| |
Aankondigingen en mededelingen
In hope of Providence
In 1899 krijgt Herman Heijermans bezoek van twee Engelse heren, die hem verzoeken het, in Nederland zeer succesvolle toneelstuk Ghetto, in een Engelse vertaling te mogen opvoeren. De onderhandelingen verlopen voorspoedig en tot Heijermans' tevredenheid, aangezien alles tot in de details contractueel wordt vastgelegd: naast de mogelijkheid om als toneelschrijver internationaal door te breken, bood de onderneming ook het uitzicht op een aanzienlijke bron van inkomsten. Het werd een bittere teleurstelling. De vertaler, Chester B. Fernald, paste het stuk aan de Engelse smaak aan, met als gevolg dat er vijf nieuwe karakters werden ingevoerd, de handeling zich niet in het ‘heden’, maar in 1817 afspeelde en er een happy end werd geschapen. Heijermans vertaalde later sommige stukken weer in het Nederlands, alleen maar om te demonstreren hoezeer zijn werk was gemaltraiteerd. Ook bij de voorbereidingen in Londen was Heijermans aanwezig en zodoende kon hij er getuige van zijn dat de personages die gemodelleerd waren naar mensen uit de Joodse wijk in Amsterdam, rondliepen in kleurige Nederlandse klederdracht. Het werd zo'n ramp, dat Heijermans op de avond van de première bedankte voor de eer om aan de Prins van Wales te worden voorgesteld: onmiddellijk nadat het stuk was afgelopen, sloop hij via de achteruitgang weg.
Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan de dissertatie ‘In Hope of Providence’ by Herman Heijermans: a new translation for performance of ‘The Good Hope’, waarop P.R. Knetsch in 1984 promoveerde aan de University of Kansas. Het boek bevat meer dan de titel doet vermoeden. Naast een nieuwe vertaling van Op hoop van zegen, wijdt de auteur onder meer beschouwingen aan het negentiende-eeuwse toneel in Nederland en Heijermans' ervaringen met vertalingen. Het is een lezenswaardige studie geworden en vormt een bescheiden, maar welkome bijdrage aan een grotere verspreiding van de Nederlandse letterkunde.
De dissertatie is in microfilm uitgegeven bij University Microfilms International in Ann Arbor, Michigan, U.S.A. (1985), maar een ‘uitdraai’ ervan in boekvorm is eveneens verkrijgbaar.
W.J.v.d.A.
| |
De Verloren Zoon
In de serie ‘Nijmeegse Reeks’, waarvan het eerste nummer binnenkort in dit blad zal worden aangekondigd, verschenen drie essays over het thema ‘De Verloren Zoon’. Patrick Chatelion Counet schrijft daarin over ‘De intertextuele trans- | |
| |
formatie van bevoorrechting en verbanning in Lc. 15, 11-32’. Ulla Musarra opent het boekje met een inleidend artikel over ‘het begrip motief in de literatuurwetenschap’. Zij bekijkt het historisch-comparatistisch terrein en behandelt de begrippen ‘motief’ en ‘thema’ zowel binnen de formalistisch-structuralistische opvatting als binnen de semiotische. Speciaal van belang voor de neerlandici is de bijdrage van Hans van Stralen, die het motief van de Verloren Zoon in de Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw volgt. Na eerst diverse vormen van commentaren uiteengezet te hebben (de psychoanalytische en exegetische), bekijkt hij de literaire verwerkingen van het motief in een internationale context om tenslotte zijn blik te richten op de twintigste-eeuwse poëzie in Nederland. Het is aardig en ook verrassend om te zien hoeveel dichters het motief poëtisch ontgonnen hebben: van Achterberg, via Boutens, Burssens, Debrot, Van Eyck, Gossaert tot Greshoff en Korteweg. Meer dan 41 gedichten heeft Van Stralen getraceerd waarvan in de titel het motief van de Verloren Zoon expliciet genoemd wordt. Het artikel eindigt met de woorden: ‘Ik denk niet dat de zoon in de moderne tijd zijn vader verloren heeft. Hij heeft echter wel geleerd dat een harmonieuze relatie met zijn vader niet het noodzakelijke gevolg van zijn streven naar persoonlijke voltooiing is.’
Ulla Musarra, Hans van Stralen en Patrick Chatelion Counet: Een woonplaats voor de verloren zoon; literairwetenschappelijke en theologische essays over de Verloren Zoon. Uitg. Quine, Nijmegen 1990. ISBN 90-73042-02-X. Prijs 24,75. Nijmeegse reeks. Deel II.
W.J.v.d.A.
| |
Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de negentiende eeuw
In de reeks ‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de negentiende eeuw’, waarvan Ada Deprez de leiding heeft en die wordt uitgegeven door het Cultureel Documentatiecentrum van de Rijksuniversiteit te Gent, zijn vier nieuwe afleveringen verschenen. Omdat de opzet van de reeks inmiddels bekend mag worden verondersteld, wordt hier volstaan met een korte aankondiging.
Nummer 22 bestaat uit twee delen en beschrijft De Vlaamse kunstbode, het tijdschrift dat tussen 1871 en 1913 verscheen. Nummer 23 brengt het blad Vlaamsch en vrij in kaart, dat vijf jaar bestond, van 1893 tot 1897. Nummer 24 verenigt zeven tijdschriften: De vlinder (1867), De biekorf (1867), Ieders belang (1868), Meiloover (1868-1870), Het Vlaamsche volk (1870-1872). Jaarboekje van zetternamskring (1873-1875) en Jaarboek der letterkundige vereeniging Jan Frans Willems (1876-1890). Nummer 25 tenslotte bevat de beschrijving van acht periodieken: Jong Vlaanderen (1889-1890), Ons toneel (1890-1891), De eikel (1889), De vrije vlucht (1890), Onze kunst (1890-1891), Zingende vogels (1891-1896), De goedendag (1891-1901) en De jonge Vlaming (1894-1895).
Alle hier aangekondigde nummers werden vervaardigd door Marc Carlier en Ada Deprez. Ze kunnen rechtstreeks worden besteld bij het Cultureel Documentatiecentrum - Rozier44 - 9000 Gent - tel. (091)-257571, toestel 4226.
W.J.v.d.A.
| |
| |
| |
Over Multatuli's Minnebrieven
Bij het Huis aan de drie grachten te Amsterdam verscheen in 1990 van de hand van L.G. Abell-van Soest en L.F. Abell een beschouwing, getiteld Multatuli's minnebrieven na 130 jaar (88 blzz., prijs: f 19,50). Over Minnebrieven, dat Multatuli liever was dan het boek waarom het werk draait, de Max Havelaar, wordt door het echtpaar, grote Vestdijkbewonderaars en -kenners (ook nu ontbreekt hun idool niet: Vestdijk levert met zijn ideeën over eros in zekere zin een verklaringsinstrument) een voornamelijk op parafrase berustende interpreterende beschouwing geboden, met veel citaten, die - voor wie het nog niet wist - per regel bewijzen hoe een groot schrijver Multatuli juist in de Minnebrieven is: wordt Multatuli, als figuur, door de beide auteurs op een lijn gesteld met Martin Luther King enGhandi (p. 15) - de schrijver zelf zag in dit verband meer in Jezus van Nazareth -, men kan hem wellicht nog het best, als schrijver, vergelijken met Jean Paul en E.T.A. Hofmann. Een waarderend ‘Voorwoord’ van Roger Henrard gaat de beschouwing vooraf.
G.J.D.
| |
Leidse Vondeliana
In maart 1988 kon ik de beschrijvingen aankondigen van de Vondelcollecties van de universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Nijmegen. Nu heeft ook Leiden het Vondelbezit gecatalogiseerd voorzover aanwezig in de bibliotheek van de universiteit, in die van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde en in de Biblioteca Thysiana, in totaal zo'n 500 nummers, die betrekking hebben op boeken, pamfletten en portretten voorzover verschenen voor 1856. In 1855 verscheen het eerste deel van Van Lenneps editie der verzamelde werken. Wat arbitrair beslist de catalogus dat ‘edities van voor die tijd als bronnen [kunnen]worden beschouwd’. Het ontgaat me waarom vanuit een bepaald perspectief niet ook Van Lennep en wat daarna kwam bron genoemd mogen worden, al begrijp ik, vanuit praktisch perspectief, de genomen beslissing heel goed. Unger staat aan de basis van deze catalogus en zijn nummering en indeling is gevolgd. Net als is de eerder aangekondigde catalogussen is ook hier de fingerprint-formule gegeven alsmede de collatieformule. In de inleiding wordt o.a. iets over de totstandkoming en inhoud van de verschillende collecties meegedeeld en wordt op enkele interessante exemplaren geattendeerd. Diverse registers, waaronder een op vroegere eigenaars, maken de catalogus goed toegankelijk.
José Breeuwsma, m.m.v.H.W. de Kooker, Leidse Vondeliana. Catalogus van werken van en over Vondel, in druk verschenen voor 1856, aanwezig in de collecties van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Bibliotheca Thysiana te Leiden. Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden 1990.
Het boek is te verkrijgen door storting van f 7,50 op postbanknummer 2107 of bankrekeningnummer 464225965 t.n.v. Bibliothecaris der R.U. Leiden. Wie het werkje bij de bibliotheek afhaalt, betaalt slechts f 5,-.
M.A.S.-v.d.D.
| |
| |
| |
Neerlandica Americana
In juni 1988 werd te Minneapolis de vierde ‘Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies’ gehouden, georganiseerd door de American Association for Netherlandic Studies. Nu is de congresbundel verschenen onder de titel The Low Countries: Multidisciplinary Studies. Ed. Margriet Bruijn Lacy. Lanham-New York-London 1990.
De editeur van de bundel legt in de inleiding uit dat het haar niet gemakkelijk is gevallen de grote diversiteit aan onderwerpen toch nog enigszins te ordenen. Mij lijkt het niet zinvol in deze aankondiging de titels van alle 25 bijdragen op te sommen. Er komen taalkundige onderwerpen aan de orde, er wordt aandacht aan vertalingen gegeven, collecties worden onder de loupe genomen, zoals het in Berkeley aanwezige Nederlandse materiaal, de kunstgeschiedenis komt in diverse bijdragen aan de orde, Marieken van Nieumegen, Max Havelaar en Karakter vertegenwoordigen o.a. de letterkunde enzovoorts. De bijdragers zijn afkomstig van verheugend veel verschillende Amerikaanse universiteiten en colleges, aangevuld met enkele gasten uit de Lage Landen zelf. Zoals dit boek duidelijk maakt, zijn er signalen voldoende dat er in de Verenigde Staten belangstelling voor de cultuur in de Nederlanden bestaat.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Vondelconcordantie
Onvermoeibaar en door geen tegenslag te weerhouden werken in Nijmegen Ben Salemans en Frans Schaars aan het maken van Vondelconcordanties, zoals ook eerder Peter King dat deed. Het waren in het verleden allemaal betrekkelijk kleine projecten, maar nu is er iets omvangrijkers tot stand gebracht, om niet te zeggen iets kolossaals: vijf dikke banden bieden een Concordantie op het dramatisch werk in zijn geheel. Drie delen vormen de eigenlijke concordantie met uitzondering van de hoogfrequente woorden. Die zijn in een aparte band (dl. V) ondergebracht. Daarnaast worden ook een alfabetische, een frequentie- en een retrograde woordenlijst geboden alsmede een weergave van de tekst van alle toneelstukken (dl. IV).
Waarom zou men niet dankbaar zijn voor het geleverde werk en als Vondellief-hebber de delen kopen van f 495, -, dat was althans de intekenprijs die ik betaald heb?
Ik stel het zo vragend omdat het geheel op mij niet alleen een kolossale maar ook een mastodontische indruk maakt. Dit kan toch niet de bedoeling zijn. Deze vijf delen nemen al flink wat ruimte in de boekenkast in en nog geven ze maar een deel van Vondels oeuvre weer en daarmee verliezen ze uiteraard flink wat van hun bruikbaarheid.
In de ‘Verantwoording’ leggen de auteurs uit waarom ze toch voor een boek en niet voor een ‘elektronische’ uitgave hebben gekozen: er zouden wel minimaal 35 floppies nodig zijn en zelfs de meest gebruikte harddisk zou niet voldoende ruimte bieden. ‘Plaatsing op CD-ROM lijkt in eerste instantie de ideale oplossing voor het geschetste capaciteitsprobleem. In de praktijk bleek dit onhaalbaar’ en ook te duur. Toch zal het die kant op moeten. De classici zijn zo gelukkig op het ogenblik al de complete Griekse literatuur in een programma ‘IBYCUS’ te hebben en de Latijnse volgt. Dan zou het toch ook mogelijk moeten zijn de belangrijkste Neder- | |
| |
landse auteurs op schijf te zetten. Alles wat men dan maar met behulp van een concordantie zou willen doen, kan dan met behulp van zo'n programma, oneindig veel handiger.
Zou het niet wenselijk zijn dat de Nijmeegse voortrekkers die al zoveel deskundigheid hebben vergaard en zoveel problemen hebben opgelost, gaan samenwerken met bijvoorbeeld het Bureau basisvoorziening tekstedities om te bezien wat hier voor de Nederlandse letterkunde mogelijk is?
Ben J.P. Salemans en Frans A.M. Schaars, Concordantie van het dramatisch werk van Joost van den Vondel. Vijf banden. Assen 1990. ISBN 90-5088-169.
M.A.S.-v.d.D.
Engels-Nederlandse relaties
Ter gelegenheid van het emeritaat van prof.dr. A. Verhoeff, hoogleraar Engelse letterkunde aan de R.U. Utrecht is een klein symposium gehouden over de eigensoortigheid van de Nederlandse Anglistiek. Een van de centrale onderwerpen bleek de literaire vertaling te zijn en om dit verschijnsel nader te belichten werden specialisten op dit gebied gevraagd om een bijdrage voor een work-shop over vertalen hetgeen resulteerde in een bundel studies: Something understood; Studies in Anglo-Dutch literary translation. Edd. Bart Westerweel and Theo D'haen. Rodopi, Amsterdam-Atlanta GA 1990. Ik noteer enkele opstellen die me voor Neerlandici van speciaal belang lijken. Robert-H. Leek behandelt Skakespeare en zijn Nederlandse vertalers; Piet Verhoeff vergelijkt enkele vroege vertalingen van Paradise lost; Peter J. de Voogd schrijft over ‘Laurence Sterne in Dutch’; L.G. Korpel verschaft er inzicht in hoe achttiende-eeuwse vertalers tegen de Engelse originelen aankeken; C.W. Schoneveld behandelt Burgersdijks Skakespeare-vertaling en Yvonne Wellink beschrijft de lotgevallen van 19de-eeuwse Amerikaanse sentimentele bestsellers in Nederland. Myra Scholz-Heerspink put uit haar eigen ervaringen als vertaalster van Nederlandse vrouwelijke dichters, en blijkt zelfs Katharina Questiers over onze grenzen bekend te hebben gemaakt met een sonnet; Theo Hermans bespreekt H.C. ten Berge als vertaler. Het boek telt 335 pagina's en kost ingenaaid f 49,50.
M.A.S.-v.d.D.
De Lage Landen in Bologna
In 1989 vierde de universiteit van Bologna haar 900-jarig bestaan. Zij deed dat onder meer door congressen te organiseren met vertegenwoordigers van alle ‘nationes’ die in de loop der eeuwen contingenten van studenten hadden geleverd. Van 16-18 maart was de beurt aan Nederland en België. Een keuze uit de bij die gelegenheid gehouden lezingen is uitgegeven in een speciaal nummer van Incontri, te weten de bijdragen die speciaal betrekking hadden op de relatie Nederland-Italië: Jan-Hendrik Meter, La cultura italiana nei Paesi Bassi: culto e confronti (Italiaanse sporen in de Nederlandse letterkunde); Riet Schenkeveld- van der Dussen, Poeti olandesi in Italia nel Seicento (Drie Nederlandse zeventiende-eeuwse dichters in Rome); Martien de Jong, Romanticismo olandese e letteratura italiana (Italiaanse literatuur en Nederlandse Romantiek). Een meer algemene beschouwing
| |
| |
van Pieter de Meijer over literatuuronder wijs in Europees perspectief dient als inleiding: L'insegnamento della letteratura in una prospettiva europea. Dina Aristodemo bezorgde een korte evaluatie van de bijeenkomst.
Per una storiografia letteraria Europea; ricerche storica-metodologiche su intersezioni letterarie olandesi, fiamminghe italiane is bezorgd door Charles van Leeuwen als Incontri (NS)5 (1990)/Supplemento 2. Het is een uitgave van APA-Holland University Press.
M.A.S.-v.d.D.
| |
J.A.N. Knuttel
Biografieën en zeker autobiografieën van Neerlandici zijn zeldzaam en als er dus eens een verschijnt, verdient die zeker aandacht. J.A.N. Knuttel (1878-1965) promoveerde in 1906 cum laude op een dissertatie over Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming. Hij is lange jaren redacteur geweest van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, verzorgde een editie van Bredero's verzameld werk en schreef ook een biografie van de dichter. Daarnaast zag van hem een aantal artikelen het licht, waaronder het bekende ‘Rederijkers eerherstel’. Ook is hij jarenlang redacteur geweest van het Tijdschrift voor Nederlandse taal en letterkunde. Er is dus alle reden hem wat betreft zijn werkende leven als ‘een Neerlandicus’ te betitelen maar hijzelf zag dat toch anders. In zijn autobiografie Levensloop geeft hij maar betrekkelijk spaarzaam aandacht aan zijn wetenschappelijk werk. Veel meer is hij geïnteresseerd in zijn politieke denkbeelden - hij was overtuigd communist - en de mogelijkheden die hij had die uit te dragen. Met die politieke achtergrond was hij een zeldzame vogel in het wereldje van de letterkundigen en hij dreigde er zelfs bij zijn werkgever, de ‘Commissie van Bijstand’ van het WNT, door in moeilijkheden te raken. Knuttel gaf zijn openbare propagandistische activiteiten daarom op en gebruikte pseudoniemen voor zijn politieke artikelen.
De Levensloop is uitgegeven door Jaak Slangen die er ook een biografische inleiding voor schreef en er een bibliografie van Knuttel aan toevoegde. Het boek telt 434 pagina's en is uitgegeven bij de Wetenschapswinkel van de R.U. te Leiden, Kloksteeg 25, 2311 SK Leiden. Daar kan men het ook bestellen. Een te verwachten tweede deel zal uitvoerig aandacht geven aan Knuttels politieke en literairwetenschappelijke betekenis.
M.A.S.-v.d.D.
| |
William and Mary
Ter gelegenheid van de Glorious Revolution is een bundel studies verschenen over de betekenis van William and Mary voor de Nederlandse en Engelse cultuur: Fabrics and Fabrications; the Myth and Making of William and Mary. Edd. Paul Hoftijzer and C.C. Barfoot. Amsterdam-Atlanta (GA) 1990 als nr. 6 in de reeks DQR Studies in Literature. Er staan enkele studies in over Engelse auteurs die zich met Willem III als Engels koning hebben bezig gehouden, zoals Matthew Prior (behandeld door C.C. Barfoot) en Sterne (en diens relatie tot Prior), besproken door Peter de Voogd. De Nederlandse literatuur is alleen vertegenwoordigd door enkele vertalers. William Congreve schreef een pastoraal gedicht ‘The Mourning Muse of Alexis’ op de dood van Queen Mary. Dit gedicht werd in rijmloze verzen
| |
| |
vertaald door de bekende Willem Sewel onder de titel ‘De treurende zangheldin van Alexis’. Andere auteurs zagen weinig in de gekozen vorm en leverden verbeterde, wel rijmende versies van Sewels origineel. Ook Sewel zelf zorgde later voor een berijmde vertaling. Ook Prior's ode ‘To the King’ werd door Sewel vertaald, en wel meteen in berijmde vorm. De casus werd behandeld door Cornelis Schoneveld ‘“How Lov'd She Liv'd and How Lamented Feil”: Congreve and Prior on the Death of Queen Mary, and their Dutch Translator Willem Sewel’.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Het Javindo
Het Indische Nederlands kent een aantal variëteiten die uiteenlopen van keurig verzorgd Nederlands gesproken door Indische mond, met hier en daar een Indonesisch of koloniaal woord, tot een sociaal weinig aanzien genietend Creools dat door zijn woordvoorraad als een variëteit van het Nederlands te herkennen is, het zgn. pecok (uit te spreken als petjòh, met het accent op de laatste syllabe). Dit pecok, dat door personen van gemengden bloede, de Indo's, gesproken werd, is - ook al door de verachting waarmee het beschouwd werd door hoger geklasseerden - vrijwel niet beschreven. V.E. de Gruiter, zelf door zijn herkomst goed bekend met het verschijnsel, heeft daar verandering in trachten te brengen door zijn publikatie Het Javindo. De verboden taal. De ondertitel klinkt geheimzinniger dan het bedoeld is: het sociolect dat hij beschrijft werd niet getolereerd door ouders die het ongepast vonden dat hun kinderen dit pecok thuis spraken; het was dus een onderdrukt sociolect.
Zoals het pecok van het vroegere Batavia vooral invloeden van het Maleis en het dialect van Batavia (wat nu het Jakartaans heet) onderging, is het pecok van Samarang beïnvloed door het Javaans, terwijl aan te nemen valt dat het pecok van Soerabaja aan invloed van de daar gesproken inheemse taal onderhevig is geweest. Veel van dit alles zal nooit meer achterhaald worden, want het gaat hier om taalverschijnselen die met de thans nog levende generatie voorgoed zullen verdwijnen. De Gruiter, kenner van het pecok van Semarang, toont aan dat het regio-sociolect dat hij beschrijft, Javaanse woordvolgorde en Javaanse intonatie heeft, maar herkenbaar uit het Nederlands afkomstige woorden, uiteraard met uit het Javaans en Maleis overgenomen woorden. Hij noemt deze variëteit het Javindo, waarvan hij de herkomst legt bij de Javaanse moeders die hun (onwettige) kinderen van Nederlandse vaders Nederlands wilden doen spreken. Te weinig komt daarbij naar voren dat pecok ook weer door de nazaten van zulke kinderen, veelal weer onderling getrouwd, gesproken werd en in een sociologisch zeer complexe samenleving van Indo's in vele nuances voortleefde. Men zou ook graag willen weten of het pecok van het voormalige Batavia of het vroegere Bandoeng zo sterk van dat van Semarang afweek dat het gerechtvaardigd is van een aparte taal, het Javindo, te spreken. De morfologische verschijnselen die De Gruiter vermeldt, lijken hem op een aantal punten wel gelijk te geven. Het is alleen jammer dat de auteur zijn taalbeschrijving met veel geleerd vertoon en citaten van buitenlandse linguïsten onnodig compliceert. Het materiaal dat hij levert, vooral het stuk tekst in het Javindo, is op zichzelf al interessant genoeg.
Het is de hoogste tijd dat onderzoek naar een koloniaal sociolect als dit pecok gedaan wordt. Dat blijkt des te meer wanneer men kennis neemt van het onbegrip
| |
| |
t.o.v. deze materie bij de huidige generatie Nederlanders. Aan de schrijver en zijn boek werd een televisie-documentaire van de RVU gewijd (uitgezonden op Nederland 3 op 27 augustus 1990) die allerminst bijdroeg tot verheldering van de behandelde stof (bijv. door het vertonen van beelden van een ‘inlands’ schooltje van voor de oorlog). Dat is symptomatisch voor het gebrek aan kennis hier te lande van de vooroorlogse samenleving in Nederlands-Indië. Men denke daarbij ook aan het totale onbegrip waarmee de meeste Nederlanders het typische Indo-televisieprogramma ‘De late, late Lien-show’ hebben aanschouwd. Voordat de Indische Nederlanders in Nederland, altijd al een groep van bescheiden mensen, nimmer opvallend door militante demonstraties, totaal in onze samenleving geassimileerd zijn, is er nog een beetje tijd om wat aan taalregistratie te doen, anders zijn ook deze ‘krassen op een rots’ volledig uitgewist.
Het Javindo. De verboden taal, door V.E. de Gruiter, is verschenen bij de uitgeverij Moesson in Den Haag; de omvang is 89 blz; het ISBN is 907030155; de prijs is f 19.90.
M.C.v.d.T.
| |
De ‘ongevalliche Lanceloet’: symposium
Ter gelegenheid van de verschijning van deel V in de reeks ‘Middelnederlandse Lancelotromans’ zal op 3 mei 1991 te Utrecht een symposium van één dag worden georganiseerd over de Lanceloet, de vertaling in Middelnederlandse verzen van de Lancelot en prose in de Lancelotcompilatie. In de vijf lezingen die zijn voorzien, zal onder meer aandacht worden besteed aan de Vlaamse literaire en historische context van de vertaling, aan de wijze waarop het publiek kennis nam van de tekst (voordracht) en aan de ontwikkeling van het personage Lanceloet. Tot de sprekers behoren prof. dr. J.D. Janssens (Brussel) en dr. E. Kennedy (Oxford). De officiële presentatie van het nieuwe deel in de Lancelotreeks zal na afloop van het symposium plaatsvinden.
Aan het bijwonen van het symposium, dat bedoeld is voor vakgenoten en geïnteresseerde studenten, zijn geen kosten verbonden.
Belangstellenden kunnen zich schriftelijk aanmelden bij dr. A.A.M. Besamusca, Vakgroep Nederlands (RUU), Trans 10, 3512 JK Utrecht (voor telefonische inlichtingen: 030-392266). Voor nadere informatie kunt u zich ook wenden tot dr. F.P.C. Brandsma, Vakgroep Letterkunde (RUU), Muntstraat 4, 3512 EV Utrecht (tel. 030-394246). Het volledige programma zal in het voorjaar van 1991 aan de deelnemers worden toegezonden.
Bart Besamusca
| |
Van Adam tot Zevende hemel
Onder deze titel is bij uitgeverij Wolters-Noordhoff van de hand van drs. Ella van 't Hof een handzame gids over de bijbel verschenen. De auteur verzorgt al een aantal jaren voor de Letterenfaculteit in Utrecht de cursus ‘Bijbel en literatuur’, waarin zij vooral aandacht besteedt aan die Schriftgedeelten waarnaar in literatuur en beeldende kunst vaak wordt verwezen. Als uitvloeisel van deze cursus ontstond deze bijbelwijzer: hij behandelt kort de wordingsgeschiedenis van het Boek der Boeken en geeft in hoofdlijnen de inhoud weer van alle boeken die samen de
| |
| |
bijbel vormen. Bovendien laat de auteur zien dat tal van termen, begrippen, spreekwoorden en zegswijzen uit de Tale Kanaans in ons dagelijks spraakgebruik terecht zijn gekomen en is het geheel voorzien van fraaie, funktionele illustraties. Deze welkome aanvulling op de boekenkast van studenten en ook van liefhebbers van kunst en literatuur in het algemeen telt 176 pagina's en kost f 29,50. ISBN 90 01 39680 1.
Lia van Gemert
| |
‘Van den vos Reynaerde’ voorgedragen
In co-produktie met de BRT (Belgische Radio en Televisie) vertolkt de voordrachtkunstenaar Jo van Eetvelde vanuit het Comburgse handschrift Van den vos Reynaerde op cassette en compactplaat. Na de Beatrijs heeft Van Eetvelde zijn grenzen aanzienlijk verlegd: het dierenepos (drie keer langer dan de Marialegende) bevat een groot aantal verschillende personages die elk een eigen stem en persoonlijkheid hebben meegekregen. Bovendien stelt Willems ironische toonzetting erg hoge eisen aan de interpretatie en de voordracht. Bij de uitgave hoort een boekje (52 blz.) geschreven door J.D. Janssens (UFSAL-Brussel), waarin naast woordverklaring, het middeleeuwse werk wordt voorgesteld (‘De geniale dubbelzinnigheid’) en de figuur van Reynaert als duivelse schurk wordt geduid.
De vertolking van Van Eetvelde maakt deel uit van een ruimer projekt. Midden 1991 verschijnt er bij het Davidsfonds een prestigieus boek (300-tal pagina's) Van den vos Reynaerde. Daarin zullen naast een kleurenfacsimile van de redactie in het Comburgse handschrift (42 bladzijden), een teksteditie met woordverklaring, tekstkritiek en verklarende commentaar ook een aantal langere bijdragen worden opgenomen: een codicologische studie van het Reinaerthandschrift, een aantal cultuurhistorische bijdragen rond de middeleeuwse visie over dieren en de verander ende receptie van het vossenverhaal, een nieuwe interpretatie van het werk vanuit de ironische vormgeving. Het geheel zal met een 60-tal kleurenfoto's worden geïllustreerd. Dit projekt is in handen van een wetenschappelijk team onder leiding van J.D. Janssens; het bestaat uit: V. Uyttersprot (UFSAL-Brussel), R. van Daele (K.U. Leuven) en J. de Vos (Guardini-Brussel).
‘Van den vos Reynaerde’, geschreven door Willem, die Madock of vele bouke maecte (rond 1260). Jo van Eetvelde vertelt en vertolkt het epos vanuit handschrift A (Comburgse handschrift). Digitale opname: Johan Dehandschutter. Totale duur: 3u. 36'. Beschikbaar in MC of CD. Prijs: 2.250 fr. of 125 gulden voor 3 platen; 1485 fr. of 82,5 gulden voor 3 cassettes, het boekje telkens inbegrepen. Verdeler voor België: Poketino, Jan de Keersmaeckerstraat 199, 1730 Zellik; voor Nederland: Harmonia Mundi/Nandi, Kleine Lo 414U, 2592 CK Den Haag.
Veerle Uyttersprot
| |
Een facsimile van Van den vos Reynaerde
Dank zij de royale sponsoring van Agfa Gevaert en dank zij een goede samenwerking met de BRT werd op 20-21 november 1989 - in aanwezigheid van een cameraploeg van de Vlaamse TV - een aanvang genomen met het fotograferen van de Comburgse redactie van Van den vos Reynaerde. De week tevoren reeds waren J.D. Janssens (projectleider) en J. de Vos naar Stuttgart gereisd om de codex in de
| |
| |
Württembergische Landesbibliothek te bestuderen. Daarbij konden ze rekenen op de grote hulp en minzame toeschietelijkheid van de hoofdbibliothecaris, Dr. Heinzer.
Om een facsimile van het Reinaertdeel mogelijk te maken, diende de band te worden losgemaakt opdat de perkamenten vellen een na een met een hoogtechnologisch procédé zouden kunnen worden gefotografeerd. Heinzer gaf hiervoor de toelating wanneer de sponsor bereid was om de (sinds lang noodzakelijke) restauratie van de band te bekostigen. Dit bleek - weliswaar na lange onderhandelingen - geen punt te zijn. Op de bewuste dag (maandag 20 november) werden de Reinaertkaternen uit de Comburgse verzamelcodex gelicht: een uiterst delicaat werk dat door een gespecialiseerde boekbinder tot een goed eind werd gebracht; daarna werd het eerste blad - bij wijze van voorbeeld, want de eigenlijke opnamen zouden verschillende dagen in beslag nemen - in een bijzonder indrukwekkende camera-toren gefotografeerd. Het resultaat is spectaculair: de 42 ektachromes (25 op 19 cm.) die we sindsdien te zien kregen, zijn van een uitzonderlijke kwaliteit. Er werden tenslotte nog 17 andere opnamen gemaakt uit andere delen van de Stuttgartse codex en uit andere handschriften uit de Nederlanden, die in de 16e eeuw samen met het Reinaerthandschrift naar Württemberg zijn gekomen. De fotografeersessie maakt deel uit van het Reinaertprojekt dat hierboven werd beschreven.
Van de Stuttgartse expeditie mag men binnenkort haarscherpe kleurenfoto's verwachten, maar ook een heleboel nieuwe inzichten m.b.t. het Comburgse verzamelhandschrift (Stuttgart, Württ. Landesbibl., cod. poet. et philol. f. 22), dat één der grote vlaggeschepen van de Middelnederlandse letterkunde is.
Veerle Uyttersprot
| |
Synchronie en diachronie
‘Over de ongelijksoortigheid van synchronie en diachronie’ is de titel van de rede, uitgesproken door Dr. J. (Jaap) van Marle, bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar taalverandering, vanwege de Stichting Het Vrije Universiteitsfonds, bij de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit te Amsterdam, op vrijdag 26 januari 1990. Deze rede is nu in druk uitgegeven door het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, ISBN 90 70389 25 8 / CIP (39 pagina's).
In de openingszin wordt in één beweging de positie gekarakteriseerd van de spreker en de toon gezet van het betoog: ‘Van de drie, primair door De Saussure's Cours de linguistique générale bekend geworden dichotomieën die de twintigste-eeuwse linguïstiek kenmerken, is het die van diachronie tegenover synchronie die enerzijds misschien wel het meeste stof heeft doen opwaaien maar die anderzijds toch ook het meest geaccepteerd lijkt te zijn geraakt.’
Deze openingszin typeert de toon op de volgende wijze. Hoewel de zin mij in syntactisch opzicht meteen doet denken aan de beroemde reclamezin uit Elsschot's Lijmen (wide-scope openen en dan inzoomen op het toevallige aan te prijzen onderwerp), heb ik niet de indruk dat Van Marle zelf op enig moment een dubbele bodem in zijn verhaal heeft willen stoppen. Het betoog dat volgt is uitsluitend bedoeld voor serieuze geleerden en de gymnasiale syntaxis van de openingszin wordt dan ook in de gehele tekst volgehouden. Deze zware toon wordt versterkt
| |
| |
door de plechtstatige woordkeus (‘primair’, ‘dichotomieën’) en de academische hedge (‘lijkt te zijn’ in plaats van ‘is’).
De positie van de spreker is ook direkt duidelijk. Door te openen met De Saussure zet Van Marle zich af tegen de collega's ‘in strikte zin’ die voor de standaard Chomsky-opening zouden kiezen. Blijkbaar is deze taalveranderaar geen Chomskyaan. Deze conclusie wordt onmiddellijk bevestigd: ‘...het is mijns inziens onbetwistbaar dat de hele discussie betreffende de relatie tussen synchronie en diachronie duidelijk nieuwe impulsen heeft gekregen door de interesse voor taalverandering van generatieve zijde.’ Daarbij krijgen eerst Kiparsky en later ook Chomsky een bescheiden eervolle vermelding. De ‘delicate’ (ook wel ‘niet onproblematische’) verhouding tussen synchronie en diachronie wordt overigens niet afhankelijk van enig onderzoekskader aan de orde gesteld. Voor zover Van Marle's betoog in een wetenschappelijke traditie te plaatsen is, is het die van Van Marle (of beter: Koefoed & Van Marle) zelf. Dat is de traditie van de kritische maar onafhankelijke buitenstaander, die niet kiest voor één van de concurrerende theorieën maar juist uit is op een onbekrompen synthetische visie. Wellicht daarom valt Van Marle ook uit tegen zowel de diachronici als de synchronici die een minder brede opvatting van hun onderzoekstaak hebben: zij laten een in zijn ogen interessant verschijnsel als taalcontact nogal eens links liggen. Van Marle betoogt op overtuigende wijze dat zo'n taalcontactsituatie, door hem geïllustreerd aan de hand van deflexieverschijnselen in het Amerikaans Nederlands, leidt tot desintegrerende taalsystemen, met als kenmerken simplificatie en reductie, en dat zo'n taalcontactsituatie inzicht biedt in de wijze waarop taalgebruikers ‘worstelen’ met hun taal en daarbij het niet volledig door hen beheerste systeem aan een nieuwe systematiek trachten te onderwerpen. Deze taalgebruikers gaan daarbij ‘creatief’ te werk en zij leggen een in het oog
springend ‘systematiserend vermogen’ aan de dag, aldus Van Marle. Maar dan komt de opgeheven wijsvinger: ‘Alleen al hierom komt de desinteresse voor dergelijke grammaticale systemen van de zijde van op de synchronie gerichte taalkundigen mij rijkelijk ongepast voor.’ (p. 26). Even later (p. 29) wordt het verwijt herhaald, maar anders geadresseerd: ‘...dat ik vind dat ook de desinteresse voor desintegrerende taalsystemen van de zijde van mijn collega-diachronici bepaald geen prijs verdient.’ (Let intussen op het fraaie ‘des’!) De positie van de kritische doch onafhankelijke buitenstaander is kennelijk niet ver verwijderd van die van de verheven doch miskende betweter. Die kwaliteit van de jonge hoogleraar vind ik wat storend in deze overigens boeiende uiteenzetting over ‘de kloof’ (cq. ‘de discrepantie’) tussen synchronie en diachronie, die - al zegt Van Marle dit zelf niet - toch vooral een gevolg moet zijn van het fenomeen dat aanleiding was voor een andere Saussuriaanse dichotomie, namelijk die van langue en parole. Van Marle signaleert immers dat de synchronici zich vrijwel uitsluitend bekommeren om het taalsysteem (langue ofwel competence) terwijl de diachronici juist (over)gevoelig zijn voor het taalgebruik (parole of performance). Van Marle is een meester in het opwaarderen van op het eerste gezicht onbeduidende observaties: de epenthetische t in het dialect van Kampen (‘laasten’ voor ‘lassen’), het ‘belangwekkend’ geachte verschijnsel van diacrise (als te zien in ‘uitgebuitene’ en ‘uitgelotene’) en de geschiedenis van de -baar- afleidingen, om maar een greep te doen uit het gebodene, krijgen door de Van Marle-behandeling duidelijk een zekere meerwaarde: Van Marle plaatst de feiten die wij kennen van de Ontdek-je-plekje-taalkunde
in een bredere context, waardoor de wat folkloristi- | |
| |
sche kant van sommig diachronisch en dialectisch onderzoek toch ondergeschikt gemaakt wordt aan de puur linguïstische waarde die al deze feiten vertegenwoordigen. Er zit toch veel meer in dan men op het eerste gezicht zou denken. Little things mean a lot: dat is eigenlijk de hele idee van Van Marle, die, blijkens de vier artikelen die als ‘te versch.’ - naast één artikel ‘in prep.’ - zijn aangekondigd, een dubbele benoeming heeft gekregen die de ‘allesoverheersende drang tot communicatie’ maximaal bevordert.
Ron van Zonneveld, Vakgroep Nederlands Rijksuniversiteit Groningen.
| |
Oriëntatie in de Frisistiek
De relatie tussen de Friessprekenden en de andere Nederlandstaligen is altijd bepaald geweest door de Friese minderheidspositie: ‘Noem onze (Land)friese dialekten alstjeblieft niet Nederlands’. Tegenover die irritatie staat vaak die van de niet-Friezen: ‘Ach, ze voelen zich weer verongelijkt’. En onder neerlandisten: ‘Als ze dan zo graag apart willen blijven, laten we dan ook maar van dat Fries afblijven’.
De praktijk heeft mij op zeker ogenblik anders geleerd: bij alles wat vroeger Fries gesproken heeft, kun je die taal niet missen. De geldt voor het noordelijke Noord-hollands, het Gronings en natuurlijk het Stadsfries. Fries en Nederlands zijn heel sterk met mekaar vervlochten: daarom mag de neerlandist het Fries niet uit het oog verliezen. Ook voor de taalvergelijkende synchrone taalkundige vormt het een onmisbare schakel in het West-Germaanse dialectcontinuüm.
Vandaar op deze plaats de aankondiging van Ph. H. Breuker z'n boekje Oriëntatie in de Frisistiek (Leeuwarden 1985). Het is een selektieve bibliografie, een inventarisatie van instellingen en tijdschriften en een aantal kaarten betreffende de geografische verspreiding en de taalkundige variatie van het Fries, ‘bedoeld voor wie zich snel wil oriënteren in bronnen, organisatie en stand van de wetenschap’ (Verantwoording).
De rubrieken hebben als titel: 1. Handboeken en bibliografieën, 2. Taaloverlevering, 3. Geschiedenis Frisistiek, 4. Taalkunde, 5. Letterkunde, 6. Leer- en hulpmiddelen, 7. Organisatie en 8. Kaarten.
Het boekje is voor f 5, - te krijgen bij de Fryske Akademy, Doelestrjitte 8, 8911 DX Ljouwert/Leeuwarden. Tel. 058 - 13 14 14.
P.C. Paardekooper
|
|