tot een vloed van publikaties met als hoogtepunt voor de Nederlandse paleografie en codicologie het verschijnen van deel II van de Nederlandse ‘Manuscrits datés’ (G.I. Lieftinck en J.P. Gumbert, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas; T.II Les manuscrits d'origine néerlandaise (XlV-XVIesiècles). Leiden, 1988).
Terwijl zich deze publikaties tot bepaalde aspecten van het boek of tot een bepaalde categorie handschriften beperkten, beschikken wij nu sinds kort over een overzicht waarin al deze aspecten aan bod komen: J.P. Gumbert, TheDutch and their books in the manuscript age. The Panizzi lectures 1989. London, The British
| |
| |
Library, 1990 (ISBN 0 7123 0222 0). Dit boek bevat de tekst van een drietal lezingen, die J.P. Gumbert, hoogleraar Westerse paleografie en handschriftenkunde te Leiden, in het najaar van 1989 in Londen heeft gehouden. Ook hier worden uiteraard grenzen getrokken: het boek beperkt zich, om historisch begrijpelijke redenen, tot de ontwikkeling van het boek binnen de grenzen van het bisdom Utrecht (ofwel Nederland zonder Brabant en Limburg). Als geen ander is Gumbert in staat de tot nu toe vergaarde kennis van de ontwikkeling van het boek in Nederland in een synthese samen te vatten en tegen de boekproduktie in de omringende landen af te grenzen, waarbij hij bovendien de nieuwste stand van het onderzoek op scrupuleuze wijze documenteert.
De beperking tot het bisdom Utrecht geeft een verfrissende blik op de culturele situatie vóór de vij f tiende eeuw: één hoofdstuk is genoeg om vij f eeuwen boekproduktie in de Noordelijke Nederlanden vóór 1400 te beschrijven. Dat de lijst van in dit hoofdstuk behandelde boeken zo kort is, ligt slechts ten dele aan het feit dat het produceren van boeken pas langzaam op gang kwam. Voor een groot aantal handschriften valt gewoon niet te constateren of zij in de noordelijke ofwel in de zuidelijke Nederlanden ofwel in het aangrenzende Duitse gebied zijn vervaardigd.
Hoewel ook in de omringende landen na 1400 een sterke groei van de handschriftenproduktie waar te nemen is, geldt dit voor het hier behandelde gebied in bijzondere mate. Dit verklaart het feit dat de twee andere hoofdstukken (of lezingen) uitsluitend aan de vijftiende eeuw zijn gewijd: hoofdstuk 2 bespreekt de bijzonderheden van het in Nederland vervaardigde handschrift, waarbij het veelbelovende en boeiende onderzoek naar de zeer gevarieerde Noordnederlandse penwerkdecoratie een ruime plaats krijgt. In het laatste hoofdstuk komen de mensen ter sprake die met boeken te maken hadden; het gaat over opdrachtgevers en kopiisten, kopers en verzamelaars, en over de rol van de Moderne Devotie. Ook de aflossing door het gedrukte boek krijgt aandacht.
De auteur is erin geslaagd in dit ruim 100 bladzijden tellende boek een schat aan gegevens te presenteren in een zeer persoonlijke, goed leesbare stijl. Acht kleurplaten en 30 bijzonder duidelijke en goed gekozen zwart-wit-afbeeldingen vormen daarbij een onmisbare en zeer verhelderende aanvullling. De prijs van het boek is £ 16.
G. Gerritsen-Geywits
| |
Gespräch auf dem Drachenfels
In 1989 was het tweehonderd jaar geleden dat Jacob Geel werd geboren. Ik kan mij niet herinneren dat in Nederland veel aandacht aan dit feit is geschonken; maar een werkgroep aan de Universiteit van Oldenburg onder leiding van Francis Bulhof heeft de gelegenheid aangegrepen om een Duitse vertaling te vervaardigen van Geels bekende dialoog over romantische literatuur uit 1835, het Gesprek op den Drachenfels.
Voor deze vertaling heeft men de editie van J.C. Brandt Corstius gevolgd; hier en daar zijn enkele verklarende aantekeningen uit deze editie overgenomen. De motto's, alsmede de brief van Geel aan zijn vriend John Bake zijn niet vertaald.
In de korte inleiding wordt de hoop uitgesproken dat deze vertaling ertoe bijdraagt ‘die spielerisch-ernste Seite der niederländischen Literatur in Deutschland ein wenig mehr bekanntzumachen’.
| |
| |
Jacob Geel, Gespräch auf dem Drachenfels (1835), übersetzt von Hans Beelen, Francis Bulhof, Barbara Fietz, Jorgen Holsing, Marinus Jongmans und Helmut Matzen. Oldenburg, 1989, telt 24 pagina's en is voor belangstellenden verkrijgbaar door schriftelijke bestelling bij Hans Beelen, Universität Oldenburg, FB 11, Postfach 2503, D-2900 Oldenburg, Bondsrepubliek Duitsland en gelijktijdige overmaking van f 6,- op diens bankrekening 3469.29.946 (Rabobank Noordwij kerhout).
C.B.F. Singeling
| |
Dialectenboek
Op 16 maart 1991 werd in 's-Hertogenbosch de eerste Nederlandse Dialectendag gehouden, georganiseerd door de stichting Nederlandse Dialecten. Het ochtendprogramma bestond uit een viertal lezingen over dialecten en dialectgebruik in Nederland en België. Het middagprogramma was onder meer gevuld met zeven workshops. Ter gelegenheid van deze dag werd een boek uitgegeven, getiteld Het dialectenboek; kroesels op de bozzem, waarin ook de teksten van de lezingen zijn opgenomen. Het boek is bedoeld als een toegankelijk, informatief handboek voor wie zich met dialecten wil gaan bezighouden.
In de eerste bijdrage, Waar is de regenboog gebleven?, stelt A.M. Hagen vast dat de regenboogkleuren van de Nederlandse dialecten in de toekomst op zullen gaan in het witte zonlicht, waarmee de Nederlandse eenheidstaal wordt aangeduid. Taalverandering is echter niet tegen te houden. De studie, beschrijving en archivering van het dialect en de cultuur die zich daarin uitdrukt, beschouwt de auteur als een gewichtige opgave voor allen die het dialect een goed hart toedragen. Over het al of niet verdwijnen van de dialecten wordt overigens onder vakgenoten verschillend gedacht, zoals bleek uit de opmerking van de Groningse dialectoloog G.H. Kocks in het televisieprogramma ‘Sonja op zaterdag’ (dd. 16-3-1991) dat de dialecten het Nederlands weieens zouden kunnen overleven.
In de tweede bijdrage, De kaart van de Nederlandse dialecten, schetst J.B. Berns de geschiedenis van de kartering der Nederlandse dialecten. Aan de orde komen de verschillende methoden van kartering die vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw zijn ontwikkeld. Bijzondere aandacht besteedt de auteur aan het zestiendelige werk Reeks Nederlandse Dialectatlassen, waaraan men in 1925 begon en dat voltooid werd in 1976.
Uit de derde bijdrage, Dialect in Vlaanderen, van Johan Taeldeman blijkt dat Vlaamse informanten veel meer positieve eigenschappen aan de standaardtaal toekennen dan aan de (Vlaamse) dialecten. Het gaat daarbij om kwalificaties op het gebied van de ‘verstaanbaarheid’, ‘beschaafdheid’, ‘schoonheid’ e.d. Alleen de factor ‘gezelligheid’ scoort bij de dialecten hoger dan bij de standaardtaal. Verder ziet men dat jongeren steeds minder een dialect als moedertaal leren. Ook besteedt de auteur aandacht aan datgene wat er in de dialecten verloren gaat op het gebied van de woordenschat, de uitspraak, de woordvorming en de syntaxis. Hij besluit zijn bijdrage met een bespreking van een aantal reddingsstrategieën voor de Vlaamse dialecten.
De lezingenreeks wordt afgesloten met een luchtige bijdrage van ex-profvoetballer en columnist Jan Mulder, getiteld Het Noorderpleins, waarin hij herinneringen ophaalt aan zijn dialect, ‘Het Gronings uit de Engelstilstraat in Winschoten’.
| |
| |
Het boek vervolgt met De regionale top-tiens van dialectwoorden en -begrippen, die het gehele Nederlandse taalgebied bestrijken, uitgezonderd Friesland. Dit gedeelte bevat bijdragen van Siemon Reker (Groningen), H. Bloemhoff en G.H. Kocks (Drenthe en Stellingwerf). Philomène Bloemhoff-de Bruijn (Overijssel), A.H.G. Schaars (Gelderland), Ad Dams (Brabant), Herman Crompvoets (Limburg), J.B. Berns (Het Westen), Hugo Ryckeboer (Oost- en West- en Zeeuws-Vlaanderen).
Het boek wordt afgesloten met een Wegwijzer, die een overzicht bevat van de belangrijkste publicaties op het gebied van de dialectologie en van de landelijke instituten en instellingen voor dialectologie.
Bibliografische gegevens: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Het dialectenboek; kroesels op de bozzem. Waalre, Stichting Nederlandse Dialecten, 1991. 200 pp. Pap. ISBN 90-73869-01-3. Prijs f 20, - (excl. verzendkosten).
Jan Nijen Twilhaar
| |
Spectatoriale geschriften
De redactie van het tijdschrift Literatuur heeft het initiatief genomen voor een nieuwe reeks letterkundige monografieën, studies van een beperkte omvang over belangrijke onderwerpen uit de Nederlandse letterkunde. Het doel van de serie is specialisten een goed leesbaar overzicht te laten geven van de stand van zaken op een bepaald gebied, inclusief een beredeneerde bibliografie. Als doelgroep gelden niet alleen vakgenoten maar uitdrukkelijk ook onderzoekers uit andere disciplines, studenten en leraren.
Het deel Spectatoriale geschriften, van de hand van P.J. Buijnsters, maakt al direct de doelstellingen van de reeks waar. In zijn introducerende en tegelijkertijd problematiserende betoog stelt Buijnsters achtereenvolgens de geboorte van het Spectatorgenre, zijn auteurs, lezers en locaties aan de orde. Vervolgens behandelt hij de ideologie van de Spectators en hun literaire aspecten; daarna gaat hij in op onderzoeksperspectieven die het genre biedt. In de bijlagen volgen overzichten van alle tot nu toe opgespoorde oorspronkelijk-Nederlandse, Zuidnederlandse en vertaalde Spectators. Het aardige van het boekje is vooral dat Buijnsters een geslaagde poging heeft ondernomen nu ook eens andere Spectators dan de welbekende van Van Effen te belichten. De lezer krijgt daardoor niet alleen een helder beeld van de aard van dit in de achttiende eeuw zo populaire genre in Nederland, maar ook van de internationale achtergronden ervan.
Spectatoriale geschriften verschijnt in de serie HES Literatuur, uitgeverij HES, Utrecht, telt 120 pagina's en kost f 22,50. ISBN 90 6194 018 4.
Lia van Gemert
| |
Het Nederlandse renaissancetoneel
In de reeks letterkundige monografieën (zie de voorgaande aankondiging) verscheen ook een deel getiteld Het Nederlandse renaissancetoneel van de hand van Mieke B. Smits-Veldt (Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit van Amsterdam). Het boek biedt een beknopte en prettig leesbare uiteenzetting over het ontstaan en de ontwikkeling van het uiterst gevarieerde bestand aan zeventiende-eeuwse dramateksten tot 1670, dat traditioneel onder de noemer ‘renaissance- | |
| |
toneel’ wordt gerangschikt. In zeven hoofdstukken komen onderwerpen aan de orde als het didactische doel van het renaissancetoneel, de dramatische middelen waarvan de auteurs zich bedienden om dit doel te bereiken, hun voorgangers en voorbeelden en de zich verscherpende tegenstelling tussen het ‘klassieke’ toneel van Vondel en de gruwel- en spektakelspelen waarmee Jan Vos, die regent van de Amsterdamse schouwburg was, een zo groot mogelijk publiek trachtte te lokken.
Het achtste hoofdstuk, getiteld ‘De bestudering van het renaissancetoneel: verleden en toekomst’ bestaat uit een beredeneerd overzicht van de belangrijkste studies over het renaissancetoneel. Dit overzicht maakt duidelijk hoe enorm veel werk er verzet is sinds 1964, toen de Utrechtse hoogleraar W.A.P. Smit een voordracht hield waarin hij het Nederlandse renaissancetoneel nog als ‘probleem en taak voor de literatuurhistorie’ kenschetste. Voor een deel liggen die problemen en taken er nog wel, bijvoorbeeld op het terrein van het komische toneel, maar het ernstige toneel is inmiddels uitgebreid geëxploreerd en nieuwe onderzoeksvragen hebben zich kunnen aandienen.
Het Nederlandse renaissancetoneel is uitgegeven bij HES in Utrecht in de serie HES Literatuur. Het boek bevat 155 pagina's en kost f 22,50. ISBN 906194 028 1.
Marijke Meijer Drees
| |
Studies over H.J. Pos (1898-1955)
De taalkundige en filosoof H.J. Pos (1898-1955) was in de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog een bekende persoonlijkheid in Nederland. In 1924 werd hij hoogleraar algemene taalwetenschap en klassieke talen aan de Vrije Universiteit. Met name in het opkomend taalkundig structuralisme leverde hij gewaardeerde bijdragen aan de internationale discussie. In 1932 ging Pos over naar de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, waar hij tot zijn overlijden hoogleraar in de wijsbegeerte was. In diezelfde periode ontwikkelde hij tevens een indrukwekkende activiteit als maatschappelijk geëngageerd intellectueel. Bekend is zijn rol als voorzitter van het vooroorlogse Comité van Waakzaamheid.
Pos' politiek-maatschappelijke activiteiten zijn nog niet onderwerp van veel studie geweest, en het taalkundige oeuvre is nog veel minder bestudeerd. Om in deze lacunes te voorzien is in de bundel H.J. Pos (1898-1955), taalkundige en geëngageerd filosoof een aantal studies bijeengebracht die gewijd zijn aan deze minder bekende kanten van deze geleerde. Tien auteurs uit Nederland en Vlaanderen hebben bijdragen geleverd. In het boek wordt onder meer uitvoerig ingegaan op Pos' ontwikkeling van gereformeerd hoogleraar tot voorzitter van het Comité van Waakzaamheid. Vanzelfsprekend komen de diverse kanten van Pos' werkzaamheid op linguïstisch terrein - als promovendus, als theoreticus en als taalkundig historiograaf - prominent aan de orde. Om de bruikbaarheid van het boek voor verdere studie te vergroten is niet alleen een schets van leven en werk opgenomen, maar ook een zeer uitvoerige bibliografie van literatuur over Pos. Het geheel wordt gecompleteerd door een persoonsregister.
H.J. Pos (1898-1955), taalkundige en geëngageerd filosoof werd geredigeerd door S. Daalder en J. Noordegraaf. Het boek is uitgegeven door uitgeverij Huis van de Drie Grachten te Amsterdam (ISBN 90-6388-023-5) en telt 224 pagina's. De prijs is f 65, - .
J. Noordegraaf
| |
| |
| |
Geschiedenis van de taalwetenschap, nationaal en internationaal
Sinds enkele jaren functioneert in Nederland het Interuniversitair Werkverband Geschiedenis van de Taalkunde als discussieplatform voor onderzoekers die werkzaam zijn op het gebied van de geschiedenis van de taalkunde. Bij het Werkverband zijn zowel universitaire als niet-universitaire onderzoekers aangesloten. Regelmatig vinden bijeenkomsten plaats waarop de resultaten van onderzoek inzake uiteenlopende perioden en verschillende taalgebieden worden besproken. Ook heeft het Werkverband in de afgelopen tijd op verschillende congressen een historiografische sectie verzorgd.
Met buitenlandse vakgenoten zijn er goede persoonlijke contacten opgebouwd, niet alleen door het uitnodigen van buitenlandse gastsprekers, maar ook door het mede-organiseren van een jaarlijks internationaal colloquium. In 1989 jaar werd het derde colloquium gehouden in de stad Luxemburg; het vijfde (1992) zal in samenwerking met de Fryske Akademy in Leeuwarden plaatsvinden. De bijdrage van de leden van het Werkverband aan de internationale discussie wordt verder vergemakkelijkt door de goede relatie die bestaat met de Studienkreis Geschichte der Sprachwissenschaft, een internationale vereniging die haar zetel heeft in Munster (het lidmaatschap inclusief toezending van een informatieve ‘Rundbrief’ is gratis: men kan zich aanmelden bij Dr. Klaus Dutz, Postfach 5725, D-4400 Munster). Het nieuwe tijdschrift Beiträge zur Geschichte der Sprach wissenschaft, dat in 1991 gaat verschijnen bij Nodus Publikationen te Munster, zal dan ook mede als orgaan van het Werkverband functioneren.
Om de activiteiten van het Werkverband waar nodig een formeel kader te verschaffen is medio 1990 de Stichting Geschiedenis van de Taalwetenschap opgericht. Deze stichting heeft tot doel het stimuleren van het onderzoek op het gebied van de geschiedenis van de taalkunde. Voor nadere informatie kan men zich richten tot Mw. M.J. van der Wal, Willem de Zwijgerlaan 1, 2341 EG Oegstgeest.
J. Noordegraaf
| |
Utrecht Renaissance studies VII
Onlangs is deel VII in de reeks ‘Utrecht Renaissance studies’ verschenen, getiteld: De Ontdekkingen van het Subject. De bundel bevat 4 lezingen, te weten:
J. den Boeft (Utrecht): ‘Een akker vol moeite’: Augustinus' zelfonderzoek
S. Dresden (Leiden): Montaigne: Het vlietende ik;
M.A. Schenkeveld-van der Dussen (Utrecht): Personage of persoonlijkheid; het ik in de Nederlandse lyriek van de 17de eeuw;
W. van Reijen (Utrecht): Das zerrissene Selbst. Die Rückkehr des Barocks in der Postmoderne.
De bundel is te bestellen door overmaking van f 17,50 op girorekening 3089153 t.n.v.B.F. Scholz, Renaissacestudies, Utrecht.
B.F. Scholz
| |
De studie van de middeleeuwse literatuur
Als bekend heeft de wetenschappelijke belangstelling voor de middeleeuwse literatuur in de loop der jaren geleid tot de oprichting van diverse internationale verenigingen die de studie van (een deelaspect van) die literatuur willen bevorderen.
| |
| |
Zo bestaat sinds 1948 de International Arthurian Society, die zich richt op de Arturromans, en werd ten behoeve van de studie van de Karelromans (de chansons de geste) in 1955 de Société Rencesvals opgericht. Het onderzoek naar de middeleeuwse hofliteratuur heeft sinds 1973 onderdak gevonden bij de International Courtly Literature Society. Minder bekend is dat deze drie organisaties Nederlandse afdelingen hebben, die onder meer bijzondere aandacht besteden aan de literatuur van de Lage Landen. Deze afdelingen informeren de Nederlandse leden daarnaast over de driejaarlijkse internationale congressen en zij distribueren onder die leden de jaarlijkse, vaak omvangrijke, internationale bibliografie van iedere vereniging. Het lidmaatschap van deze Nederlandse afdelingen brengt doorgaans slechts geringe kosten met zich mee (per afdeling betaalt men gewoonlijk per jaar zo'n f 20, - à 25, - voor één jaaraflevering van de bibliografie + het lidmaatschap). Wie lid wil worden van de Arthurian Society kan zich melden bij dr. F.P.C. Brandsma (Vakgroep Letterkunde (RUU), Muntstraat 4, 3512 EV Utrecht), voor de Société Rencesvals kan men zich aanmelden bij mevr. dr. I. Spijker (Vakgroep Nederlands (RUU), Trans 10, 3512 JK Utrecht) en voor de Courtly Literature Society bij dr. E.S. Kooper (Vakgroep Engels (RUU), Trans 10, 3512 JK Utrecht).
Frank Brandsma
| |
Congres: zelfbeeld van de Nederlander in de 18e eeuw
Op 21 en 22 november 1991 zal de Werkgroep 18e eeuw in het Cultureel centrum 't Hof in Dordrecht een congres houden over het zelfbeeld van de Nederlander in de achttiende eeuw. Het beeld van de Nederlandse achttiende eeuw als een periode van algemeen verval, behoort inmiddels voorgoed tot het verleden. Toch zijn er nog veel boeiende onderwerpen die tot nog toe nauwelijks bestudeerd zijn. Zo is er aan het zelfbeeld van de achttiende-eeuwse Nederlander nooit systematisch aandacht besteed. Hoe zagen de achttiende-eeuwse inwoners van de Republiek zichzelf? Hoe beoordeelden zij hun eigen cultuur? Waren zij van mening dat zij een eigen identiteit hadden in vergelijking met het roemrijke ‘gouden’ verleden? Hoe zagen zij hun cultuur tegenover de omringende landen? Tegen de achtergrond van deze vragen zullen de volgende onderwerpen ter sprake komen: weelde en deugd, de houding tegenover minderheden in de Republiek, de mode, de Nederlander als ideaaltype in de portretkunst, de politieke identiteit, de opkomst van het Vaderlands recht, de Natuurwetenschappen, de identiteit van de achttiende-eeuwse Nederlandse kunst, de opvattingen over het Nederlands als literaire taal en het beeld van het Nederlandse gezin in de letterkunde.
De sprekers zijn: P.J. Buijnsters, R.E.O. Ekkart, W. Th. M. Frijhoff, M.A.M. van Hoorn, A.H. Huussen, C.J.H. Jansen, P. Knolle, Mevr. J.J.M, de Man, Mevr. B. du Mortier, Mevr. I.J.A. Nijenhuis, W. Velema. Niet-leden kunnen zich voor nadere informatie wenden tot de secretaris van de Werkgroep 18e eeuw, Mevr. dr. J. Roelevink, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Postbus 90755, 2509 LT Den Haag.
| |
Symposium Klassieke Studiën
De Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijk Nederlandse Akademie van Wetenschappen zal op zaterdag 26 oktober 1991 een symposium houden
| |
| |
over de huidige wetenschapsbeoefening. Aanleiding tot het symposium is het dit jaar op verzoek van de minister van O&W door de Commissie uit te brengen advies over de opzet van de studie Griekse en Latijnse taal en cultuur aan de Nederlandse universiteiten.
Graeci en latinisten werken mee aan onderwijs- en onderzoeksprogramma's van de Letterenfaculteit en andere faculteiten; zij leveren bijdragen op uiteenlopende gebieden van wetenschap. Omgekeerd hebben beoefenaren van zeer verschillende vakgebieden zich verdiept in aspecten van de klassieke oudheid. Tijdens het symposium zullen vertegenwoordigers van deze laatste categorie het woord voeren. Wat is het belang van de klassieke oudheid voor de beoefening van de theologie of van de rechtsgeleerdheid? Wat betekent zij voor de geschiedwetenschap, de taalbeheersing of de moderne literatuur? Welke invloed heeft zij uitgeoefend op de moderne literatuur?
Op deze vragen zullen ingaan prof. dr. R.F.W. Diekstra, hoogleraar in de klinische en gezondheidspsychologie aan de RU Leiden, prof. dr. F.H. van Eemeren, hoogleraar taalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam, prof. dr. H.J. de Jonge, hoogleraar in de geschiedenis van de bestudering en uitlegging van de bijbel in de vroeg-moderne tijd aan de RU Leiden; prof. dr. E.H. Kossmann, emeritus hoogleraar in de geschiedenis na de middeleeuwen aan de RU Groningen, prof. mr. J.H.A. Lokin, hoogleraar Romeins recht en zijn geschiedenis aan de RU Groningen en prof. dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, hoogleraar in de historische letterkunde van 1500-1850, in het bijzonder de Nederlandse, aan de RU Utrecht.
Het symposium zal van 10 tot 17 uur plaatsvinden in het gebouw van de KNAW, Kloveniersburgwal 27, Amsterdam. De kosten van deelneming bedragen f 35, - (incl. koffie, thee, lunch en borrel na afloop). Nadere inlichtingen over het symposium zijn te verkrijgen bij drs. G.W. Muller, secretaris Commissie Geesteswetenschappen, Herengracht 410-412, 1017 BX Amsterdam, 020-6225061. Inschrijving kan geschieden door schriftelijke opgave en door op het overmaken van f 35, - op postbanknummer 72221 of AMRO-nummer 436465302 van het KNAW onder vermelding van uw naam en van ‘tussenrekeningnummer’ 2/10415. Opgave gaarne vóór 1 oktober 1991.
| |
Namenindex op de Middelnederlandse letterkunde
In september 1990 is door drie Nijmeegse onderzoekers het initiatief genomen om een algemene namenindex op de Middelnederlandse letterkunde - onder de naam Index Nominum Generalis Medioneerlandicae [I.N.G.M.] - te vervaardigen.
Veel onderzoekers zullen bij het uitvoeren van literair-historisch onderzoek op Middelnederlandse teksten meer dan eens het gemis van een namenindex op de Middelnederlandse letterkunde ervaren hebben. Bij onderzoek naar verspreiding en functie van bepaalde thema's en motieven in teksten, maar ook bij het identificeren van fragmenten kan een algemene index zeer goede diensten bewijzen.
Het einddoel waarnaar wij streven, is een alfabetisch geordende verzameling van alle eigennamen in alle uitgegeven Middelnederlandse teksten van voor het jaar 1500. Wij beseffen dat dit een immense opgave is, en dat het dus een project van lange adem zal worden. Daarom is besloten om het in verschillende fasen op te delen. In de eerste fase zullen alle verhalende wereldlijke teksten geëxcerpeerd
| |
| |
worden. Dit onderdeel krijgt de prioriteit, omdat de behoefte aan een namenindex op dit gebied het grootst is en een aanzienlijk deel van de betreffende teksten reeds in ruwe vorm geëxcerpeerd werd. Deze eerste fase zal in 1995 afgerond worden met een publicatie.
In de index zullen alle eigennamen en afgeleiden daarvan worden opgenomen. Dat geldt ook voor in de teksten genoemde boektitels. Al deze namen zullen worden geïdentificeerd vanuit hun historische en/of textuele context.
Aan de eigenlijke index zal een lijst van geëxcerpeerde teksten voorafgaan, waarin niet alleen de in de index gehanteerde siglen voor de teksten, en de gebruikte edities vermeld worden, maar waarin de teksten ook kort literairhistorisch geplaatst en gekarakteriseerd worden.
Op de index volgt een aantal bijlagen waarin o.a. opgenomen:
1 | Genealogische tabellen van de grote epische families, uitgesplitst naar de eventuele variaties in de verschillende teksten. |
2 | Een verzameling landkaarten als oriënteringsmateriaal bij de geografische namen. |
3 | Een lijst van de aangetroffen acrostichons waarin namen voorkomen. |
Hoewel er al verscheidene namenindices op afzonderlijke teksten voorhanden zijn, moet het leeuwedeel van het werk nog verzet worden. De redactie neemt op zich zorg te dragen voor de volledigheid van de uiteindelijke index. Om het werk te bespoedigen en dubbel werk te voorkomen, hoopt zij op de welwillende medewerking van vakgenoten. Veel onderzoek dat momenteel verricht wordt, is onderzoek dat zich richt op een bepaalde tekst of een groep van teksten. Voor deze onderzoeken is een namenindex op de bestudeerde tekst(en) ongetwijfeld een waardevol hulpmiddel. Wij vermoeden dan ook dat er in den lande menige ongepubliceerde namenlijst te vinden is. Wij roepen bij deze onze collega's op om al deze indices naar de redactie op te sturen. Wij accepteren alle indices, maar geven de voorkeur aan electronisch aangeleverd materiaal.
Voor meer informatie kunt u bij de redactie een prospectus aanvragen waarin naast een gedetailleerde toelichting op de inrichting van de index, richtlijnen voor bijdragen en een kort voorbeeld van de beoogde index opgenomen zijn.
De I.N.G.M.-redactie bestaat uit: Geert Classens, Peter van Heusden en Gerard Sonnemans. Het fedactieadres is: Instituut Nederlands, Katholieke Universiteit Nijmegen, Erasmusplein 1, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen. Tel. 080-512046/512895.
|
|