| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Querido 75
Nog juist in 1990 verscheen een boek dat een prachtig sluitstuk vormt voor de viering van het vijftiende lustrum van E.M. Querido's Uitgeverij B.V., getiteld Querido van 1915 tot 1990; een uitgeverij, van de hand van een oud-redacteur van dit tijdschrift. A.L. Sötemann. Sötemann had in 1960 al Vijfenveertigseizoenen samengesteld, een beknopte geschiedenis van de uitgeverij, en ook nu geeft hij, maar minder beknopt, een geschiedenis, beginnende met de ‘prehistorie’ van Emanuel Querido, die in 1915 de uitgeverij oprichtte, maar eerst nog wat anders had gedaan (in 1915 was hij 42!). Zo was hij boekhandelaar aan de Binnen-Amstel, waar hij ook al zijn eerste experimenten op het terrein van de uitgeverij begon.
In de geschiedenis van Querido zijn vier fasen te onderscheiden, die van Em. Querido, het tijdperk Alice (von Eugen)-van Nahuys (vanaf 1930 Querido's assistente, maar geleidelijk drukte zij een steeds groter stempel op het beleid en na de oorlog zwaaide zij alleen de scepter), de periode Tine van Buul/Reinold Kuipers, de eerste al vanaf 1946 de assistente van Alice von Eugen, maar in 1960 samen met haar echtgenoot, die daarvoor de Arbeiderspers verliet, aan de leiding, en tenslotte in 1979 het directoraat Ary Langbroek, die dan ook al zo'n vijftien jaar bij de uitgeverij betrokken is. Vele zaken passeren de revue, zoals het beleid van Em. Querido met zijn interesse in maatschappelijke en politieke kwesties, zijn grote commerciële intuïtie (als eerste introduceerde hij het pocketboek, de Salamander, en hij stond aan de wieg van het ongekende succes van A.M. de Jongs Merijntje-reeks, een kurk die vele minder rendabele boeken uit het fonds drijvende hield).
Opvallend is het bijna altijd gunstige bedrijfsresultaat van de uitgeverij in de jaren twintig en dertig - terwijl een uitgever als A.A.M. Stols permanent op de rand van het faillissement balanceerde). Het zich langzamerhand steeds meer op de literatuur richtende fonds ging tenslotte voornamelijk Nederlandse literatuur bevatten (dus weinig non-fictie en vertalingen). Ook het toenemend aandeel van de jeugd- en kinderboeken wordt besproken. Men krijgt een helder beeld van de ontwikkelingen in het zeer omvangrijke fonds en wordt vervuld van bewondering voor de verrichtingen van deze uitgeverij (men zou soms haast vergeten dat er ook nog andere uitgeverijen waren). Het fonds vormt de ‘ruggegraat’ van onze literatuur, ‘“een beetje klassiek”, zoals Kees Fens zei, maar toch niet wars van het, vooral Barbarber-achtige, experiment’. Wie, zoals Sötemann, de vele honderden titels aan zich voorbij heeft laten gaan, onbekende, eertijds bekende, en nog steeds bekende, ziet zich geconfronteerd met de vergankelijkheid van de literaire roem en ook met de onvoorspelbaarheid van het canonsiserings- en decanoniseringsproces: ‘Men kan zich weer een keer afvragen hoe het komt dat dergelijke boeken zo volledig in vergetelheid zijn geraakt, terwijl andere die op zichzelf niet beter zijn, het hebben uitgehouden. Opnieuw een van de onoplosbare raadsels die de geschiedenis van de literaire roem geeft.’ Veel aandacht gaat ook naar de vormgeving van de boeken; de vele illustraties doen daarbij goede dienst. Uitgeverij Querido heeft een naam op dit gebied hoog te houden, blijkt uit Sötemanns verhaal (ook al zegt hij niet dat de uitgeverij bij vele boeken de hinderlijke gewoonte heeft de bladzij- | |
| |
den slechts te lumbecken, zodat bij tweede lezing de fraai bedrukte pagina's lustig uit het mooie omslag springen).
Het is onmogelijk om Sötemanns zeer gegevenrijke en ook fraai uitgevoerde boek (gelukkig is er een register dat raadpleging zeer vergemakkelijkt, waar tegenover staat dat men helaas geen literatuuropgave aantreft) in deze aankondiging recht te doen, zodat ik volsta dit jubileumboek in ieders aandacht aan te bevelen. De prijs bedraagt f 39, 90 de omvang is 248 bladzijden.
G.J.D.
| |
Over de dichter en landman A.C.W. Staring
Op initiatief van het Staringinstituut te Doetinchem is in 1990 een bundel verschenen ter herdenking van de honderdvijftigste sterfdag van A.C.W. Staring: A.C.W. Staring; dichter en landman, regionalist en nationalist. De bundel staat onder redactie van J.C. Boogman, J. Harenberg, G.J.H. Krosenbrink en A.H.G. Schaars en is uitgebracht bij de Walburgpers te Zutphen. Het boek wil, blijkens de inleiding, niet op het altaar van de ‘regionale heldenverering’ plengen, maar de veelzijdigheid van Staring ‘kritisch-wetenschappelijk’ beschouwen, waarbij de auteurs zich niet hebben bepaald tot de bestaande literatuur, maar ook nieuwe bronnen hebben ontsloten. Niet alleen de dichter wordt belicht - de inleiding merkt op dat in veel ouder werk Starings dichterschap ‘nog al eens te uitsluitend in het centrum van de belangstelling was geplaatst’- maar de verschillende aspecten van Staring komen in de bundel, met op het stofomslag een reproduktie van een fraai schilderij van de Gelderse landheer, ruimschoots aan de orde.
Toch komt de dichter natuurlijk wel aan bod, in een bijdrage van H. Entjes, ‘A.C.W. Staring, dichter uit Gelders bloed’, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de ontvangst van de dichter. Met Busken Huet merkt Entjes op dat het ‘isolement, waarin Staring zich door zijn tijdgenoten-critici gedrongen voelde, [...] er mede de oorzaak van geweest [lijkt] te zijn, dat hij na de bundel Dichtoeffeningen zo lang zweeg’ (dertig jaar), al zullen de vele andere bezigheden van de landheer-politicus daar toch ook wel debet aan zijn. Maar men kan zich afvragen of er niet veel minder sprake is van isolement dan Entjes aanneemt als we kijken hoe Staring deel had aan de (Europese) literaire conventies: hij bezocht de Latijnse school en heeft dus (neo) latijnse poëzie lyriek gelezen en geschreven, hij studeerde in Göttingen, de plaats van de Göttinger Hainbund en maakte daar kennis met de Duitse literatuur en met beoefenaars van de dichtkunst - zijn bundels die dertig, veertig jaar later verschenen, stuurde hij nog steeds naar Göttingen op! Wie, zoals J.P. Guépin, het befaamde ‘Herdenking’ doortrokken ziet van de regels van een welbepaald subgenre uit de Europese poëzie, zal niet gemakkelijk meer spreken over ‘krachige natuurindrukken’, die Staring ‘tot enige van onze mooiste natuurgedichten inspireerden’.
A.H.G. Schaars bespreekt ‘Staring als taalkundige’, de taalpuristische activiteiten van Staring (hij ging het gebruik van Franse woorden in het Nederlands tegen), zijn bemoeienissen met de spelling (hij verdedigde de spelling Siegenbeek) en zijn verzamelingen van dialectwoorden komen hier aan de orde. ‘Staring als volkskundige’ wordt besproken door G.J.H. Krosenbrink, die aangeeft de Staring door zijn contacten in Göttingen op het spoor van de Noordse en Germaanse mythologie is gekomen. H.B. Demoed besteedt aandacht aan ‘De landbouwkun- | |
| |
dige activiteiten van A.C.W. Staring’ en J. Harenberg aan ‘Staring's geboorteplaats en woonplaats’. Het omvangrijkst en rijkst aan inhoud is de bespreking van ‘A.C.W. Staring als mens en burger’ door J.C. Boogman (voorafgegaan door een ‘Biografisch en chronologisch overzicht’, met nieuwe feiten en correcties op oude). Boogman geeft een karakterschets, gaat in op de vraag of Staring een romanticus is (het antwoord is nee; hij was wel geïnteresseerd, in zijn puberteit, in de ‘toen gangbare sentimentele modestijl’, maar verder was zijn ‘optimistische levens- en wereldbeschouwing verankerd in het 18de-eeuwse verlichtingsdenken: onder Gods alwijze leiding ontwikkelt de mensheid zich geleidelijk aan naar hogere vormen van beschaving en cultuur’). De verlichtingskant komt tot uiting in Staring als Nuts-man, in zijn appreciaties van Nederlandse en buitenlandse literatuur en in zijn godsdienstige opvattingen (die geheel in ‘de lijn van de zogenaamde fysico-theologie’ van voorman Martinet liggen, vandaar ook Starings verering voor de natuurwetenschappen, die ‘inzicht geven in de wijsheid en goedheid van de Schepper’). Politiek gezien was Staring een man van het midden, die zich afzette tegen het Hollandcentrisme, maar die wel weer een pleidooi voerde voor concentratie van het
hoger onderwijs in een universiteitsstad. Hoe dan ook, ‘Staring is niet alleen een dichter van betekenis, een landheer van niveau en nog zowat meer, maar ook, vooral, een mens om van te houden’, aldus de slotzin van Boogmans boeiende bijdrage in een bundel die wordt afgesloten met een omvangrijke ‘Bibliografie der geschriften van en over A.C.W. Staring’ door G.J. Hartong. De omvang van het boek, voorzien van vele afbeeldingen, bedraagt 255 bladzijden, de prijs is f 39,50.
G.J.D.
| |
De dood in het volksleven
Het derde nummer van jaargang 1990 van het Vlaamse tijdschrift Volkskunde is gewijd aan het thema van de dood. A. Roeck wijdt een studie aan ‘De weerkerende doden in de moderne Vlaamse sage’ waarbij hij o.a. aandacht geeft aan de boetesage, handelend over doden die moeten weerkeren omdat ze een belofte niet zijn nagekomen, of de opeisingssage waarbij de dode er bijv. zijn familie aan hem gedane beloften komt herinneren. Foto's van bespookte plaatsen verluchten de studie. M. van den Berg behandelt ‘De dood en de doden in het Vlaamse sprookje’. M. Gielis tenslotte is de auteur van ‘Dood, hiernamaals en terugkerende doden volgens de kerkelijke verkondiging en exempelliteratuur’. De literatuurhistoricus zal veel van zijn gading kunnen vinden in deze geschiedkundige studie die deels dezelfde thematiek behandelt als eerstgenoemde opstel. De nadruk ligt op de Middeleeuwen tot en met de 17de eeuw en een van de onderzoekspunten is de relatie tussen sage en exempelliteratuur.
Een los nummer van Volkskunde kost f 12, - . Men kan het verkrijgen door overmaking van dit bedrag op gironr. 1068635 van de AMRO-bank te Roosendaal met vermelding: rekeningnummer 48-25-76-952, Centrum voor studie en documentatie v.z.w. Antwerpen.
M.A.S.-v.d.D.
| |
| |
| |
Een Neolatijns epos over Willem van Oranje
Het literair-klassiek dispuut E.D.E.P.O.L. te Leiden heeft een wel zeer originele wijze van lustrumviering ondernomen: leden van het gezelschap hebben gezorgd voor een editie met vertaling en commentaar van het epos van Georgius Benedicti (Wertelo) (1563-1588) De rebus gestis(...)principis Guilielmi, waarschijnlijk voor het eerst verschenen te Leiden in 1586. Vanzelfsprekend vertoont het kleine epos - het telt slechts twee boeken - de kenmerken van zijn tijd. Allegorische personages als Religio of Allecto (een van de Furiën) spelen er een belangrijke rol in. De taal stapt in hoge laarzen rond en is bewust traditioneel in de lijn van het Vergiliaanse epos: Willem moet een tweede Aeneas zijn. Literair-historisch is het werk interessant omdat het een van de modellen van Heinsius' tragedie over de moord op Willem van Oranje is geweest. De vertaling maakt het werk voor iedere belangstellende toegankelijk en de liefhebber kan in de aantekeningen niet alleen ophelderingen van het Latijn vinden maar ook allerlei historische toelichtingen. Dit uitgebreide commentaar is overigens alleen aan boek I toegevoegd. Boek II is wel van een vertaling voorzien maar voor het overige moet de lezer daar zijn eigen weg vinden.
Het boek is uitgegeven bij de stichting Dimensie, postbus 11227, 2301EE Leiden, telt 148 pagina's en kost f 35,95.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Waar Nederlands de voertaal is
Met steun van de Nederlandse Taalunie hebben Paul van Hauwermeiren en Femke Simonis een boek uitgebracht met als titel Waar Nederlands de voertaal is; de ondertitel luidt: Nederland- en Vlaanderenkunde. De auteurs betreden daarmee het terrein van het vak dat in het Duits als Landeskunde bekend staat; ze willen een inleidend werk bieden dat kennis verschaft over alles wat in verband staat met het land, het volk en de samenleving van het Nederlandstalig gebied. Daartoe dienen de hoofdstukken: Geografie, Nederland en het water, Geschiedenis, Taal, Noord- en Zuidnederlandse identiteit, Staatsinrichting, Partijwezen, Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, Sociaal-economisch bestel, Sociale zekerheid, Onderwijs, Media, Economie, Wetenschap, Kunst, Cultureel leven, De economische en culturele integratie van Noord en Zuid, Bezienswaardigheden en evenementen.
Deze publikatie is bedoeld als studieboek bij diverse richtingen in het hoger onderwijs: vertalersopleidingen, opleidingen tot leraar Nederlands, taalcursussen Nederlands voor anderstaligen, de extramurale neerlandistiek. Het bevat daartoe ook (summiere) literatuuropgaven en een heel praktische lijst van institutionele termen die specifiek zijn voor België of Nederland: wat in Nederland een betaalpas heet, is in België bekend als een bankkaart, vut is synoniem met brugpensioen, een gezinsverzorgster heet een familiale helpster en zo zijn er nog een kleine tweehonderd dubbeltallen vermeld.
Waar Nederlands de voertaal is is een aardig boek geworden, passend geïllustreerd met foto's en landkaarten; het is informatief en ik denk dat iedere Nederlandstalige er nog wel gegevens in zal aantreffen die hem of haar onbekend waren. De presentatie is leesbaar en door de contrastieve behandeling van Vlaamse en Nederlandse toestanden steeds interessant. Men is geneigd een vergelijking te trekken
| |
| |
met Geert van Istendaels bestseller Het Belgische labyrint of de schoonheid der wanstaltigheid, maar dat is veel meeslepender, ook al door zijn essayistisch karakter. Deze nieuwe Nederland- en Vlaanderenkunde is daarentegen een leerboek, het behandelt ook veel meer zaken dan Van Istendael en onderbouwt daarbij het betoog met cijfers en tabellen. Wanneer dit boek up to date gehouden wordt - want dat is een dwingende eis voor dit soort werken - zal het zeker zijn bruikbaarheid bewijzen.
Waar Nederlands de voertaal is is en uitgave van Uitgeverij J. van In te Lier, het omvat 195 blz., het ISBN is 90-306-1804-3, de prijs is Bfr. 495, -
M.C.v.d.T.
| |
Oproep: ervaringen met de ANS gevraagd
Sinds begin dit jaar zijn de werkzaamheden gestart om tot een tweede, verbeterde editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst, de ANS, te komen. In die tweede editie, die over vier jaar klaar moet zijn, zal rekening worden gehouden met de kritieken die op de ANS zijn uitgebracht (o.a. ook in dit tijdschrift) en er zal naar gestreefd worden tekortkomingen weg te werken en de nodige aanvullingen en verbeteringen aan te brengen. In verband daarmee is het wenselijk dat de redactie beschikt over zoveel mogelijk reacties van gebruikers: het is daarom dat we op deze plaats een oproep richten tot vakgenoten die ervaring met de ANS hebben opgedaan en concrete voorstellen tot verbetering kunnen doen.
In het bijzonder is de ANS-redactie geïnteresseerd in antwoorden op de volgende vragen:
1 | Wat heeft u in de ANS gemist, resp. niet kunnen vinden? |
2 | Waar is volgens u de ANS onvolledig, ontoereikend of onduidelijk in de presentatie van gegevens? |
3 | Heeft u voorstellen tot verbetering van de toegankelijkheid d.m.v. indeling of register, eventueel ook door andere presentatie? |
4 | Heeft u de ANS wel eens geraadpleegd in verband met normativiteit en stemde het
normatieve (of als normatief op te vatten) oordeel met het uwe overeen? |
Voor iedere reactie, kort dan wel uitvoerig, graag met concrete voorbeelden, zal de redactie dankbaar zijn. Antwoorden kunnen gericht worden aan Dr. W.J.M. Haeseryn, Instituut Nederlands, K.U.N., Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen.
M.C.v.d.T.
| |
Onder censuur
Op 20 september 1590 besprak de Amsterdamse kerkeraad de gedragingen van Jan Claesz, grafmaker van de Oude Kerk. Haar was ter orde gekomen dat de man dubbel overspel gepleegd had: zelf getrouwd had hij het bed met de vrouw van een ander gedeeld. Een predikant en een ouderling waren bij hem langs geweest en Jan moest toegeven dat het gerucht niet helemaal onwaar was, maar, zo voegde hij er ter verontschuldiging aan toe, tot de daad zelf was het niet gekomen. Hoe dan, vroegen zijn bezoekers hem toen, had hij die ‘druypore’ opgelopen, die kwaal kreeg men toch meestal door ‘oneerlycke byslapinge’? Jan maakte duidelijk dat hij er al veel langer aan leed, zelfs al voor hij met een vrouw naar bed was geweest.
| |
| |
Daarop was zijn bij het onderhoud aanwezige echtgenote losgebarsten. Die ‘hoere’ die met haar man geslapen had, was er de bron van, had ze verontwaardigd geroepen, en wisten de heren al dat Jan aan de drank was? Ook dat moest Jan bekennen, met de toevoeging dat hij zich niet om zijn ziekte bedronk, maar om zijn deprimerende werk. En, als mensen op het kerkhof zich aan hem ergerden, dan wilde hij best afzien van de drank. De kerkeraad hoorde dit verslag aan en besloot voor straf Jans zonden aan de gemeente bekend te maken, zonder zijn naam te noemen overigens. Twee jaar later gaf Jan te kennen zich graag met de gemeente te willen verzoenen; hij lag toen op zijn sterfbed.
Bovenstaand geval van kerkelij ke tucht is er een uit de vele die zij n opgeslagen in de notulen van de gereformeerde kerkeraden in Amsterdam. Dit rijke materiaal vormt de basis van de studie Onder censuur. De kerkelijke tucht in de gereformeerde gemeente van Amsterdam, 1578-1700, geschreven door de Amsterdamse historicus Herman Roodenburg (Verloren, Hilversum 1990). Voor neerlandici die geïnteresseerd zijn in de aangegeven periode, is dit boek een aanrader. De auteur put herhaaldelijk uit toenmalige populaire (toneel)literatuur om te wijzen op treffende parallellen met de in de notulen beschreven gevallen. Cats' Maeghde-plicht en Houwelyck, de Klucht van Hontghe bijt mij niet (anoniem), W.D. Hoofts Doortrapte Melis zijn zo wat namen en titels die de revue passeren. Maar anders dan de vertekenende literatuur bieden de kerkeraadsnotulen de ongemaskeerde werkelijkheid. Hierin blijken vooral een sterk ontwikkeld eergevoel en de wil tot behoud van de plaats die men binnen de eigen gemeenschap innam belangrijk te zijn geweest.
In de inleiding schetst Roodenburg twee onderzoeksperspectieven. In de eerste plaats het perspectief van de kerkelijke tucht als vorm van conflictbeslechting en verzoening in de multiconfessionele samenleving die Amsterdam na 1578, het jaar van de Alteratie, is geworden; ten tweede dat van de kerkelijke tucht als beschavingsoffensief ofwel als factor die het uiteengroeien van elite- en volkscultuur mede heeft bevorderd. Hoofdstuk 1 bevat een beschrijving van het katholieke ceremonieel zoals dat in Amsterdam tot 1578 heeft bestaan en voor de gehele stedelijke gemeenschap van betekenis is geweest. Het uiteenvallen van dit ‘corpus christianum’, deze eenheid van burgerlijke en kerkelijke gemeenschap, na 1578 is het onderwerp van hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de werkzaamheden van de Amsterdamse gereformeerde kerkeraad, in het bijzonder van de op het avondmaal georiënteerde tucht. De hoofdstukken 4 tot en met 8 geven een uitgebreide casuïstiek van achtereenvolgens de tucht rond de leer, tegen toverij, tegen lichte en ernstige ‘hoererij’ en tegen zonden als dronkenschap, vermaak, onenigheid en geweld, diefstal, bedrog, en faillissement.
Onder censuur telt 423 blz. en kost f 45, -; ISBN 90 6550 320 X.
Marijke Meijer Drees
| |
Het dialect van Zwartsluis
In de serie Publikaties van de IJsselakademie van de IJsselakademie te Kampen verscheen als deel 63 een bundel verhalen in het dialect van Zwartsluis van de hand van Klaas Würsten, getiteld Dorpsgenoten. De bundel bevat eveneens enkele gedichten. De meeste verhalen zijn door de auteur in de tweede helft van de jaren tachtig geschreven op verzoek van de Radio Omroep Organisatie Zwartsluis. Ze
| |
| |
beschrijven op humoristische wijze het wel en wee van de inwoners van een dorp. De verhalen zijn opgefleurd met een groot aantal sfeervolle foto's.
De reden waarom uitgaven als deze het verdienen onder de aandacht van de lezers van dit tijdschrift te worden gebracht, is dat ze voorzien zijn van een professionele taalkundige inleiding, die dergelij ke boeken ook interessant maakt voor lezers die meer zijn geïnteresseerd in het dialect dan in de gebeurtenissen die in de verhalen beschreven worden. Een ander belangrijk punt is dat met dergelijke uitgaven een goed verantwoorde redactie tot stand komt van een groeiend corpus van dialectteksten, waarmee taalkundigen hun voordeel kunnen doen.
Naast de relevante gegevens over het dialect geeft de inleiding in het kort informatie over de auteur en zijn werk, het tot stand komen en samenstellen van de bundel en over de gebruikte spelling. De inleiding bevat verder negen taalkaarten en een toponymische kaart. De bundel wordt afgesloten met een woordenlijst. Het is jammer dat de opgenomen woorden niet in de teksten zijn gemarkeerd, zodat de lezer die op een woord stuit dat hij niet kent, voortdurend de kans loopt nieuwsgierig achterin te kijken zonder het woord aan te treffen. Het is te hopen dat de volgende bundels met dit bezwaar rekening zullen houden.
Enkele kenmerken van het dialect van Zwartsluis, het ‘Sluzigers’, zijn de volgende. Het kent geen umlaut bij diminutiefvorming en sluit zich hiermee aan bij het Zuiddrents, dat zich in dit opzicht onderscheidt van het Gelders-Overijssels, waarin verkleinwoordvorming wèl gepaard gaat met umlaut. Andere kenmerken van het Sluzigers zijn onder meer de sk in anlaut in plaats van sch: skaop ‘schaap’; de -en in de meervoudsvormen van verba: Wi'j lopen (met syllabische nasaal), en niet wi'j loopt, zoals in zoveel Oostnederlandse dialecten; het ontbreken van -e in het voltooid deelwoord van monosyllabische werkwoorden: ezien ‘gezien’ en edaon ‘gedaan’, waar andere Oostnederlandse dialecten eziene en edaone hebben. Verder vermelden we nog dat de inleiding in het kort ingaat op een aantal verschillen tussen het Sluzigers en het dialect van De Velde, de buurtschap vlak onder Zwartsluis. Dit is gedaan omdat enkele verhalen en gedichten in het ‘Veldigers’ waren geschreven, de moedertaal van de auteur. Deze werden door de inleidster en de auteur omgezet in het Sluzigers.
Het boek is ingeleid en van een woordenlijst voorzien door drs. Ph. Bloemhoffde Bruijn. Het is te bestellen bij de IJsselakademie, Molenstraat 28a, 8261 JW Kampen. Bibliografische gegevens: Klaas Würsten, Dorpsgenoten. Kampen, IJsselakademie, 1990. 119 pp., Pap. ISBN 90-6697-050-2. Prijs f 14,95, voor donateurs f 12,70.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Woordenboek van de Vlaamse dialekten
Van het Woordenboek van de Vlaamse dialekten (WVD) zijn opnieuw twee afleveringen verschenen, elk met hun ‘wetenschappelijk apparaat’. Net als het Woordenboek van de Brabantse dialecten (WBD) en het Woordenboek van de Limburgse dialecten (WLD) is het WVD een zogenaamd systematisch woordenboek. Vanwege het belang van dit soort boeken hebben we in jaargang 83 van dit tijdschrift in de vorm van een recensie extra aandacht besteed aan het WBD en het WLD. Over het WVD kunnen we dan ook kort zijn. Wat voor het WLD geldt, is evenzeer van toepassing op het WVD: de nauwgezetheid waarmee de samenstel- | |
| |
lers te werk gaan, levert produkten op waarvoor men alleen maar grote bewondering kan hebben. De lemmata zijn helder van inhoud en hebben een fraaie vormgeving. De woordenboeken zelf zijn rijkelijk voorzien van zwart-wit foto's en scherpe tekeningen. Wat juist dit WVD nog extra mooi maakt zijn de vele gekleurde, haarscherpe taalkaarten. Zoals gezegd gaan beide afleveringen vergezeld van een wetenschappelijk apparaat, een extra boek waarin de tekst van de vragenlijsten, de lemmareeks (met o.m. de fonetische dokumentatie per typewoord), de alfabetische lijst van de lemmatitels en het alfabetische register van de trefwoorden zijn opgenomen. Hieronder volgen de bibliografische gegevens van de beide afleveringen en hun apparaten.
1 | J. van Keymeulen, K. van der Sypt, M. Devos en H. Ryckeboer, dl.II. Nietagrarische vaktalen, afl. 4. De Kuiper en de Hoepelmaker. XXIV + 135 blz., 44 kaarten, 53 illustraties. Gent-Tongeren, 1988. 500F |
2 | J. van Keymeulen, K. van der Sypt, M. Devos en H. Ryckeboer, dl. II. Nietagrarische vaktalen, afl.4. De Kuiper en de Hoepelmaker; Wetenschappelijk Apparaat. IV + 143 blz. Gent-Tongeren 1988. 500F |
3 | V. de Tier, J. van Keymeulen m.m.v.H. Ryckeboer en K. van der Sypt, dl.II. Nietagrarische vaktalen, afl. 5. De Molenaar. XLIV + 476 blz., 169 kaarten, 118 illustraties. Gent-Tongeren, 1990. Geen prijsopgave |
4 | V. de Tier, J. van Keymeulen m.m.v.H. Ryckeboer en K. van der Sypt, dl.II. Nietagrarische vaktalen, afl. 5. De Molenaar; Wetenschappelijk Apparaat. IV + 449 blz. Gent-Tongeren, 1990, Geen prijsopgave |
| Het WVD is te bestellen bij: Drukkerij George Michiels n.v., Corverstraat 13, 3700 Tongeren. |
Jan Nijen Twilhaar
| |
Europees toneel in de late Middeleeuwen en de Renaissance
Op 4, 5 en 6 juni 1991 staat in Groningen het Europees toneel in de late Middeleeuwen en Renaissance in het middelpunt: een wetenschappelijk colloquium met lezingen over het toneel wordt gecombineerd met een theaterfestival waarin een aantal stukken wordt opgevoerd door groepen uit verschillende landen. Er worden lezingen verwacht van F. Akkerman (Groningen), J. Nowé (Leuven), C. Dauven-Knippenberg (Amsterdam), H. Gras (Utrecht), F. Kramer (Groningen), W.H.M. Hummelen (Nijmegen), R. Walthuis (Groningen), J. Koopmans (Leiden), A. Picchi (Bologna), A. Vanderjagt (Groningen) M. Twycross (Lancaster), H. van Dijk (Groningen), H. van Maanen (Groningen), J.F. Massip (Barcelona), M. Rousse (Rennes) en R. Rinaldi (Groningen). Uit de voorlopige lijst van op te voeren toneelstukken noem ik alleen de Nederlandstalige: Hoe Mars en Venus tsaemen boeleerden, De Lamme en de Blinde, De Bervoete Broers, Goossen Tijaart en Broer Willeke. Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij Prof. Dr. M. Gosman, Vakgroep Romaanse Talen en Culturen, Rijksuniversiteit Groningen, Postbus 716, 9700 AS Groningen, tel. 050- 635894/774941.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Misselike tonghe
Op 13 en 14 december 1990 waren in Leiden zo'n 150 deelnemers aanwezig bij
| |
| |
het symposium Misselike tonghe. De Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband, gehouden in het kader van het Pionier-project ‘Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen’. Een keur van sprekers liet het licht schijnen over het verband tussen de studie van de Middelnederlandse letterkunde en andere disciplines: A.Th. Bouwman (Romanistiek), J.H. Winkelman (Germanistiek), E. van den Berg (historische taalkunde), J.A.A.M. Biemans (codicologie), W. van Anrooij (geschiedenis), P.W.M. Wackers (Latinitas), Th. Mertens (theologie), J.E. van Gijsen (wereldbeeld) en A.M.J. van Buuren (bibliografie). Zoals uit deze opsomming blijkt waren de sprekers alle neerlandici (op één na, maar dat is iemand die ook regelmatig op het gebied van de neerlandistiek publiceert). Het was verheugend dat in de zaal mediaevisten uit andere disciplines aanwezig waren, die vanuit hun eigen vakken reageerden op de neerlandistische visies op interdisciplinaire verbanden.
Op de avond van de eerste dag hield H. Pleij een drukbezochte openbare lezing over de studie van de Middelnederlandse letterkunde in cultuurhistorisch perspectief, gelardeerd met smakelijke voorbeelden uit zijn onderzoek naar Luilekkerland-teksten. De slotlezing werd verzorgd door W.P. Gerritsen die onder meer liet zien hoe de negentiende-eeuwse grondslag van het vak nog steeds doorwerkt in de huidige vakbeoefening, vooral in een te sterke vaderlandse preoccupatie.
Het is kenmerkend voor de bloei van de medioneerlandistiek dat het symposium al twee maanden van tevoren was volgeboekt. Een ieder zal de tekst van de lezingen en een samenvatting van de discussies kunnen opslaan in de congresbundel die dit najaar bij uitgeverij Prometheus verschijnt. Het ligt in de bedoeling dat er in 1992 en 1994 opnieuw symposia worden gehouden in het kader van het Leidse NLCM-project.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Contemporary Dutch Linguistics
Onmiddellijk voorafgaand aan de ‘Georgetown University Round Table on Languages and Linguistics’ van 1988 te Washington, werd op 9 maart van dat jaar een speciale zitting georganiseerd onder de overkoepelende titel Dutch Contributions to Linguistics. Twaalf vooraanstaande Nederlandse beoefenaars van de taalwetenschap kregen daar de gelegenheid om voor een internationaal forum te spreken over ‘the state of the art in the Netherlands’. Hun lezingen werden als Contemporary Dutch Linguistics in 1990 onder redactie van twee van de contribuanten, Aarts en Van Els, gepubliceerd door de Georgetown University Press, Washington. De bundel beslaat 168 pagina's; het ISBN is 0-87840-275-6 en de prijs van het goed verzorgde gebonden boek bedraagt $ 17.95.
Het voorwoord vermeldt geheel terecht dat de gebundelde teksten een helder beeld geven van de wijze waarop de taalkunde en haar verschillende subdisciplines vandaag de dag in Nederland beoefend worden. Er zijn twaalf deskundigen aan het woord, van wie er één in zijn stuk twee zelden in één verband samengebrachte specialismes tegelijk beoefent: Henk Verkuyl levert natuurlijk zijn aandeel door de Nederlandse beoefening van de (formele) semantiek voor zijn rekening te nemen, maar hij treedt ook en misschien zelfs allereerst op als geschiedschrijver van de taalkunde: hij zet ‘The contribution of the Dutch to the development of lin- | |
| |
guistics’ uiteen (het gaat daarbij om de periode na de tweede wereldoorlog); de semantiek is daarin ingebed. Doordat de verslaggever de ontwikkelingen van nabij heeft meegemaakt, is een ‘van binnenuit’ geschreven historisch overzicht ontstaan. Het bestrijkt zowel de (opkomst van) de generatieve taalkunde in Nederland als wat daaraan voorafging en opent vanwege zijn inleidend karakter de rij van de bijdragen.
Flor Aarts richt zijn aandacht op het werk van Nederlandse grammatici aan de grammatica van het Engels, met Poutsma, Kruisinga en Zandvoort als de centrale figuren. Bernard Al legt uit hoe de ontwikkelingen in de Nederlandse lexicografie zich in een internationale, sterk door de komst van de electronica bepaalde context voltrokken. Het stuk van Geert Booij beschrijft de Nederlandse bijdragen aan de ontwikkeling van zowel de fonologie als de morfologie, ook in onderlinge samenhang, en dat van Antonie Cohen behandelt het fonetisch onderzoék, niet alleen het akoestisch en het perceptieonderzoek, maar ook fonetisch werk in samenhang met linguïstiek en psycholinguïstiek. Simon Dik presenteert een schets van zijn Functionele Grammatica, gevolgd door een bespreking van recente ontwikkelingen in één van de componenten van het model, de component van predicate formation. De bijdrage van Theo van Els betreft de toegepaste taalkunde in Nederland, in het kader waarvan het vreemde-talenonderwijs in het bijzonder de aandacht krijgt. Guus Extra biedt, mede in aanvulling hierop, een linguïstisch perspectief op de tweede-taalverwerving door etnische minderheden en op het constante proces van verandering in hun taalgebruik. In zijn Dutch contributions to social dialectology geeft Anton Hagen een korte historische schets van de Nederlandse dialectologie en sociolinguïstiek, en een overzicht van het veelsoortige recente en lopende onderzoek op het gebied van de sociale dialectologie. Het psycholinguïstisch onderzoek aan het Max Planck Instituut in Nijmegen wordt door Willem Levelt belicht aan de hand van recente studies over de snelle en accurate wijze waarop de taalgebruiker toegang heeft tot het mentale lexicon. Henk van Riemsdijk laat zien op welke terreinen Nederlandse syntactici wezenlijke bijdragen hebben geleverd aan de ontwikkeling van de generatieve syntactische theorie. De bundel besluit met een
‘case study’ van de hand van Albert Sassen over modale infinitieven als in Dit boek is nog te krijgen.
Frank van Gestel
| |
New Methods in Dialectology
De meeste artikelen in de bundel New Methods in Dialectology gaan over de meest inzichtgevende en betrouwbare methoden om taalvariatiegegevens te bestuderen. De bundel bestaat uit drie delen. In de afdeling ‘Statistics in dialectology’ is de bijdrage van R. van Hout voor Neerlandici relevant. Hij laat de multipele regressietechniek los op de t-deleties van zijn Nijmeegse spreektaalcorpus; een en ander wordt overigens uitvoeriger beschreven in zijn inmiddels verschenen proefschrift. In de afdeling ‘Dialectology and phonetics’ rapporteren V. van Heuven en E. van Houten over enkele experimenten waarin de vaardigheid van moedertaalsprekers en anderstaligen in het consistent benoemen van klinkers wordt gemeten. U. Knops en A. Hagen dragen een overzicht van de ontwikkelingen in de sociofonetiek bij, met bijzondere aandacht voor de matched guise-techniek. Bijzondere aandacht verdient het laatste artikel in deze afdeling: T. de Graaf be- | |
| |
schrijft hoe met behulp van de lasertechniek de opnamen op wasrollen weer hoorbaar gemaakt kunnen worden. Aangezien ook in Nederland in het begin van deze eeuw dialecten op wasrollen werden opgenomen, houdt De Graafs vinding een grote belofte in voor het onderzoek naar taalverandering. In de derde aflevering, ‘Computer corpuses and cartography’ zet J. Taeldeman zijn onderzoek naar overgangsvormen in Vlaamse dialecten voort. Hoewel (of omdat?) hij in zijn bijdrage noch computercorpora noch echt cartografische problemen behandelt, blijkt Taeldeman goed in staat om de realiteitswaarde van isoglossen aan te tonen.
M.E.H. Schouten en P.Th. van Reenen (eds.), 1989, New Methods in Dialectology. Publications in language sciences 33. Dordrecht: Foris Publications. Prijs f 54,-
Frank Jansen
| |
Acquisition of Reading in Dutch
In de serie Studies on Language Acquisition verschijnen studies die op het gebied van de (eerste- of tweede-)taalverwerving liggen. Het doel van de serie is om in internationale kring bekendheid te geven aan recent Nederlands onderzoek op het gebied van taalverwerving. In deze serie is onlangs het negende deel verschenen: Acquisition of Reading in Dutch onder redactie van Reitsma en Verhoeven.
In deze bundel wordt een overzicht gegeven van recent onderzoek op het gebied van het leren lezen van het Nederlands. Met de publikatie hopen de redacteuren dat niet alleen een vergelijking gemaakt kan worden met onderzoek naar het leren lezen van het Engels, maar ook dat specifieke eigenschappen van de Nederlandse orthografie nieuwe inzichten zal opleveren over het proces van het leren lezen.
In de bundel komt een breed scala van onderwerpen aan bod. Na een inleidend hoofdstuk van de redacteuren zelf, behandelt Bus het allereerste begin van het leren lezen, waarna Mommers de rol van metalinguistisch bewustzijn op het leerproces bespreekt, en Reitsma de rol die van kennis van de orthografie daarbij speelt. In een volgend hoofdstuk gaat Assink in op de wijze waarop de spelling van het Nederlands geleerd wordt en vervolgens onderzoekt Seegers de relatie tussen het toekennen van semantische betekenissen en het leren lezen. In het hoofdstuk van Van den Bos komen individuele verschillen in tekstbegrip bij het lezen aan de orde. Daarna volgt een hoofdstuk van Verhoeven over verschillen in het leren lezen tussen 1e en 2e taalverwervers, en volgt een bespreking van Van Aarle van de wijze waarop men tracht oplossingen te zoeken voor kinderen met leesprolemen. Tenslotte behandelen Boonman en Peeck strategieën die gebruikt worden bij het leren lezen.
Pieter Reitsma en Ludo Verhoeven (red.) Acquisition of Reading in Dutch. Studies on Language Acquisition 9. Dordrecht: Foris Publications 1990.
Franciska Jungslager
| |
Groeperingen en instituties: congres Werkgroep Zeventiende Eeuw
Het zevende congres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw wordt op donderdag 22 en vrijdag 23 augustus 1991 gehouden in het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Utrecht, Domplein 29.
Het congres is gewijd aan de wisselwerking tussen kultuurprodukten en kultu- | |
| |
rele kringen in de Nederlanden. De vraag die daarbij centraal staat, is in hoeverre inhoudelijke en formele aspekten van een kultuurprodukt bepaald worden door instituties en minder exact gedefinieerde groeperingen binnen de samenleving. Plenaire lezingen zullen worden gehouden door: E.K. Grootes (Amsterdam), B. Kempers (Amsterdam), R. Kousbroek (Leiden) en A.K.L. Thijs (Antwerpen). De overige lezingen zijn in verschillende sekties ondergebracht, waaronder muziek, toneel & theater, uitgevers & drukkers, literaire produkten uit gebieden overzee, natuurwetenschappen, hofkultuur en rederijkerskamers.
De kosten voor het congres bedragen voor leden van de Werkgroep Zeventiende Eeuw f 60, - voor studenten f 40, - en voor niet-leden f 75, - . Deze bedragen zijn inclusief lunch, koffie en thee op beide congresdagen. U kunt zich inschrijven voor het congres door het verschuldigde bedrag over te maken op giro 4739223 van de penningmeester van de Werkgroep Zeventiende Eeuw te Utrecht en door een inschrijfformulier aan te vragen bij:
Congrescommissie van de werkgroep zeventiende eeuw, t.a.v. Drs. J.W.H. Konst, Rijksuniversiteit Utrecht, Vakgroep Nederlands, Trans 10, 3512 JK Utrecht. Tel. 030-394313 of 030-943046 (privé).
Het inschrijfformulier dient vóór 1 juli 1991 teruggestuurd te zijn.
I.M.A. de Swart
| |
Nieuwe Griffioenen
De Griffioenserie van uitgeverij Querido is opnieuw met drie delen verrijkt. Het ongelukkige leven van Esopus is de modern-Nederlandse vertaling van ‘een mooi en nuttig boek met scherpzinnige fabelen en genoegelijke geschiedenissen, gemaakt door iemand die zeer fijnzinnig en intelligent was, Esopus geheten, waarin alle mensen die dit boek zullen lezen, aan de hand van deze fabelen kunnen leren en begrijpen hoe zich te gedragen, want elke geschiedenis en elke fabel heeft zijn eigen betekenis, bedoeling en verstrooiing.’ Zo begon het met prachtige houtsneden geïllustreerde boek met de levensgeschiedenis en de fabels van de mismaakte slaaf Esopus, dat in 1485 ter perse ging bij de beroemde drukker Gheraert Leeu (die dan net van Gouda naar Antwerpen verhuisd is om van daaruit de internationale markt te gaan beheersen). Zijn Esopus-uitgave werd vertaald en van een nawoord voorzien door de Amsterdamse letterkundigen Willem Kuiper en Rob Resoort. De houtsneden zijn eveneens opgenomen.
‘Ik ben er zeker van dat die kinderen gelukkig zijn, die meer lijken op hun moeder dan op hun vader. Zij leven langer dan anderen, zeggen mensen die het weten kunnen. Dit is prettig om te weten, dus ga ik wat uitvoeriger op de zaak in. Vast staat dat vogels door de bank genomen langer leven [...] de oorzaak is naar mijn idee dat vogels meer bestaan uit bouwstof van de moeder dan de vader. En omdat de wijfjes minder vurig zijn dan de mannetjes krijgen zij geesten die, omdat ze minder scherp en vinnig zijn, minder voedsel onttrekken aan het lichaam, met gevolg dat zij langer leven. Zo gaat het ook bij de mensen, het langst leven zij die het meest weg hebben van hun moeder en om die reden mag men zulke kinderen gelukkig prijzen. Deze waarheid die ik u als het ware met de wijsvinger heb voorgehouden, staat als een huis.’ Tot u spreekt Jan de Brune de Jonge in zijn Wetsteen der vernuften uit 1644. Opgewekt converserend behandelt hij de meest diverse onderwerpen . Dat het gelukkige kinderen zijn die meer op hun moeder dan op hun vader
| |
| |
lijken, hoe het in de algemene opstanding met menseneters zal aflopen, dat er duivels zijn die zich schamen de mensen tot geilheid te bewegen, waarom vrouwen over het algemeen goed spreken en slecht schrijven, of schilders geen mooiere beelden kunnen maken dan de natuur, poëten met profeten vergeleken, enz. enz. Bereisd en belezen als De Brune is, weet hij over van alles scherpzinnige opinies te berde brengen, schijnbaar met het grootste gemak en zonder gewichtigdoenerij illustratiemateriaal puttend uit onder meer de klassieke en eigentijdse literatuur. Zijn lezer kan zo bijna spelenderwijs leren over alle voorvallende kwesties vaardig mee te praten, en dat laatste is de bedoeling, getuige de ondertitel van de Wetsteen: ‘bequaam middel, om, van alle voorvallende zaken, aardighlik te leeren spreken’. De Leidse neerlandica Paula Koning selecteerde elf hoofdstukken uit het origineel en vertaalde ze in hedendaags Nederlands.
In oktober 1820 vertrekt Johan Rudolf Thorbecke, 22 jaar oud, op een reisbeurs naar Duitsland. Als hij twee jaar later weer in Nederland terugkeert, is hij een ander mens. Hij heeft niet alleen gestudeerd, maar is bovendien ingrijpend geconfronteerd met de Duitse romantiek. De reisbrieven die deze, later zo beroemd geworden jurist en staatsman heeft nagelaten, vormen een boeiend verslag van de wegen waarlangs Thorbecke ‘zijn’ romantiek heeft leren kennen en weten te temmen. Op 4 oktober 1821 schrijft hij vanuit Dresden een lange brief waarin hij zijn ouders voor het eerst confronteert met zijn innerlijke verscheurdheid: ‘[...] Ik schrijf mijn hart uit, beste ouders, en wie behoort dit afschrift meer dan u? Ik weet, gij hoort mij met geduld en liefde aan. - Daarom wil ik u ook niet verbergen, dat mij van tijd tot tijd een nameloos verlangen (Sehnsucht is een voortreffelijk woord) naar de liefde overvalt, en de innige wens geheel overmeestert, mij met mijn gehele wezen in haar wellen te storten en af te koelen. Daarbij [...] is dikwijls de twijfeling in mij opgestegen, of ik tot nog toe in het algemeen de ware liefde kende, en of ik die op het ogenblik ken? Vreselijke tweestrijd! [...] Ik zie hier geen uitkomst; overal nevel en duisternis; en God beware mij voor de afgrond, waarlangs misschien mijn weg voorbijleidt [...]’ Zijn ouders in het gezapige Nederland worden door deze brief hevig verontrust. De vader gebiedt hem Dresden snel te verlaten, maar Thorbecke kan zich niet losrukken van de culturele kring waarin hij verkeert en de aldaar heersende ‘Seelenfreundschaft’. Toch moet hij uiteindelijk verder, naar Berlijn. Daar wijdt hij zich uitsluitend aan de letterkunde en de wetenschap en begint wijsgerige dialogen te schrijven. De innerlijke crisis is dan grotendeels bezworen. In november 1821 schrijft hij zijn ouders ‘weder vrede’ met zijn geest te hebben, al is het slechts ‘een wapenstilstand’.
De brieffragmenten die in het Griffioendeel verzameld zijn, werden gekozen door G.J. Hooykaas, werkzaam aan de vakgroep geschiedenis der RU Utrecht. Hij verzorgde ook het nawoord en de verklarende aantekeningen van Thorbecke op de romantische tour.
De prijs van de als vanouds goed verzorgde boekjes bedraagt nog altijd slechts f 11, - per deel.
Marijke Meijer Drees
|
|