| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Prijs voor A.N. Sturm
Op 10 december 1990 vond in het gebouw van de Koninklijke Nederlandse Aka-demie van Wetenschappen te Amsterdam de uitreiking plaats van een prijs aan de Oldenburgse hoogleraar in de Nederlandse taalkunde A.N. Sturm. Deze prijs werd toegekend door de Commissie Premiëringsregelingen Overzichtsartikelen, namens de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de KNAW, en wel voor het artikel ‘Vorm en functie van woordgroepen: de constructie met paradigmaloos van’, verschenen in jaargang 82 (van 1989) van de Ntg. De redactie was in meerderheid aanwezig bij de plechtigheid om de onderscheiden medewerker aan de Ntg te complimenteren; het is uiteindelijk zelden het geval dat een prijs wordt toegekend voor taalkundig werk, in tegenstelling tot wat in de sector letterkunde plaats vindt. Het zij overigens zonder afgunst geconstateerd.
M.C.v.d.T.
| |
Het vermogen te verlangen
De volledige titel van het hier aangekondigde boekje luidt: Het vermogen te verlangen (9 letters). Gesprekken over taal en het menselijk brein. Met die negen letters is het woord taalkunde bedoeld, anders gezegd: ‘de kunde te talen’, een omschrijving als in een cryptogram. Onder deze titel heeft de wetenschapsjournaliste Liesbeth Koenen twintig vraaggesprekken gebundeld die zij met taalspecialisten over verschillende aspecten van het verschijnsel taal gehouden heeft. Het zijn vlot geschreven interviews die velen gelezen zullen hebben in NRC-Handelsblad (misschien ook nog elders? de herkomst is nergens aangegeven); ze vonden plaats met Noam Chomsky, P.C. Paardekooper, Jan Koster, Rik Smits, Willem Levelt, Ray Jackendoff, Frans Zwarts, Ken Wexler, Jonathan Kaye, Hans Kamp, Hugo Brandt Corstius, Jan Landsbergen, Gerrit Komrij, Henk Verkuyl, Mieke Trommelen en Wim Zonneveld, Ron Prins, Tony Bloem en Wim Emmerik, Derek Bic-kerton, Bert Tahitu, en tenslotte J.B. Drewes. Van al deze geïnterviewden moeten alleen Paardekooper en Drewes het uitsluitend met initialen stellen in plaats van een voornaam, een teken dat zij evident tot een oudere generatie gerekend worden. Hun gesprekken zijn er niet minder interessant om. Dat geldt trouwens voor al deze gesprekken. Jammer dat over de geïnterviewden niet wat biografische gegevens vermeld worden; die hadden er best bij gemogen.
Het vermogen te verlangen is een uitgave van Nijgh en Van Ditmar; het ISBN is 90 236 69142; de prijs is f 25,-
M.C.v.d.T.
| |
Het Boon-onderzoek
Ofschoon het grote belang van het werk van L.P Boon in ons hele taalgebied onomstreden is, werden de bijdragen over Boons werk en persoon tot op heden bijna uitsluitend geschreven door Vlamingen: schrijveruitgever Julien Wever- | |
| |
bergh, de literatuurwetenschapper en criticus Jean Weisgerber, de literatuursocioloog Bert Vanheste, die samen met de Nijmeegse neerlandicus Jos Muyres vanaf 1983 vele artikelen schreef, teksten annoteerde, briefuitgaven verzorgde en een symposium over Mijn kleine oorlog organiseerde; de Vlaamse anglist D'haen, hoogleraar te Leiden, die in 1983 in Text to reader (o.m. over Fowles, Barth, Cor-tézar) een bijzonder interessante bespreking wijdde aan Boons Kapellekensbaan in een vergelijkend perspectief, de Aalstenaar Herwig Leus, die een ruim bronnen-bestand onder zich heeft en zich in de loop der jaren tot de biograaf van Boon heeft ontwikkeld en nu inderdaad een omvangrijke Boon-biografie heeft aangekondigd, te verschijnen bij Houtkiet in 1991. Eerder al was sprake van de aankondiging door de Arbeiderspers van een Boonbiografie van de hand van de Antwerpse hoogleraar Paul de Wispelaere, die in de afgelopen dertig jaar met grote regelmaat over Boon publiceerde.
Frappant in dezen is de plotselinge toename in aandacht voor Boons werk in, globaal gesproken, de afgelopen acht jaar. Zo werd in 1988 door uitgeverij Houte-kiet een begin gemaakt met de uitgave in boekvorm van Boons cursiefjes uit Vooruit (Boontjes 1959-1960, ingeleid en geannoteerd door Weverbergh en Leus), die moet uitmonden in een serie van tien delen. Vele bijdragen over Boon verschenen in de laatste jaren, met name van Leus, De Wispelaere, Vanheste en Muyres. Veelzeggend is ook de oogst van de herfst van 1990; alleen al dit najaar werden vier Boonboeken met een totale omvang van meer dan duizend bladzijden uitgebracht: Memoires van Jeanneke Boon (Antwerpen-Baarn/Houtekiet, 144 pp.), bevattende de herinneringen van mevrouw Boon aan haar in 1979 overleden man, voor publikatie bewerkt en van een nawoord voorzien door Herwig Leus. Daarnaast verscheen een klein boekje, Gelijk een kuip mortel die van een stelling valt. Over Louis Paul Boon en de Kapellekensbaan (Amsterdam/Uitgeverij Perdu), van ondergetekende. Dan is er De kantieke schoolmeester, een nieuw, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boon-studie, uitgegeven door het L.P. Boon-Documentatiecentrum (U.I.A.) en het Aalsterse L.P. Boon-Genootschap. De meest omvangrijke Boon-publikatie is echter het speciaalnummer van het tijdschrift Restant, onder redactie van Kris Humbeeck en Paul de Wispelaere: Louis Paul Boon, schrijver (Restant jrg. XVII [1989]/4), een gezamenlijke uitgave van Restant en het L.P. Boon-Documentatiecentrum; te bestellen via Gen. Eisenho-werlei 30, B-2200 Antwerpen (777, - Bfr./tevens welkomsgeschenk voor abonnees van De Kantieke schoolmeester.)
Herwig Leus opent deze bundel met ‘Tekens verklaren’ (p. 5-64), waarin hij, zoals eerder, de lezers uitvoerig inlicht omtrent Boons ‘rijke en vaak moeilijk te duiden symboliek’ (p. 5), die hij verheldert met een ongelofelijke kennis van leven en werk van Boon. R.J. van de Maele bespreekt kort de relatie openbaring/verhulling vanuit Boons journalistieke betrokkenheid bij Vooruit (p. 6574). Wim de Poorter gaat op zoek naar de bronnen van De paradijsvogel (p. 75-88), en Stefan Franck, evenals De Poorter en Leus verbonden aan het L.P. Boon-Documentatiecentrum, behandelt Boons relatie tot de film (p. 89-103). G.F.H. Raat, die al eerder over Boon schreef, bespreekt Abel Gholaerts (p. 105-17). Dirk de Geest, die eerder over Van Paemel en Claus publiceerde, wil - zich overigens bewust zijnde, getuige zijn voorwoord, van de beperkte mogelijkheden van dit type onderzoek - een eerste fragmentarische aanzet geven tot de receptiestudie van Boons vroege werk (1942-195 3) (p. 119-52). Mieke Strynckx parafraseert haar ver- | |
| |
gelijkende studie van twee versies van Voor 't volk geofferd, die zij o.l.v. promotor A.M. Musschoot maakte (p. 153-73). De Wispelaere schrijft over Wapenbroeders, met een toespitsing op de bronnen die Boon koos voor zijn eigenzinnige Reinaert-bewerking (p. 175-94). Peter van Damme bespreekt Boons ‘schelmenroman’ De zoon van Jan deLichte in het licht van het picareske(p. 195-235). Paul Pelckmans (U.S.F. Antwerpen) gaat in op Boons weinig besproken, late roman De Zwarte Hand of het anarchisme van de negentiende eeuw in het industriestadje Aalst (1976) en daarmee op Boons veelbesproken anarchisme (p. 237-57). Jaap Goedegebuure wijdt een korte en algemene beschouwing aan de historische roman bij Boon, en onder verwijzing naar de Groningse historicus F. Ankersmit problematiseert hij het begrip ‘geschiedenis’ (p. 259-69). Rob Wolfs
biedt een (aanzet tot een) deconstructieve lezing van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren. Steven Somers komt tot een stilistisch-thematische vergelijking van Boons krantestukjes uit zijn Roode Vaan-periode met de romanstukjes uit De Kapellekensbaan, waarbij zijn speciale aandacht uitgaat naar de wijze waarop de dialoog met de lezers door boon wordt geënsceneerd (p. 291-322). De meest omvangrijke (p. 323-570) bijdrage aan dit nummer is van de hand van Kris Humbeeck; ook hij publiceerde al eerder over Boon. Hij deed daarbij met name van zich spreken als organisator en inleider bij de twee Antwerpse symposia over deconstructie, waarvan de teksten eveneens verschenen in Restant (1987/1, 1987/4, en 1989/3). Hum-beecks affiniteit met de houding en werkwijze van J. Derrida (en evt. Paul de Man) spreekt opnieuw uit zijn beschouwing, waarin hij mogelijkheden opent voor de herinterpretatie van Boons oeuvre, o.m. door op het vooralsnog onbesprokene te wijzen (waaronder de vele verschijningsvormen en betekenissen van trein & spoor die hij in Boons oeuvre traceert) en door de ruimte voor (her-)interpretatie te scheppen, op de beproefde wijze, m.a.w.: door het mes te zetten in de Booninterpretatie. Daarbij verzet hij zich sterk tegen de algemene (en in het Boononderzoek inderdaad zeer sterke) neiging om de interpretatieve bevindingen in de biografie van de schrijver te projecteren. Humbeeck onderscheidt in de Boonkritiek een drietal ‘grote (esthetische) ideologieën’, die ‘elk op hun manier de tekst (reduceren) tot een uitbeelding van een gegeven visie, en het oeuvre tot de geschiedenis van deze visie, die doorgaans de geschiedenis is van een “val”, of een omgekeerde eschatologie.’ (p. 389-90). Het punt in zijn betoog dat met het oog op de hernieuwde Booninterpretatie vóór alles uitvoerige beschouwing behoeft, is wat Humbeeck noemt de
‘incompatibiliteit’ der (elkaar niet verdragende) elementen in Boons werk én in de interpretaties ervan (p. 463), in verband waarmee Humbeeck het woord ‘grotesk’ introduceert.
Annie van den Oever
| |
Oostnederlandse en Nederduitse streektaalliteratuur
In 1964 verscheen bij het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen onder redactie van K. Heeroma en J. Naarding de bundel Oostnederlands; bijdragen tot de geschiedenis en de streektaalkunde van Oost-Nederland. Dit boek bevat een zevental bijdragen op het gebied van de geschiedenis van OostNederland en de Oostnederlandse dialectologie en streektaalliteratuur. Op 13 oktober 1990 werd in Zutphen een ‘Dag der Regionale Studiën’ gehouden, die georganiseerd was door de Vakgroep Regionale en Agronomische Historische Studiën van de
| |
| |
Rijksuniversiteit Groningen in samenwerking met de IJsselakademie, de Twentse Akademie en het Staring Instituut. De dag was gewijd aan het thema Dialektlitera-tuur nu. Er werden twee lezingen en een forumdiscussie gehouden. Op die dag werd aan prof. dr. H. Entjes het eerste exemplaar overhandigd van een door het Nedersaksisch Instituut samengestelde bundel nieuwe studies, getiteld Dialectliteratuur; balans en perspectief van de Moderne Streektaalletterkunde in Oostnederland en Nederduitsland. Door de groeiende complexiteit en omvang van de verschillende vakgebieden die in de bundel van 1964 nog aan de orde konden komen, heeft men zich bij het samenstellen van déze bundel beperkt tot de letterkunde. Om het grensoverschrijdende karakter van de Nedersaksische taal- en letterkunde en het Nedersaksisch Instituut te benadrukken, werd ook een bijdrage opgenomen over de Nederduitse letterkunde vanaf 1945.
De bundel begint met een Ten geleide van Jurjen van der Kooi. De eerste bijdrage is van Hendrik Entjes en draagt de titel Nedersaksische letterkunde onderweg. Dit artikel is een vervolg op zijn stuk in de bundel van 1964, dat een overzicht biedt van de Oostnederlandse streektaalliteratuur tot in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het artikel in deze nieuwe bundel trekt de lijnen door naar de ontwikkeling in de Oostnederlandse streektaalliteratuur vanaf de eerste naoorlogse jaren. Door het algemene karakter van Entjes' bijdrage ontstaat een kader voor de artikelen die daarop volgen en die zich bezighouden met de streektaalliteratuur in Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en de Stellingwerven.
De ontwikkeling van de Groningse streektaalliteratuur in de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog wordt uiteengezet in het artikel van Fokko Veldman, getiteld Naoorlogse dialectliteratuur in Groningen. De geschiedenis van de naoorlogse streekliteratuur in Drenthe wordt beschreven door Gerard Nijenhuis in zijn bijdrage Het voorportaal; van schrijverij tot literatuur in Drenthe. De stellingwerfse literatuur, die zowel in Entjes' artikel uit 1964 als in zijn bovengenoemde artikel in deze bundel ontbreekt, komt voor het voetlicht in Stellingwarver schrieveri'je, verweven in herinnering van Henk Bloemhoff en Pieter Jonker. Er wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen in de periode voor de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog is er enige activiteit te bespeuren op het gebied van de Stellingwerfse literatuur, die evenwel in de jaren zestig nagenoeg tot stilstand komt. In 1971 verschijnt een door Henk Bloemhoff samengestelde bloemlezing uit de verhalen en rijmpjes van de in 1966 overleden H.J. Bergveld. Vanaf dat jaar wordt er niet alleen veel in het Stellingwerfs gepubliceerd, maar wordt er ook veel geschreven over de taal zelf en het schrijven in het Stellingwerfs. Het artikel wordt afgesloten met een overzicht van publicaties op het gebied van de Stellingwerfse literatuur vanaf 1971. Hoe in Overijssel de streektaalliteratuur na de oorlog weer werd opgepakt en verder ontwikkeld, wordt uiteengezet door Hendrik Entjes in zijn artikel Streektaalliteratuur in Overijssel na 1945. Entjes laat die nieuwe fase beginnen bij de dichteres Johanna F. van Buren, diein 1946 weer begint met publiceren, en eindigen bij Wil-lem Wilmink. De bijdrage voor Gelderland is afkomstig van Henk Krosenbrink. In zijn artikel Streektaalgebeuren en streektaalliteratuur in Achterhoek en Lie-mers schetst hij de ontwikkeling van de streektaalliteratuur vanaf de jaren vijftig in het deel van Gelderland ten oosten van de IJssel. De bundel wordt afgesloten met een artikel
van Reinhard Goltz over de Nederduitse streektaalliteratuur vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog, getiteld Ein Hauch von Rosen zwischen Strandhafer und Heidekraut; Versuche über die niederdeutsche Literatuur von
| |
| |
1945 bis 1989. Goltz illustreert het hele artikel door zij n ideeën met een groot aantal gedichten in het Nederduits, waarmee deze bijdrage zich onderscheidt van de voorafgaande artikel.
Achterin de bundel bevindt zich een uitgebreid register op persoonsnamen, gevolgd door een curriculum vitae van de auteurs van de opgenomen artikelen. Het boek verscheen als jaargang 42 (1990) van het tijdschrift Driemaandelijkse Bladen in de reeks Nedersaksische Studies (deel 14). Het is te bestellen bij Stichting Sas-land, Postbus 1127 9701 BC Groningen. De prijs bedraagt voor niet-abonnees f 21,50.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Etnische minderheden en geletterdheid
Op 12 december 1989 werd aan de KUB een symposium gehouden over het thema etnische minderheden en geletterdheid. Doel ervan was te komen tot een beter begrip van het functioneren van geschreven taal in een meertalige samenleving. Ook werd er naar gestreefd om te komen tot beleidsaanzetten met het oog op het terugdringen van ongeletterdheid van allochtone volwassenen. Op een na zijn alle bijdragen aan dit symposium nu gebundeld in het boek Etnische minderheden en geletterdheid. Na een inleiding van de redacteur, Ludo Verhoeven, volgen de bijdragen. Ze zijn ondergebracht in vier hoofdthema;s: Geletterdheid en Samenleving Geletterdheid en Basisvorming, Geletterdheid en Volwasseneneducatie, en tenslotte, Beleidsaanzetten.
Ludo Verhoeven (red.). 1990 Etnische minderheden en geletterdheid. Swets & Zeitlinger. 222 pagina's. Prijs: f 38,50 ISBN 90 265 1103 5.
Hanneke Houtkoop
| |
Rijklof Michaël van Goensprijs
De Rijklof Michaël van Goensprijs, ten bedrage van f 2.500, -, wordt uitgeloofd voor een uitstekend wetenschappelijk artikel op het gebied van de Nederlandse letterkunde, gepubliceerd door een student of recent afgestudeerde neerlandicus. De beoordeling vindt plaats door de Commissie voor opdrachten en adviezen op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde, ressorterend onder de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1990 is de prijs voor het eerst ter beschikking gesteld.
De R.M. van Goens-prijs zal in 1992 opnieuw wordt uitgereikt, dan voor artikelen uit 1990 en 1991. Inlichtingen over de voorwaarden waaraan kandidaten voor de prijs moeten voldoen kunnen op schriftelijke aanvraag worden verkregen bij het secretariaat van de commissie: Universiteitsbibliotheek, Postbus 9501, 2300 RA Leiden. Tel. 071-272327.
E.M.H. Klumper
| |
Literatuur-historische opdrachten
In 1990 zijn de volgende literatuur-historische opdrachten voltooid:
H.G.M. Prick: Teksteditie van Frans Erens' Vervlogen jaren; |
Th. C.J. van der Heijden en F.C. van Boheemen: Het verrichten van een onder- |
| |
| |
zoek naar en het voorbereiden van een publikatie van de bronnen tot de geschiedenis van de rederijkskamers van het graafschap Holland; |
A.M.G. Lenferink-van Daal: Diplomatische tekstuitgave met annotaties van Abraham de Konings Hagars vluchte ende wederkomste; |
N. Maas: Teksteditie van de briefwisseling van Johannes van Vloten en Carel Vosmaer; |
W. van Nispen: Uitgave met annotaties van teksten betreffende de Engelse Oorlogen. |
De Commissie verleende in 1990 tot dusver de volgende nieuwe opdrachten:
P. Nijssen: Drie artikelen over het werk van E. du Perron; |
A. Ros: Bloemlezing uit de bevindelijke poëzie van de Nadere Reformatie; |
M.C. Eenhuis, 2 artikelen over de briefwisseling tussen Carel en Margo Scharten-Antink met hun uitgever de Wereldbibliotheek; |
Mw. P. Keyser: Het schrijven van een tweetal artikelen over de reisbeschrijvingen van Johan Splinter Stavorinus (1739-1788), waarin de resultaten van een biografisch onderzoek, alsmede een thematische analyse van het werk vervat zijn. |
E.M.H. Klumper
| |
Lezingendagen Emblematiek
Van 2 tot 28 april wordt te Leuven voor studenten van de Universiteiten vari Aberdeen, Erlangen, Glasgow, Hildesheim, Leuven, Oxford en Utrecht een intensief ERASMUS programma georganiseerd met als thema ‘The Emblem and Al-lied Forms of Word and Image as Vehicles of Instruction and Persuasion’.
Naast de seminaries en de instructieve excursies tijdens de maand april worden op vrijdag 19 april en maandag 22 april twee lezingendagen ingericht. De eerste dag is gewijd aan ‘Aspects of the Emblem in the Low Countries’ (met lezingen van W. Waterschoot, D. Sacré, H. Meeus, L. van Gemert en K. van der Stighelen); de tweede dag heeft als thema ‘Emblem and Persuasion’ (met lezingen o.m. door K.J. Höltgen, J.-Cl. Margolin, M. Spies en G. Vandendriessche).
Beide lezingendagen zijn voor iedereen toegankelijk. Belangstellenden kunnen zich aanmelden bij Dr. M. van Vaeck, sectie 17e eeuw, Blijde-Inkomststraat 21, 3000 Leuven. Deelname aan de lezingendagen is kosteloos.
M. van Vaeck
|
|