De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||
De spelling van de tussenklankenW.H.M. Mattens1 InleidingDe geldende voorschriften en de voorstellen van de commissie Pée/Wesselings inzake de schrijfwijze van de tussenklanken geven vaak aanleiding tot twijfel en verwarring.Ga naar voetnoot1 De oorzaak daarvan moet m.i. gezocht worden in het feit, dat deze voorschriften en voorstellen niet voldoende gebaseerd zijn op de specifieke, formele en semantische structuur van de samenstelling en de afleiding. De huidige situatie wil ik kort kenschetsen door de volgende vragen te beantwoorden:
Op deze vragen laat ik de drie belangrijkste ‘autoriteiten’ op dit gebied een antwoord geven: de Woordenlijst (afgekort als Wdl.), de commissie Pée/Wesselings (afgekort als de commissie P/W) en de ANS. Dat antwoord zal zeer onbevredigend en verre van eensluidend blijken te zijn. Vervolgens zal ik uiteenzetten, hoe naar mijn oordeel de zgn. tussenklanken moeten worden beschouwd en beschreven, om tenslotte op grond van die beschrijving te komen tot wetenschappelijk verantwoorde, maatschappelijk aanvaardbare en bruikbare voorstellen inzake de spelling van de zgn. tussenklanken. | |||||||||||||||||||||
2 De huidige situatieDe huidige situatie wordt gekenmerkt door een opvallend gebrek aan terminologische eenheid. Mij is geen enkel taalkundig verschijnsel bekend, waarvoor zoveel verschillende termen worden gebruikt: tussenklank, verbindingsklank, bindingsklank, overgangsklank, bindfoneem, verbindingsfoneem, bindmorfeem, tussenletter, augment (Booij 1981:35,39). Achter deze schijnbaar synonieme begrippen blijkt soms toch een geheel verschillende visie op het verschijnsel zelf schuil te gaan. | |||||||||||||||||||||
2.1 Wat verstaat men onder een tussenklank?De Woordenlijst, die alleen de tussenklanken in samenstellingen behandelt en niet die in afleidingen, verstaat onder tussenklanken: ‘de klanken die op de grens van de leden ener samenstelling worden gehoord en evenmin eindklank van het enkelvoud van het eerste lid zijn als beginklank van het tweede’ (p. LVI). Zij onder- | |||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||
scheidt dus drie elementen: eerste lid + tussenklank + tweede lid. Zij maakt verder een onderscheid tussen een tussenklank (fonetisch gegeven) en een tussenletter (louter (ortho)grafisch gegeven, bijv. de -s- in ambtszaken, de niet-uitgesproken -n- in bodenkamer). Uit de spellingsregels zelf blijkt echter, dat de tussenklank niet altijd als tussenelement beschouwd wordt: ‘Hoewel men in het eerste lid van woorden als kerseboom een meervoud kan zien, schrijven we hier (...) de tussenklank -e-’ (p. LVII). Bestaat kerseboom nu uit het eerste lid kers + de tussenklank -e- + het tweede lid boom, en kan men volgens de Wdl. in het eerste lid kers een meervoud zien (waaraan dan wel?), of bestaat kerseboom uit het eerste lid kerse- (waarin men een meervoud kan zien) + het tweede lid boom? In het laatste geval kan men toch moeilijk van een tussenklank spreken!
De commissie P/W spreekt in de toelichting bij haar voorstellen van de tussenletters -n- en -s- in samenstellingen (Eindvoorstellen: 37-38), maar behandelt bij de regels zelf ook de tussenletter -n- in afleidingen op -achtig, -dom en -loos (Eindvoorstellen: 50). De tussenletter -s- in afleidingen, bijv. meisjesachtig, wrijvingsloos, wordt niet besproken. De commissie P/W spreekt steeds van tussenletters en niet van tussenklanken, een essentieel verschil, waaraan De Rooij 1985:10; 34-35 voorbijgaat door ze louter als synoniemen te beschouwen. In Mattens 1970:111-112 heb ik uitvoerig beschreven, dat de tussenletter -n- door de commissie P/W eigenlijk als laatste element van het eerste lid wordt beschouwd, maar de -s- als een echte tusenletter, met als gevolg een onaanvaardbaar verschil in beschrijving tussen bijv. Boekeafdeling (= boeke + afdeling) en meisjesafdeling (= meisje + s + afdeling). In werkelijkheid aanvaardt de commissie P/W de tussenletter -n- alleen in de woorden ogenblik, ogenschijnlijk en ogenschouw. (In woorden als havenmeester, binnendeur, grotendeels kan men m.i. moeilijk van een tussenletter -n- spreken, en in samenstellingen als driekoningenavond beschouwt de commissie P/W driekoningen- als een enkelvoudsvorm (sic!) (Eindvoorstellen: 51).) In alle andere gevallen wenst zij geen tussenletter -n- te schrijven. Zij aanvaardt wel de mogelijkheid, dat de -e- als laatste letter van het eerste lid als -en uitgesproken wordt, m.a.w. zij aanvaardt wel de tussenklank -n-, in bijv. ziekeauto [zik n to.], maar niet de tussenletter -n-. Bij de tussenletter -s- stelde de commissie P/W aanvankelijk (Rapport: 29-30) voor deze letter alleen te schrijven, wanneer de -s- als klank werd gehoord, eventueel via assimilatie, bijv. liedjeszanger. De tussenletter -s- was dus de (ortho)grafische weergave van de tussenklank -s-. In de Eindvoorstellen (p. 51) wordt de -s- als tussenletter ook aanvaard in samenstellingen met een verkleinwoord als eerste lid en een zelfstandig naamwoord als tweede lid, bijv. meisjesschool, (Waarom alleen bij een zelfstandig naamwoord als tweede lid en bijv. niet bij een bijvoeglijk naamwoord, is mij niet duidelijk. Vgl. Mattens 1970:240-241, noot 316), met als gevolg wel meisjesafdeling, jongensafdeling, meisjesschool, maar jongenschool, echter weer weljongens- en meisjesschool. Vergelijk ook: meisjesslip en meisjeslip, maar dameslip (te schrijven als dame-slip of dames-lip?)
De ANS definieert de tussenklank als een klank die tussen het eerste en tweede lid optreedt, maar bij de beschrijving van de regels treft men dezelfde verwarrende | |||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||
formulering aan als bij de Wdl., bijv. ‘De tussenklank -e(n)- treedt op wanneer het eerste lid van de samenstelling een onmiskenbaar meervoud is’ (ANS: 103), bij v. boekenkast. Is het eerste lid nu boek en treedt op grond van het onmiskenbare meervoud van boek tussen het eerste lid boek en het tweede lid kast de tussenklank -e(n)- op, of hebben we te maken met het eerste lid boeken- (= onmiskenbaar meervoud) + het tweede lid kast? In het laatste geval is er natuurlijk geen sprake van een tussenklank. (Voor een uitvoerige bespreking zie Mattens 1987b.) De ANS behandelt ook de tussenklanken in afleidingen, helaas niet altijd even consequent. Bij -achtig (ANS: 350) bespreekt zij de tussenklank -s-, bijv. meisjesachtig, kruideniersachtig, en de tussenklank -er-, bijv. kinderachtig, maar niet de tussenklank -e(n)-, bijv. wolkeachtig (zie Eindvoorstellen: 50; Van Dale geeft overigens alleen wofljkachtig). Bij -dom, bijv. vorstendom (ANS: 92), regentendom (ANS: 94) wordt slechts vermeld, dat het om afleidingen van substantieven gaat. Over een - eventuele - tussenklank wordt niet gesproken. Bij -loos (ANS: 362) wordt het begrip tussenklank haast angstvallig vermeden. Soms ‘treedt vóór het achtervoegsel een sjwa op’. ‘Bij sommige afleidingen kan de gedachte aan een meervoud aanwezig zijn’, bijv. wolkeloos naast wolkenloos, vriendenloos. Bij kinderloos en wrijvingsloos wordt niet gesproken van een tussenklank -er-, resp. -s-. Deze woorden worden gekarakteriseerd als ‘onregelmatige vormingen’. Bij -elijk (ANS: 355-356) wordt de -e- wel een tussenklank genoemd, hetgeen me overigens zeer ongebruikelij k lijkt. Vormen met -er- als kinderlijk worden niet behandeld, wel innerlijk, uiterlijk, waarbij sprake is van ‘toevoeging van -er-’. | |||||||||||||||||||||
2.2 Welke klanken (kunnen) fungeren als tussenklank?De Wdl. (p. LVI) spreekt van de tussenklanken -er-, -s- en -e(n)-. Bij -e(n)- komt ook de tussenletter -n- ter sprake. De commissie P/W heeft het alleen over de tussenletters -n- en -s- (Eindvoorstellen: 37-38; 50-51). De ANS (p. 101-103) aanvaardt als tussenklanken -e(n)-, -er(en)- en -s-. De Wdl. beperkt zich bij -er- tot de opmerking, dat ‘de spelling geen moeilijkheden oplevert’ en gaat daarmee voorbij aan de problemen waarvoor een vorm als goederentrein ons plaatst. Volgens de commissie P/W bestaat goederetrein uit het eerste lid goedere- + het tweede lid -trein (Eindvoorstellen: 50). De ANS beschouwt goederentrein als een combinatie van het eerste lid goed- + de tussenklank -er- + de tussenklank -en- + het tweede lid -trein. Niet behandeld worden de volgende tussenklanken:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||
2.3 Hoe spelt men de tussenklanken?De voorschriften van de Wdl. inzake de spelling van de tussenklanken en dan vooral van -e(n)-, leiden niet tot een uniforme schrijfwijze, zoals duidelijk blijkt bij samenstellingen met als eerste lid ‘schaap’, dat de volgende verschijningsvormen heeft: schaap- in schaapherder, schaaps- in schaapskudde (wel in ANS: 101, niet in Van Dale), schape- in schapevlees, schapen- in schapenmarkt. Vier verschijningsvormen, waarvan vooral de laatste twee problemen opleveren, bijv. bij -weide. Moeten we met de Wdl. schapeweide schrijven of met Van Dale schapenweide? Waarom kiest Van Dale dan toch voor koeieweide i.p.v. koeienweide? Waarom heeft een schapenhouder een schapestal? Waarom kan iemand zowel schapenscheerder als schapemelker zijn? Kan iemand wel meerdere schapen tegelijk scheren, maar niet melken? Vergelijk de argumentatie voor brieveweger i.p.v. brievenweger (zie bijv. Klein/Visscher 1985:98). Prefereert Van Dale dan misschien koeienmelker boven koeiemelker, omdat men tegenwoordig machinaal meerdere koeien tegelijk kan melken, terwijl - zover ik weet - schapen nog niet machinaal gemolken worden? Of schrijven we misschien schapemelker op grond van schapemelk? Waarom dan ook niet koeiemelker op grond van koeiemelk, naast koemelk, waarbij Van Dale overigens weer koeienmelk als variant vermeldt, terwijl bij koemest alleen koeiemest als variant opgegeven wordt? Schrijven we naast schapemelker schapemelken en naast schapenscheerder schapenscheren? Behalve schapewolkjes bestaat ook schaapjeswolken. Bij het laatste woord vindt men in de achtste druk van Van Dale schapewolken, maar in de elfde druk schapenwolken (zie ald.). Onder ‘ald.’ treft men dan echter weer schapewolken aan.
Van den Toorn vindt het ‘een zaak van fatsoen, van sociale norm, dat men de vigerende spelling toepast’ (Van den Toorn 1975:122). Bij de tussenklanken blijkt dat niet alleen voor Van Dale, maar ook voor hem zelf erg moeilijk te zijn: ‘we schrijven (...) kerseboom, pereboom, aangezien al een schrijfwijze eikeboom, beukeboom, appelboom bestaat. Ook appelmoes en appelstroop steunen de spelling perestroop, wat eigenlijk perenstroop had moeten zijn’ (Van den Toorn 1975:131). Officieel schrijven we kerseboom naar analogie met eikeboom, waarin eike- onmogelijk als ‘meer dan één’ eik opgevat kan worden, en niet OOK omdat in appelboom geen tussenklank aanwezig is. Ook niet juist is, dat - volgens de geldende regels - appelmoes en appelstroop de spelling perestroop steunen. De officiële spelling is nl. nog steeds perenstroop, evenals perenmoes, perentaart.
De hierboven beschreven situatie is zowel voor de taalbeschrijver als voor de taalgebruiker onaanvaardbaar én onhoudbaar. Zij ‘schreeuwt’ om een oplossing, ook voor het onderwijs van het Nederlands aan anderstaligen. De ANS geeft die oplossing niet, omdat zij geen overzicht van de spelling bevat. Zij constateert slechts, dat ‘in de gesproken taal vrijwel altijd uitsluitend een sjwa voor[komt], die echter naargelang van het geval -e- of -en- gespeld wordt’ (ANS: 101, cursief van mij, W.M.). De commissie P/W is van oordeel, dat men zich bij de spelling van de tussenletters dient ‘te richten naar de beschaafde (sic! W.M.) uitspraak van de meerderheid der Nederlandssprekenden. De commissie stelt dus voor de tussenletter -n- in samenstellingen met een zelfstandig naamwoord als eerste lid overal af te schaf- | |||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||
fen’ (Eindvoorstellen: 37). Een voorstel dat een aanzienlijke vereenvoudiging zou kunnen inhouden t.o.v. de Wdl. Bij de schrijfwijze van de -s- heeft de commissie P/W het criterium van de analogie laten vallen. De door haar voorgestelde regels zijn echter zeker geen verbetering t.o.v. de huidige situatie, vgl. hierboven p. 541: jongenschool naast meisjesschool;meisjesslip en meisjeslip naast dameslip; meisjeschuw naast meisjesschuwheid, op voorwaarde dat meisjesschuwheid beschouwd wordt als een samenstelling, bestaande uit meisjes + schuwheid. Beschouwt men het echter als een afleiding op -heidwun meisjeschuw, dan moet men meisjeschuwheid spellen. Conclusie: De huidige voorschriften inzake de spelling van de tussenklanken zijn voor wat -e(n)- betreft onhanteerbaar. Bij de -s- blijkt alleen de toepassing van regel 3 (Wdl.: LXII) soms - m.i. geringe - problemen op te leveren, bijv. reigerssterfte op grond van reigersnest of reigersterfte op grond van reigernest (zie Mattens 1970:117). De voorstellen van de commissie P/W lijken een verbetering wat de -e(n)- betreft, maar een verslechtering wat de -s- betreft. | |||||||||||||||||||||
3 De formele en semantische structuur van de samenstelling en afleidingDe Wdl. en de commissie P/W hebben voornamelijk op basis van semantische en/of fonetisch-fonologische principes voorschriften, resp. voorstellen geformuleerd voor de schrijfwijze van de zgn. tussenklanken. Zij hebben daarbij m.i. te weinig rekening gehouden met de specifieke, formele en semantische structuur van samenstellingen en afleidingen. Een grondige analyse van de morfologische structuur van deze constructies heeft mij doen besluiten het begrip tussenklank - onder dankzegging voor bewezen ondiensten - uit mijn beschrijving te schrappen (Mattens 1970:30-128). De zgn. tussenklanken moeten beschouwd worden als intrinsiek element van het eerste lid. Dat geldt niet alleen voor -er (Mattens 1970:96-101), maar ook voor alle andere zgn. tussenklanken.Ga naar voetnoot2 De formulering ‘de schrijfwijze van de tussenklanken’ kan beter vervangen worden door ‘de schrijfwijze van het eerste lid van samenstellingen en afleidingen’. Het spellingsprobleem wordt daardoor teruggebracht tot de volgende vragen:
Het antwoord op deze vragen moet m.i. mede gebaseerd zijn op de volgende uitgangspunten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||
Toelichting: Een substantief als eerste lid van een samenstelling bezit niet dezelfde eigenschappen en mogelijkheden als een substantief dat als woord, als element van het taalgebruik optreedt. Daarom kan men een substantief als eerste lid van een samenstel- | |||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||
ling niet zonder meer met de formele en semantische maatstaven van het taalgebruik beoordelen.Ga naar voetnoot6 De huidige spelling schrijft -en i.p.v. -e voor, wanneer het eerste lid noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt. We schrijven boekenkast, omdat er in een boekenkast normaliter ‘meer dan één’ boek staat. De interpretatie ‘meer dan één’ duidt op een individueel gebruik van het substantief pluralis, d.w.z. ‘meer dan één, individueel identificeerbaar exemplaar’ van het in het substantief genoemde. In boekenkast is echter veeleer sprake van een collectief gebruik van het substantief pluralis boeken-, d.w.z. het substantief noemt een onbepaald aantal, niet individueel identificeerbare exemplaren van het in het substantief genoemde als representant van alle mogelijke exemplaren (Mattens 1970:162-164). Een collectief gebruikt substantief pluralis stelt datgene waarnaar verwezen wordt, niet als individuele exemplaren, maar als begrip present (Mattens 1970:186). Een collectief gebruikt substantief pluralis moet niet als ‘meer dan één’, maar eerder als ‘een of meer’ geïnterpreteerd worden. Het verschilt als eerste lid van een samenstelling semantisch slechts weinig van een substantief indifferentialis, waarin datgene wat in het substantief genoemd wordt, zonder enige numerieke specificatie voorgesteld wordt. In boekhandel wordt het begrip ‘boek’ present gesteld door een substantief indifferentialis, in boekenkast door een collectief gebruikt substantief pluralis. Het geringe semantische verschil tussen beide vormen verklaart ook het veelvuldig voorkomen van dubbelvormen als fietshok naast fietsenhok (Mattens 1970:184-186).Ga naar voetnoot7 Ook als woord, als element van het taalgebruik kan een substantief collectief gebruikt worden. Als ik aan iemand vraag: ‘Hebt U ook kinderen?’ dan kan het antwoord luiden: ‘Ja, een zoon van tien.’ Kinderen betekent hier niet ‘meer dan één, individueel identificeerbaar kind’, maar eerder ‘een of meer kinderen’. Een huisarts zal aan een patiënt niet vragen: ‘Hebt U wel eens last van een steenpuist?’, maar ‘Hebt U wel eens last van steenpuisten?’ Daarmee bedoelt hij niet noodzakelijk: ‘Hebt U wel eens last van meer dan één steenpuist?’ Vergelijk ook: ‘Hebt U schulden?’ ‘Ja, een hypotheeklening.’ Het door de Wdl. gecreëerde verschil tussen bessesap en bessenjam (zie bijv. Klein/Visscher 1985:98; De Rooij 1985:34) of tussen hondehok en hondenhok (Hamans 1985:67) is een op louter logicistische principes gebaseerd verschil, waarvoor in de formele en semantische structuur van de samenstelling geen enkele steun gevonden wordt. Bij deze vier samenstellingen hebben we steeds te maken met een collectief gebruikt substantief pluralis, dat het in het substantief genoemde als begrip present stelt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||
De Wdl. geeft zelf een vergelijkbare interpretatie bij persoonsnamen met een meervoud op -(e)n, bijv. heldendaad. De Wdl. kiest hier voor de spelling op -en, omdat de persoonsnaam ‘in de samenstelling een classificerende betekenis heeft in dien zin, dat hij aan een bepaalde groep van personen doet denken’ (Wdl.: LVIII, cursief van mij, W.M.). De Vries en Te Winkel gebruikten een soortgelijke interpretatie ook bij samenstellingen met een diernaam ‘waarvan het eerste lid “gewoonlijk” aan het gehele geslacht doet denken’ (Wdl.: LVIII, cursief van mij, W.M.). bijv. apengezicht. De commissie P/W aanvaardt geen enkele relatie meer tussen de zgn. tussenklanken, c.q. tussenletters en de meervoudsvorming, uitgezonderd misschien woorden als meisjesschool. Zich baserend op de uitspraak van de meerderheid der Nederlandssprekenden stelt zij voor de tussen -n- overal af te schaffen. Sommige critici hebben gepleit voor het behoud van woordenlijst i.p.v. woordelijst, omdat zij in woorden(lijst) het door hen aanwezig geachte meervoudsbegrip formeel uitgedrukt wensen te zien. De commissie heeft in haar Commentaar gewezen op woorden als sleutelbos, ‘waarin het duidelijk aanwezige meervoudsbegrip [ook] in het geheel niet tot uitdrukking is gebracht’ (p. 7).Ga naar voetnoot8 Zij gebruikt derhalve het niet kunnen voorkomen van een meervoud op -s in bijv. romanlijst (roman is een substantief <-levend > met een meervoud opener -s) als argument om woordelijst te schrijven i.p.v. woordenlijst. Met evenveel recht kan men echter op grond van het noodzakelijk meervoud in sprookjeslijst (sprookje is een diminutief en kan dus alleen als substantief pluralis eerste lid van een samenstelling zijn) pleiten voor woordenlijst i.v.p. woordelijst. Volgens Hamans 1985:70 is er geen enkele reden te bedenken om in ‘bavianehart ingeplant bij baby’ een meervouds-tussen-n- te schrijven. Waarom zou men deze -n- niet kunnen schrijven op grond van de noodzakelijke aanwezigheid van de meervouds-tussen-s- in jongenshart, meisjeshartl? Waarom zou men dan ook niet schapenwolken kunnen verkiezen boven schapewolken op grond van schaapjeswolken? Conclusie: Op grond van de formele en semantische structuur van de samenstelling moet het eerste lid daar waar mogelijk geïnterpreteerd worden als een collectief gebruikt substantief pluralis. In de spellingsregels moet de relatie tussen de vorm van het substantief als eerste lid en de meervoudsvorming van dat substantief tot uiting komen. | |||||||||||||||||||||
4 Voorstellen voor de schrijfwijze van het eerste lid in samenstellingen en afleidingenDe analyse van het gelede taalelement leidde in mijn Indifferentialis tot de volgende conclusie: ‘De morfologische structuur van de samenstellingen (...) moet o.i. als uitgangspunt worden gebruikt voor het opstellen van regels inzake de spelling van deze samenstellingen. Indien deze samenstellingen op enkele na mogen worden beschouwd als bestaande uit subst. (plur.) + subst., dan is het wetenschappelijk verantwoord het subst. (plur.) steeds op dezelfde wijze te spellen’ (Mattens 1970:116). Met de commissie P/W gaf ik toen voor wat de samenstelling met een eerste lid op -e(n) betreft de voorkeur aan de spelling met -e en aanvaardde daardoor een verschil in spelling tussen een pluralis als eerste lid van een samen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||
stelling en als woord. Thans, 20 jaar later en 20 jaar onderwijservaring ‘rijker’, huldig ik dit standpunt niet meer en wel om de volgende drie redenen:
De geldende regels inzake de schrijfwijze van samenstellingen met een eerste lid op -e(n) zijn onhanteerbaar. De voorstellen van de commissie P/W blijken deels maatschappelijk onaanvaardbaar en deels moeilijk toepasbaar te zijn. Een wetenschappelijk verantwoorde oplossing voor het probleem van de schrijfwijze van de -e(n) kan m.i. slechts gevonden worden in het herstellen van de eenheid in spelling tussen een pluralis als eerste lid van een samenstelling en als woord. Op grond daarvan kunnen de volgende regels geformuleerd worden: A. In samenstellingen met een substantief als eerste lid waarvan de laatste klank(en) als e of en uitgesproken wordt (worden), schrijft men en:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||
B. In samenstellingen met een substantief dat eindigt op -e en een meervoud heeft op -n, als eerste lid schrijft men -en:
schrijft men -e:
Ook bij de regels inzake de -s wens ik de eenheid in spelling tussen een substantief als eerste lid van een samenstelling en als woord zo veel mogelijk tot uiting té laten komen. Dat resulteert in de volgende regels:
De hierboven geformuleerde regels gelden niet alleen voor samenstellingen, maar ook voor afleidingen op -achtig, -dom en -loos, bijv. meisjesachtig, regentendom, wolkenloos.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||
De regel van de analogie wordt niet alleen toegepast bij substantieven < + levend > met een meervoud op -s, bijv. meisjesschool, jongensstem, maar ook - en dit in tegenstelling tot Mattens 1970:117-119 - bij substantieven met een meervoud op -en, bijv. dorpsstraat, en bij substantieven die geen meervoud hebben, bijv. tabakssmaak. Uit het optreden van een s in geval van samentrekking moet m.i. geconcludeerd worden, dat deze s een intrinsiek element van het eerste lid is, dus: dorpsstraat vanwege dorps- of kerkplein, dorps- of kerkstraat; tabakssmaak vanwege tabaks- en bietenteelt. Toepassing van de regel van de analogie levert soms dubbelvormen op, bijv. reigerssterfte vanwege reigersnest of reigersterfte vanwege reigernest;spellingssysteem vanwege spellingsfouten of spellingsysteem vanwege spellingfouten. In geval van samentrekking heeft men natuurlijk ook twee mogelijkheden, bijv. spelling(s)-en grammaticaoefeningen. Bij een niet-gediminueerd substantief <- levend > met een meervoud op -s kan het eerste lid niet op -s eindigen, dus: wapensmokkel, kamerstoel, ook tweekamerstelsel, vgl. tweekamerflat. (Voor uitzonderingen zie Mattens 1984.) | |||||||||||||||||||||
5 BesluitDe hierboven geformuleerde regels zijn niet uitsluitend op de uitspraak van de meerderheid der Nederlandssprekenden gebaseerd. Zij zijn mede gebaseerd op de specifieke, formele en semantische structuur van de samenstelling en de afleiding. Ten opzichte van de huidige situatie bieden zij het voordeel, dat zij wetenschappelijk verantwoord zijn, nl. gebaseerd op een grondige analyse van het gelede taalelement, maatschappelijk aanvaardbaar zijn, nl. weinig essentiële veranderingen in het woordbeeld, en bruikbaar zijn, nl. gebaseerd op door iedereen te hanteren formele en semantische principes en praktisch geen dubbelvormen. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
NaschriftUit Rapport 1988:107-110 is mij gebleken, dat de Werkgroep mijn uitgangspunten bijgetreden is en een duidelijke relatie tussen meervoudsvorming en eerste lid van een samenstelling en afleiding aanvaard heeft. In een voordracht op de Morfologiedagen 1989 te Leuven heb ik ernstige bezwaren geuit tegen de concrete voorstellen waarin de Werkgroep deze relatie tot uitdrukking wenst te brengen. Deze voorstellen zijn deels in strijd met de morfologische principes van het Nederlands. De Werkgroep maakt geen onderscheid tussen substantieven met een meervoud op -en en een meervoud op -n: geboortendatum | |||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||
is morfologisch onjuist. Zij negeert de regel dat een substantief <- levend> met een meervoud op -s, als eerste lid niet op -s kan eindigen: appelsschil. Het onderscheid tussen trekkerstoet (tractoren) en trekkersstoet (mensen op trektocht) komt te vervallen. Een dwarsliggerschandaal (spoorwegbielzen) wordt een dwarsliggersschandaal (recalcitrante personen). De voorstellen leveren vormen op die maatschappelijk op verzet zullen stuiten: moedersschap, bliksemssnel, shampoosserie, Molensstraat. Er ontstaan vele dubbelvormen: gemeentessecretaris, gemeentensecretaris; vlastreek, vlaasstreek. Praktische problemen doen zich voor bij afbreking: orgelsspel: orgels-/spel of orgel-/spel en bij samentrekking: orgels of orgel-en pianospeler naast piano- en orgelsspeler. De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren heeft inmiddels o.a. op grond van de door mij in bovengenoemde voordracht geuite bezwaren de voorstellen van de Werkgroep in hun huidige vorm ter discussie gesteld.
W.H.M. Mattens |
|