| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Middags kleine poëzieschool
Poëzie is kinderspel, althans zo lijkt het, maar schrijven over poëzie, zo ervaren schrijvers en lezers, is vaak een volwassen beproeving. En over poëzie schrijven voor een publiek van jonge niet-poëzielezers, is aan weinigen gegeven. Wilmink kan het en, zoals blijkt uit een reeks korte bijdragen aan Diepzee, een literatuurtijdschrift voor de hoogste klassen van het middelbaar onderwijs, ook Middag kan het. Dertig van deze kleine essays zijn nu gebundeld in Ik ben een napraatpapegaai (Amsterdam, De bezige bij, 1990. 162 blz., f 34,50); op de omslag prijkt overigens geen papegaai maar de ‘Dikdoener’ van Chr. van Geel. In hoeverre Middag zijn publiek heeft bereikt kan ik niet beoordelen, maar wel kan ik zeggen dat zijn lees verslagen voor in ieder geval één volwassen poëzielezer uiterst prettige lectuur waren en hem van bewondering vervulden voor de manier waarop de auteur zijn publiek voor poëzie tracht te interesseren. Maar zelden voelde ik me nadrukkelijk in de schoolbanken geplaatst, meestal, ook bij uitleg van bekende onderwerpen als rijm, beeldspraak e.d. werd ik vaak verrast door de aanpak en de keuze van het demonstratiemateriaal (o.a. Wilfred Smit, Willem Jan Otten, en, voor wie Middags andere publikaties kent weer wat minder verrassend, Vestdijk). Belangrijke principes van de poëzie komen op een speelse manier aan de orde. Zo geeft Middag in het openingsessay een aardige ingang tot het verschijnsel dubbelzinnigheid via een prent van Escher: ‘Ik moet bij het lezen van poëzie vaak aan dit mannetje van Escher denken: hij “leest” een raadselachtige kubus (het gedicht), die een weergave is van een raadselachtige uitzichttoren (de werkelijkheid), en hij blijft er, zelfs met de uitleg voor ogen, gefascineerd naar kijken. Je zou de litho van Escher dubbelzinnig kunnen noemen: voor de kijker is hij tegelijk mogelijk (want hij kan hem
zien) en onmogelijk (want hij kan hem niet begrijpen). [...] In de tekening zelf verandert niets, maar toch is het onmogelijk om een van beide gedaanten voortdurend te blijven zien’ (p. 8). Deze picturale dubbelzinnigheid wordt vervolgens toegepast op een gedicht van Eva Gerlach en een van Wilfred Smit. De conclusie is: ‘De gedichten van Gerlach en Smit zijn doelbewust dubbelzinnig. Het is niet mogelijk er één enkele lezing aan toe te kennen. De ene wordt, als in de kubus, steeds afgewisseld door de andere, en je kunt er, als het mannetje van Escher, heel lang naar blijven kijken’ (p. 10). Sommige essays zijn gebaseerd op vakliteratuur - de uitgebreide ‘Aantekeningen’ met literatuurverwijzingen maken dat expliciet; dan vertaalt Middag op aantrekkelijke wijze vakinzichten voor een niet-geleerd publiek. Een stukje is bijvoorbeeld gewijd aan een gedicht van Leopold, waarbij een aantekening van maar liefst vijf bladzijden hoort - even veel als het betoogje zelf - vol geleerde verwijzingen en zelfs met een tekst van Hafiz afgedrukt in het oorspronkelijk Perzisch - een mooi stukje, al gaat de opmerking in het begin dat ple-onasme (het thema van het essay) een gedicht ook ‘gewoon’ maakt nu juist voor Leopolds tekst die besproken wordt niet op.
Poëzie functioneert nog het best als je er met anderen over praat of als een ander er met jou over praat: pas dan krijgt poëzie stem. Zonder haperingen kwijt Middag zich van deze taak, didactisch verantwoord, zonder schoolsheid. Ik beveel dit boekje graag aan alle poëzielezers en niet-poëzielezers aan.
G.J.D.
| |
| |
| |
Onder de groene linde
Het lied van Heer Halewijn wordt in bloemlezingen gewoonlijk gepresenteerd als een middeleeuwse ballade, maar de vroegste schriftelijke neerslag ervan is te vinden op twee ongedateerde, respectievelijk in Antwerpen en Gent gedrukte liedbladen uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het lied is bekend geworden in een door Jan Frans Willems in zelfgemaakt Middelnederlands gereconstrueerde versie, waarin bijvoorbeeld de beroemde slotstrofe (‘Daer werd gehouden een banket, Dat hooft werd op de tafel geset’) als een element van Willems’ eigen vinding moet worden beschouwd. Vrijwel niemand zal vermoed hebben dat de ballade, onafhankelijk van Willems’ reconstructie, nog steeds voortleeft in de mondelinge traditie. De volksliedonderzoeker Ate Doornbosch, maker van het radioprogramma ‘Onder de groene linde’, heeft in de jaren 1963-1983 niet minder dan 46 varianten van het lied uit de mond van merendeels bejaarde Nederlanders opgetekend. Naar tekst en melodie zijn er vijf versies te onderscheiden; in Groningen en Friesland heet de protagonist Jan Alberts, in Twente Heer Albert, in Limburg Rollewijn.
Het voortleven van het Halewijn-lied is geen uitzonderlijk verschijnsel. Er blijken nog honderden liederen aanwezig in het geheugen van zangers, wier herinnering niet zelden terugreikt tot het begin van deze eeuw. Het P.J. Meertens-Instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam bezit een verzameling van vele duizenden opnamen van verhalende volksliederen, die voor een groot deel is bijeengebracht in het kader van Doornbosch’ radioprogramma. In samenwerking met de Muziekbibliotheek van de Nederlandse Omroep Stichting is het Instituut bezig een representatieve keuze uit deze liederen uit te geven in een serie van zeven delen met de titel Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. In 1987 is het eerste deel verschenen, gewijd aan 43 ‘Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek’, ingeleid en van commentaar en registers voorzien door Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer en Hermine Sterringa; in 1989 het tweede, met 44 liederen ‘over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap’, bezorgd door Marie van Dijk, Henk Kuijer, Ernst Heins en Ton Dekker. Elk deel bevat een bijlage waarin de zangers vertellen over de omstandigheden in hun jeugd, toen zij hun liederen leerden zingen. Beide delen, die respectievelijk 362 en 296 bladzijden tellen, zijn te bestellen bij het P.J. Meertens-Instituut, Postbus 19888, 1000 GW Amsterdam of bij de Uitgeverij Uniepers te Amsterdam à f 29.90 per deel.
W.P.G.
| |
Filosofie van de taalwetenschappen
In de serie ‘Wetenschapsfilosofie’ is onlangs verschenen Filosofie van de taalwetenschappen van de Nijmeegse hoogleraar in de taalfilosofie Seuren. In dit inleidende werk wordt het verschijnsel ‘natuurlijke taal’ in algemene zin bekeken, waarbij zowel de structuur als de communicatieve functie van taal aandacht krijgt. Vervolgens wordt een schets gegeven van de ontwikkeling van de taalwetenschap, met name in onze eeuw, waarbij korte karakteriseringen gegeven worden van de historisch-vergelijkende taalwetenschap, de creolistiek, de sociolinguïstiek, de dialectologie, de psycholinguïstiek, de kindertaalstudie, de lexico- | |
| |
logie en de pragmatiek om slechts enkele onderwerpen te noemen. Het tweede grote hoofdstuk van het boek is gewijd aan methodologie; centraal staat daarin de tweedeling in formalisme (waarbij het systeem belangrijker is dan de feiten) en ecologisme (waarbij taal beschouwd wordt als een ‘natuurprodukt’). Wie de auteur kent, zal niet verbaasd zijn te zien dat de voorkeur uitgaat naar de zgn. semantische syntaxis en dat de Chomskyaanse generatieve grammatica kritisch benaderd wordt. Dat gebeurt sine ira et studio en het toont aan dat de schrijver een persoonlijk stempel op zijn inleiding weet te drukken zonder een partijdige voorstelling van zaken te geven.
Hoewel we in deze rubriek een aankondiging geven en geen recensie kan toch gesteld worden dat Seuren zijn moeilijke, compact (soms té compact) samengevatte stof duidelijk, zelfs meeslepend weet te beschrijven. Bij herhaling ervaart men het als weldadig dat de auteur van huis uit classicus is (bijv. op blz. 56 e.v.) en niet minder dan verrassend is dat het laatste hoofdstuk van het boek, getiteld ‘Ethiek’, uitloopt op een warm pleidooi voor taalanalyse op school. Seurens uiteenzettingen over de waarde van zinsontleding als integraal onderdeel van het ‘het elementaire acculturatieproces dat jonge kinderen doormaken en door moeten maken om adequaat in de maatschappij te kunnen functioneren’ (blz. 135) kan men in handen wensen van menig modern onderwijskundige; ze zijn niet alleen de schrijver van deze aankondiging uit het hart gegrepen.
Filosofie van de taalwetenschappen van P.A.M. Seuren is verschenen bij Martinus Nijhoff te Leiden; de omvang is 146 blz.; het ISBN 90 6890 278 4; de prijs bedraagt f 27,50.
M.C.v.d.T.
| |
Tiecelijn, Nieuwsbrief voor Reynaerdofielen
Van het tijdschrift Tiecelijn verschijnt in 1990 alweer de derde jaargang. Het blad is genoemd naar de raaf uit Van den vos Reynaerde, die Reynaerts aartsvijanden Bruun, Tybeert en Ysengrijn bij de galg op de hoogte brengt van de verzoening van Nobel en Reynaert. De ondertitel geeft weer wat Tiecelijn wil zijn: een ‘nieuwsbrief voor Reynaerdofielen’. Het brengt, zoals de redactie in het eerste nummer van de eerste jaargang schreef: ‘Reynaertnieuws en Reynaerdiaanse roddels [...], soms ernstig, soms ludiek of met de nodige galgehumor. Steeds staat Reynaert centraal, hij die schurk en schelm is, middeleeuws en modern, wereldburger en Waaslander’. Het blad richt zich ‘in de eerste plaats tot leraren en studenten, heemkundigen, bibliothecarissen, kunstenaars, leden van de diverse Reynaertorden en journalisten, maar ook tot de literatuurhistorici’. Voor die literatuurhistorici zijn vooral de volgende twee rubrieken van belang: ‘Uit boek en tijdschrift’, waarin onder meer recensies van onlangs verschenen Reynaertboeken, en ‘Aankondigingen’, met nieuws over boeken, congressen, lezingen en manifestaties.
Het tijdschrift verschijnt vier keer per jaar; een aflevering telt ongeveer 16 pagina's. De redactie bestaat uit Herman Heyse, Marcel Ryssen en Rik van Daele (redactie-adres: Tiecelijn, Hoveniersstraat 59, 2700 Sint Niklaas, België). Een abonnement kost 100 BF per jaar, een steunabonnement 200 BF (Bankrekening 645-5260577-11, t.n.v. Tiecelijn, Hamer 143, 9090 Stekene, België).
Dieuwke E. van der Poel
| |
| |
| |
Negentiende-eeuwse leescultuur
Nummer 2-3 van het tijdschrift De Negentiende Eeuw is grotendeels gewijd aan negentiende-eeuwse leescultuur. Twee specialisten op dit terrein, J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, beiden verbonden aan de RU Utrecht, vormden de gastredactie. In 1985 waren zij de initiatiefnemers van het interdisciplinaire onderzoeksproject ‘Negentiende-eeuwse leescultuur’, dat zich vooral concentreert op de compleet overgeleverde negentiende-eeuwse administratie van de Middelburgse boekhandel Van Benthem. Uit dit project, waaraan inmiddels tal van studenten Nederlands en Geschiedenis hebben deelgenomen, is onder meer een aantal scripties voortgevloeid waarin een aspect van de distributie en consumptie van lectuur in de negentiende eeuw min of meer los van de Middelburgse situatie onderzocht wordt. Om dit materiaal meer bekendheid te geven verzochten de gastredacteuren een zestal scribenten, drie neerlandici en drie historici, hun scriptie geheel of gedeeltelijk om te werken tot een artikel. Twee in het project geïnteresseerde onderzoekers van elders bleken eveneens bereid te zijn ieder een bijdrage te leveren.
Johanna Muis-van der Leun schrijft over het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen, Ank van Alten geeft een aanzet tot de reconstructie van het Utrechtse boekbedrijf rond 1800, Arend Smilde brengt de klantenkring van de Leidse boekhandel Luchtmans in beeld, Anja Smit beschrijft de teloorgang van de gotische letter in de negentiende-eeuwse volkslectuur, Han Brouwer haalt in zijn artikel die negentiende-eeuwse boekenkopers voor het voetlicht die de steeds belangrijker wordende cultuur van het brede midden vertegenwoordigden, Dick Jansen biedt inzicht in de kwantitatieve ontwikkeling van het leesgezelschap in Nederland tussen 1781 en 1850, B.P.M. Dongelmans gaat op zoek naar het Leesgezelschap te Nieuwenhuis, Ad van der Neut vraagt aandacht voor een belangrijke representant van de publieke leesinrichting op ideeële grondslag: de Utrechtse Nutsbibliotheek 1847-1917.
De Negentiende Eeuw. Veertiende jaargang, nummer 2-3, juni-september 1990. Voor f 20, - (excl. verzendkosten) te bestellen bij de Werkgroep 19e eeuw, Johan de Wittlaan 191, 6828 XJ Arnhem.
Marijke Meijer Drees
| |
Levende Letteren
Onder de titel Levende Letteren; Middeleeuwen, 17de-18de eeuw, 19de eeuw, 20ste eeuw verscheen dit jaar een lijvige literatuurgeschiedenis (710 pagina's) voor leerlingen van havo, vwo en hogere beroepsopleidingen, alsmede ten behoeve van literatuurcursussen aan volksuniversiteiten en cultureel-educatieve centra. De stof wordt thematisch en per thema chronologisch aangeboden, verdeeld over de middeleeuwen, de zeventiende en achttiende eeuw (gezamenlijk), de negentiende en de twintigste eeuw. De twintigste eeuw krijgt ‘extra veel’ aandacht en reizen, feestvieren, geloven, straffen, emanciperen, onderwijzen en liefhebben zijn de thema's. Bij ieder hoofdstuk zijn in de marge en aan het eind opdrachten afgedrukt.
Zo geeft ‘Levende Letteren een compleet beeld van de Nederlandse literatuur, in de sociaal-culturele context van de periode waarin zij ontstond’, schrijven P.M. Kaashoek en Th. Schouw optimistisch (Inleiding, p. 9) en even verder typeren de auteurs hun boek als ‘eigenzinnig [...] maar desondanks zeer compleet als
| |
| |
het gaat om leidinggevende figuren, spraakmakers, belangrijke stromingen en ontwikkelingen.’ Dat belooft veel. Wie het register opslaat vindt daarin wel verwijzingen naar b.v. François van Aerssen, Antonius, Asselijn en Asselyn(?), doch een gerenommeerde moderne literaire schrijver als A. Alberts ontbreekt. Ook kan men verwezen worden naar ‘Stuiveling, Dr. Garmt’ (cursivering van mij) en naar ‘Witstein, Sonja F.’, terwijl het in dit laatste geval wel degelijk gaat om het proefschrift Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance van Dr. S.F. Witstein, dat op blz. 98 geïntroduceerd wordt. Men kan zich overigens afvragen of het vermelden van al die autoriteiten wel zo noodzakelijk is.
Drs. P.M. Kaashoek en Drs. Th. Schouw, Levende Letteren. Spruyt, Van Mantgem & DeDoes, Leiden 1990. 710 blz. Prijs f78,-.
Marijke Meijer Drees
| |
Oproep voor bijdragen
Op 21, 22 en 23 mei 1992 organiseren de Departementen Germaanse en Romaanse Filologie van de Universiteit Antwerpen (U.I.A.) een driedaags internationaal comparatistisch colloquium gewijd aan het modernisme onder de titel The Turn Of The Century. From Modernism to the Avant-Garde in European Literature and the Arts/Le Tournant Du Siecle. Du modernisme à l'avant-garde dans la littérature et les arts européens. Bedoeling is, uitgaande van de nog steeds bestaande terminologische en inhoudelijke verwarring met betrekking tot het modernisme, dit voor de hedendaagse cultuur en literatuur nochtans centrale concept zo compleet mogelijk te belichten en eventueel te preciseren.
Drie onderwerpen zullen daarbij aan bod komen:
1. | terminologische discussie en theorie vorming: identificatie en situering van het fenomeen modernisme; |
2. | praktische toepassingen: verhouding tot het modernisme van periodes (Fin de siècle), bewegingen (naturalisme, symbolisme e.d.), stromingen (avant-garde), stijlen (impressionisme, art nouveau), individuele auteurs en teksten; |
3. | interdisciplinaire aspecten: vergelijking met modernistische uitingen in andere kunsttakken. |
De voorziene duur van de referaten - in het Engels of het Frans - is 30 minuten. De belangstellenden wordt gevraagd voor uiterlijk 1 september 1991 een abstract van 1 à 2 pagina's te sturen aan de secretaris van het colloquium: Dr. Luc Herman, Departement Germaanse Filologie, Universitaire Instelling Antwerpen, Universiteitsplein 1, B 2610 Antwerpen (Wilrijk), België. Fax: (323) 820 22 44.
Luc Herman
| |
Studiegroep vrouwengeschiedenis
In 1988 is de studiegroep Vrouwengeschiedenis van de vroegmoderne tijd opgericht. De deelname aan deze groep staat open voor historici, kunsthistorici, kerkhistorici, neerlandici, pedagogen en andere belangstellenden, die onderzoek verrichten naar vrouwen in de vroegmoderne tijd. De studiegroep draagt een interdisciplinair karakter en wil zich vooral richten op de Nederlandse geschiedenis vanaf de late Middeleeuwen tot en met de Franse tijd. De studiegroep stelt zich ten doel:
| |
| |
- | het inventariseren van onderzoeksactiviteiten op het gebied van vrouwengeschiedenis van de vroegmoderne tijd |
- | het stimuleren van en bekendheid geven aan onderzoek op dit terrein. |
- | het uitwisselen van onderzoekservaringen en het bevorderen van onderlinge contacten |
Viermaal per jaar wordt een nieuwsbrief uitgegeven. Deze bevat naast een overzicht van onderzoeksactiviteiten van de deelnemers, ook samenvattingen van door de studiegroep georganiseerde lezingen en studiedagen, mededelingen betreffende congressen, studiedagen, en recent verschenen literatuur.
Voor meer informatie over de studiegroep kunt U telefonisch contact opnemen met Marit Monteiro (080-786827) of schrijven naar: Studiegroep Vrouwengeschiedenis v.d. vroegmoderne tijd, p/a Kerkstraat 58, 6543 KL Nijmegen.
Marit Monteiro
| |
PAO-cursus Literatuur en maatschappij in de Gouden Eeuw
In de maanden maart en april 1991 organiseert de sectie Renaissanceletterkunde van de vakgroep Nederlands aan de RU Utrecht een nascholingscursus voor docenten Nederlands en andere belangstellenden. De cursus biedt een nieuwe kennismaking met Nederlandse literatuur van de Gouden Eeuw aan de hand van de volgende onderwerpen: literatuur en de kunst van het overtuigen, dichten in theorie en praktijk, literatuur over echt en trouw, toneelliteratuur als politiek medium, het literaire buitenleven, de didactische doelstelling van embleemliteratuur. De bijeenkomsten, zes stuks van twee uur, zullen wekelijks in de avonduren plaatsvinden op een nog nader te bepalen plaats in het centrum van Utrecht. De eerste bijeenkomst valt in de week van 11 maart 1991. Cursuskosten: f 50,- (voor syllabi e.d.). Na afloop wordt een certificaat van deelname verstrekt. Inlichtingen en schriftelijke aanmeldingen voor 1 februari 1991 bij: Dr. M.E. Meijer Drees, Vakgroep Nederlands, Trans 10, 3512 JK Utrecht. Tel. 030-394245/540890.
Marijke Meijer Drees
| |
Retorica van onderzoek
In de Utrechtse Faculteit der Letteren is het de gewoonte het academische jaar te openen met hoorcollege voor de hele faculteit, te verzorgen door een van de hoogleraren. Zo ook in 1990. Op donderdag 6 september j.l. startte Dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, hoogleraar in de (Nederlandse) historische letterkunde na 1500, het nieuwe studiejaar met het college getiteld Retorica van onderzoek. Vormgeving en publiek van Nederlandse literatuurgeschiedenissen. De tekst is opgenomen in een reeks van door de faculteit uitgegeven colleges en oraties.
Uitgangspunt van dit college is een probleem dat iedere onderzoeker, student of docent, van nabij kent: hoe overtuig je je publiek van het belang van je onderzoek? Het grote, algemene publiek moet overtuigd worden en de kring van vakgenoten niet minder, want zij vormen de redacties van de vaktijdschriften, die uit het groeiende aanbod van artikelen de boeiendste en de aantrekkelijkste willen selecteren. Dit algemene probleem krijgt vervolgens, conform de eisen die wetenschappelijke retorica stelt, een illustratie in de vorm van een casus: de vormgeving van
| |
| |
de geschiedschrijving van de Nederlandse letterkunde in de loop van de tijd. Tot slot, in de peroratio, volgt een interessant pleidooi voor een op korte termijn te schrijven literatuurgeschiedenis die zich op een breed cultureel geïnteresseerd publiek richt.
Boekjes met de tekst zijn schriftelijk aan te vragen bij heet Bureau van de Faculteit der Letteren, t.a.v. mevrouw D. van Zoeren, Kromme Nieuwegracht 46, 3512 HJ Utrecht (o.v.v. Retorica van onderzoek). De prijs bedraagt f 5, - excl. verzendkosten.
Marijke Meijer Drees
| |
Interuniversitair derde-cyclus-onderwijs Nederlandse Letterkunde tot 1600
De nood van de Belgische Medioneerlandistiek is voor het eerst expliciet en schrijnend duidelijk tot uiting gekomen op de Antwerpse doctorandidag van 24 september 1988. De materiële middelen voor onderzoek en onderwijs worden drastisch verminderd; het onderzoek zelf heeft, bij gebrek aan onderlinge afspraken, een versplinterd karakter; het vak heeft op de universiteiten een buitengewoon zwakke positie (één voltijdse hoogleraar op licentie-niveau voor heel Vlaanderen); recrutering voor de toekomst is, afgezien van financiële problemen, bijzonder problematisch door het kleine aantal promovendi; interdisciplinaire samenwerking komt nauwelijks tot stand; sommige belangrijke verwante disciplines zijn in hun bestaan bedreigd, enz.. Kortom, het gevaar is reëel dat het onderwijs en de studie van de Oudere Nederlandse Letterkunde in België over niet al te lange tijd tot een marginaal specialisme zal worden gedegradeerd.
Deze en andere deprimerende overwegingen, enkele positieve punten niet te na gelaten, brachten een aantal uiterst gemotiveerde en energieke reacties teweeg. Aangezien de toekomst van de Medioneerlandistiek dus blijkbaar niet afhankelijk is van de kwaliteit van onderzoek en onderwijs - waarover niet geklaagd mag worden -, moet de creativiteit van de docenten en hun bereidheid tot interdisciplinaire samenwerking gestimuleerd worden. Een van de eerste initiatieven was het oprichten van de Contactgroep ‘Historische Letterkunde van het Nederlands’ . De wens en de noodzaak meer jonge vorsers aan te trekken tot de studie en het onderzoek van de Medioneerlandistiek en hun de inspirerende kans te bieden een ev. lacuneuze universitaire opleiding aan te vullen en het frustrerende gevoel van isolement op te vangen, mondden uit in een voorstel tot het organiseren van een Derde-Cyclus-Onderwijs.
Deze Cyclus ‘Nederlandse Letterkunde tot 1600. Tekst en context’ start in oktober 1990 onder de auspiciën en met de steun van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO). Houders van een wettelijk of wetenschappelijk diploma van licentiaat in Letteren en Wijsbegeerte (of een daarmee gelijkgesteld diploma) wordt hiermee de mogelijkheid geboden (ook materieel: de inschrijving is kosteloos en de reiskosten worden vergoed):
- | naar keuze een aantal colleges te volgen op vakgebieden die tijdens hun universitaire studie niet of nauwelijks aan bod zijn kunnen komen; |
- | zich grondig te bekwamen in specialistische deelgebieden die als dusdanig op de universiteiten niet gedoceerd worden; |
- | ingewijd te worden in hulpdisciplines waarvan het onderwijs afgestemd wordt op de specifieke ev. individuele noden van de gegadigden; |
| |
| |
- | gestimuleerd te worden tot wetenschappelijk onderzoekswerk door een opleiding op hoog niveau. |
| |
Programma:
1. ‘Tekst’
Middelnederlandse epiek: J. Janssens, UFSAL |
Middelnederlandse lyriek: F. Willaert, UFSIA |
Middelnederlandse historische teksten: W. Verbeke, KUL |
Middelnederlandse didactische en moraliserende literatuur: J. Reynaert, RUG |
Literatuur van de vroege Renaissance: W. Waterschoot, RUG |
Rederijkers: D. Coigneau, RUG |
Middelnederlandse artes-literatuur: R. Jansen-Sieben, VUB / ULB |
Laatmiddeleeuwse geestelijke literatuur: Th. Mertens, UFSIA |
Middelnederlandse mystieke teksten: P. Mommaers, KUL / UFSIA |
Dierenepiek: J. Goossens, KUL / Univ. Münster |
Middelnederlands: N.N. |
2. ‘Context’
Heuristiek: J. Deschamps, KB |
Codicologie en paleografie: A. Derolez, RUG / VUB / ULB |
Inleiding tot de bibliologie (15de-16de eeuw): E. Cockx-Indestege, KB |
Vraagstukken over de oud-Franse epiek: Ph. Verelst, RUG |
Littérature française 15e/16e siècles: Cl. Thiry, UEL |
Middeleeuws Latijn: M. Grauwen, ARA / UFSAL |
Teksteditie: G. Debaere, UFSIA |
Oud-Frans: R. Mantou, VUB / ULB |
Inlichtingen / Inschrijvingen: R. Jansen-Sieben (Voorzitter), Vrije Universiteit Brussel, Germaanse Filologie, Pleinlaan 2, B-1050 Brussel; F. Willaert (Secretaris), UFSIA, Prinsstraat 13, kamer D-120, B-2000 Antwerpen. |
Ria Jansen-Sieben
| |
Rectificatie
In de septemberaflevering is helaas een storende fout geslopen in de mededeling Symposium Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband (p. 378). Achter het postgironummer 1829975 is het volgende weggevallen: t.n.v. RU Leiden CS Afd. Ned. Lit. en Cult. in de Middeleeuwen, Geb. 1167, Postbus 9515, 2300 RA Leiden. Voor nadere informatie: NCLM [...].
Marijke Meijer Drees
|
|