op de eigenaardigheden van het genre van de bespreking (en zijn als zodanig weinig verrassend), en niet op de specifieke receptie van Krol.
In het tweede hoofdstuk wordt de vraag gesteld of De chauffeur verveelt zich wel of niet een autobiografie is. Krol heeft zelf erg interessante uitspraken gedaan over het autobiografische aan het begin van In dienst van het koninklijke. ‘Voor u begint te lezen doet u er goed aan, te bedenken dat dit boek geen roman is, ook al lijkt het erop. Het is in zoverre een autobiografie dat het over mezelf gaat; edoch, het is niet mijn leven dat ik erin beschrijf, maar mijn functie. Ik hoop daarmee de functie te hebben beschreven van een groot aantal mensen. Dat is de functie van dit boek’ (5). Zuiderent verwijst ook naar de passages in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels die duidelijk maken dat voor Krol ‘echtheid’ niets te maken heeft met de controleerbare feiten. Bijvoorbeeld: ‘[...] je bent een keer, lopend van Landsmeer naar Ilpendam, erg gelukkig geweest. Dat kun je beschrijven omdat je het beleefd hebt. Maar als je op het moment van schrijven je niet opnieuw inleeft in dat gevoel, komt het niet goed op papier terecht en dan gelooft de lezer je niet en heb je het niet goed geschreven. Als je daarentegen schrijft dat je, lopend van Le Bacarés naar Perpignan, met het zicht op de besneeuwde Pyreneeën, erg gelukkig geweest bent, wat dus niet waar is, want je bent er nooit geweest, dan dwing je jezelf daarmee je in het beoogde geluksgevoel in te leven, dat is niet moeilijk, want het gevoel is niet nieuw, het was alleen ergens anders’. (43-44) Krol heeft er dus zelf al in verschillende toonaarden op gewezen in hoeverre, in wat voor zin zijn werk als autobiografie gelezen kan worden. Desondanks besluit Zuiderent op onelegante wijze en zonder opgaaf van redenen het volgende: wie wil vaststellen of een auteur echt, eerlijk, authentiek is, zal daarom het werk van die auteur maar moeten onderzoeken op geloofwaardigheid, zal moeten onderzoeken of er samenhang is tussen ideeën
binnen en buiten het werk /.../. Een van de sterkste verwachtingen waarmee een lezer aan een autobiografie begint, is en blijft immers dat de levens van auteur en personage op feitelijk niveau met elkaar overeenkomen. Dat zal dus onderzocht moeten worden, onafhankelijk van de vraag of Krol het belangwekkend vindt. (148) Na de feiten van Krols leven vergeleken te hebben met de levensloop van de ik-verteller van De chauffeur verveelt zich acht Zuiderent het ‘niet werkelijk’ vruchtbaar om dit boek een autobiografie te noemen. Hij spreekt liever van een roman met legio autobiografische trekken in de thematiek. (171) Dit is mijns inziens een wat magere en voorspelbare conclusie. Wellicht zou het zinvoller geweest zijn om de plompe, gedateerde opvatting van wat een autobiografie is, te laten voor wat hij is, en te onderzoeken hoe Krol tot een nieuwe visie op het autobiografische komt door tegenstellingen als uniek versus algemeen, of individueel versus functioneel, te deconstrueren.
Het derde hoofdstuk behandelt ‘het soort denken’ dat het oeuvre van Krol typeert. De ideeën van Edward de Bono worden daarin uiteengezet omdat kennis daarvan noodzakelijk is om het eigenaardige van Krol te begrijpen. Krol heeft zijn The Mechanism of Mind (1969) vertaald en een brochure aan zijn opvattingen gewijd: De man van het laterale denken. De ideeën van Edward de Bono (1971). De Bono onderscheidt vier typen van denken:
1) | Natuurlijk denken is ruw, eenvoudig en primitief; het laat zich volkomen sturen door het (beperkte) geheugenoppervlak. Of er overeenstemming is tussen denkbeelden en werkelijkheid, vraagt het natuurlijke denken zich niet af. (190) |
2) | Logisch denken wordt gekenmerkt door selectief blokkeren van de denkwegen die
|