De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |||||||||||||||||
Codicologie en de lancelotcompilatie: de invoeging van de Perchevael en de Moriaen.Ga naar voetnoot*Jan Willem Klein1 InleidingZonder veel overdrijving kunnen we de Lancelotcompilatie een van de meest intrigerende handschriften van de Middelnederlandse letterkunde noemen. Niet voor niets heeft Maartje Draak de codex als volgt gekarakteriseerd: ‘In books on medieval (Dutch) literature the MS. is currently referred to as ‘the Lancelot-compilation at The Hague’, and a planned compilation it certainly is - a good deal more so than has been realized. It would even be better to call the book a construction, an attempt at composition, for not only have widely different texts been brought into an ordered sequence, but they also have been adjusted and prepared to that purpose. There is (was) an Arthurian architect behind 129 A 10 of no mean au-dacity.Ga naar voetnoot1 Deze omschrijving heeft vooral betrekking op de textuele opbouw van het handschrift. Er zijn namelijk tussen de drie kernteksten van de Vulgaatcyclus (Lanceloet, Queeste vanden Grale en Arturs doet, teksten die al in de Oudfranse traditie bij elkaar zaten), maar liefst zeven andere Arturromans toegevoegd.Ga naar voetnoot2 Toch kunnen we niet spreken van een gewone verzamelbundel. Al deze textuele onderdelen zijn tot een geheel samengevoegd door middel van ‘lassen’, passages die de ene tekst vastknopen aan de volgende. Het spreekt welhaast vanzelf, dat dit gegoochel met teksten vanuit codicologisch oogpunt interessant is. Ingrepen in de textuele opbouw van een handschrift laten vaak sporen na in de codicologische opbouw. In hoeverre dit voor de Lancelotcompilatie geldt en welke consequenties daaruit getrokken moeten worden aangaande de totstandkoming van het handschrift wil ik in deze bijdrage nagaan. Twee zaken in bovenstaand citaat wil ik benadrukken. Ten eerste, dat aan dit samenstel van teksten een plan ten grondslag lag (Draak spreekt van ‘a planned compilation it certainly is’) en, ten tweede, dat de teksten speciaal voor opname in de compilatie aangepast zijn (‘adjusted and prepared to that purpose’). In eerste instantie lijken er drie mogelijkheden open te staan. De eerste is: de planning van de teksten en hun volgorde is vooraf gebeurd, voordat de kopiisten met hun schrijfwerk begonnen. De tweede mogelijkheid is: de planning is ad hoc | |||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||
gebeurd, terwijl het werk al aan de gang was. De derde is: er was een handschrift met een aantal Arturteksten gereed (bijvoorbeeld de drie kernteksten van de Vulgaatcyclus), waarin later een aantal andere Arturromans is toegevoegd, hetgeen gepaard ging met ingrepen in de fysieke bouw van de codex. Alle drie de mogelijkheden houden in, dat we een onderzoek moeten doen naar de codicologische onregelmatigheden in het handschrift en dat we daarvoor een sluitende verklaring dienen te vinden.
De codicologische opbouw van de Lancelotcompilatie is nogal ingewikkeld. Vermoedelijk daarom is die weinig onderzocht. We hebben in feite maar twee belangrijke bijdragen, beide van Maartje Draak. De eerste, die nog steeds als basis geldt, is haar bekende studie De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot. Hierin is een codicologische beschrijving van de gehele codex opgenomen, vervaardigd in samenwerking met W. Gs Hellinga.Ga naar voetnoot3 Aan de hand van deze diepgaande beschrijving kunnen we al diverse onregelmatigheden in de opbouw van het handschrift ontdekken. De compilatie is voornamelijk opgebouwd uit katernen van vijf dubbelbladen (quinionen). Het is echter van belang te constateren dat juist de ‘overgangskaternen’ (daar waar de ene tekst ophoudt en de volgende begint) onregelmatig zijn. Hoewel ik niet alle onregelmatige ‘overgangskaternen’ in het vervolg van mijn betoog zal gebruiken, som ik ze hier voor de volledigheid op. Katern XI (overgang Lanceloet-Perchevael) heeft zeven bladen, waarvan het eerste (f.99) een enkelblad is; de katernen XIV (eind Moriaen, begin Queeste) en XVII (eind Queeste, begin Wrake) bestaan uit louter enkelbladen, waarbij katern XVII bovendien slechts vijf folia telt; katern XXII (overgang Torec-Arturs doet) heeft slechts drie folia. De tweede bijdrage over de codicologie van de Lancelotcompilatie is Draaks ‘Enkele raadsels opgelost van “fo.99” in de Lancelotcompilatie ('s-Gravenhage, K.B. 129 A 10)’ .Ga naar voetnoot4 Hierin gaat zij in op de overgang van de Lanceloet naar de Perchevael. Codicologische eigenaardigheden van de folia 98 en 99 blijken van cruciaal belang voor inzicht in de genese van het handschrift. De eigenaardigheden komen erop neer, dat f.98v ca. 30 regels teveel telt en dat er in de eerste twee kolommen van f.99r te weinig regels staan in vergelijking met de rest van de codex. Bovendien staan die twee eerste kolommen van f .99r op rasuur: de oorspronkelijke tekst is uitgekrabd en vervangen door de huidige. Draak toont aan dat f.99 zich oorspronkelijk bevond waar nu f.115 zit. Blad 115 heeft een sterk afwijkende mise-en-page. De verplaatsing van en de vervangende tekst op f.99 en de 30 regels extra op f.98v houden, volgens Draak, verband met de invoeging van de Moriaen. | |||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||
Door Draaks waarnemingen anders te interpreteren en door verbindingen te leggen met andere handschriftelijke verschijnselen kom ik echter tot andere conclusies. Ik zal mij hier voornamelijk concentreren op het gedeelte vanaf f.98 tot en met f.129. In deze ruim 30 folia komen belangrijke codicologische onregelmatigheden voor, die inzicht geven in de wordingsgeschiedenis van de Lancelotcompilatie als geheel.Ga naar voetnoot5 In het kort kunnen we de onregelmatigheden als volgt samenvatten (alle bijzonderheden zijn te halen uit de beschrijving van Draak en Hellinga):
Door de reeds geconstateerde onregelmatigheden in de katernbouw en rond de verplaatsing van f.99, kunnen we op voorhand al concluderen, dat de huidige tekstvolgorde in de Lancelotcompilatie niet van te voren vaststond. Met andere woorden: de compilatie, zoals we die nu kennen, is niet het gevolg van een planning vooraf. Indien de teksten en de tekstvolgorde wèl van te voren vast stonden, zouden zulke - en zo veel - onregelmatigheden in de opbouw niet voorkomen. In dat geval schreven de kopiisten de teksten katern na katern af en alleen in uitzonderingsgevallen zou er een onregelmatigheid optreden. We kunnen dus meteen de eerste van de eerder geformuleerde mogelijkheden verwerpen. Blijven over: of een ad hoc-planning tijdens de schrijffase, óf latere toevoegingen van teksten in een reeds voltooide codex. Alvorens we een mogelijk antwoord kunnen formuleren, moeten we eerst de problemen rond de folia 98, 99 en 129 analyseren. | |||||||||||||||||
2 Het probleem f.99Maartje Draak heeft in haar artikel in de bundel Tussentijds enkele problemen rond f.99 (en f.98) opgelost.Ga naar voetnoot6 Maar, er blijven vragen. Ik vat het probleem samen. Folium 99 is tegenwoordig een enkelblad dat door middel van een reepje, waar het enkelblad opgeplakt is, vóór de folia 100-105 gebonden is. De folia 100-105 vor- | |||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||
men een regelmatige ternio (i.e. een katern van drie in elkaar geschoven dubbelbladen). Blad 99 bevat - thans - een deel van het slot van de Lanceloet, dat echter met de laatste regel van het blad afbreekt. Wel heeft het verso van f.99 nog een custode, hetgeen op een vervolg duidt, maar de custode wordt nergens beantwoord. Op f.100r begint ineens de Perchevael. Er moet tussen f.99 en f.100 een leemte zijn van één à drie folia.Ga naar voetnoot7 Voorts valt op te merken dat de tekst van de eerste en (op drie regels na) de tweede kolom op het recto van f.99 op rasuur staan. Deze kolommen tellen respectievelijk 52 en 53 regels, in plaats van het normale aantal van 60/61. Met behulp van slecht uitgeradeerde versrestanten en een laboratoriumlamp heeft Prof. Draak ontdekt wat er oorspronkelijk op beide uitgeradeerde kolommen stond, namelijk het slot van de Perchevael. De overige vier kolommen van f.99 (de derde op het recto en de drie kolommen op het verso) waren, net als nu, beschreven met het - afbrekende - slot van de Lanceloet. De uitgekrabde Perchevael-tekst op f.99r komt grotendeels overeen met wat nu op f.115 staat. De opmaak van f.115 (een enkelblad met een kim) met per pagina twee kolommen van ca 44 rr., wijkt sterk af van die van de rest van de codex. Het ligt dus voor de hand aan te nemen dat wat nu f.99 is, zich oorspronkelijk bevond waar thans f.115 zit. Het naar voren halen van f.99 heeft consequenties gehad voor de tekstvolgorde. De eerste opzet was: Lanceloet-ingelaste Pechevaelvervolg en slot Lanceloet. De volgorde wordt nu, door de verplaatsing van het blad en het veranderen van de tekst op de eerste twee kolommen: Lanceloet-achtergeplaatste Perchevael. De twee eerste kolommen van f.99r bevatten nu een door de compilator zelf verzonnen passage van de Lanceloet. Deze passage fungeert als ‘las’ tussen het eerdere gedeelte van de Lanceloet (t/m f.98v) en het vervolg van de Lanceloet dat al op het huidige f.99 stond. Als reden voor deze omzetting vermoedt Prof. Draak de invoeging door de compilator van de Moriaen. Deze tekst kon niet direct aansluiten op het slot van de Lanceloet (hetgeen zou gebeuren als de oude volgorde gehandhaafd bleef), aangezien daar de titelheld waanzinnig ronddoolt. Maar in de Moriaen speelt Lanceloet weer een belangrijke heldenrol. Hoewel Lanceloet nog wel geneest, leek het de compilator toch beter het slot van de Lanceloet naar voren te plaatsen en te scheiden van de Moriaen door de Perchevael.Ga naar voetnoot8 Wat ik me naar aanleiding van dit alles afvraag, is: waarom heeft de compilator juist voor deze ingrijpende oplossing gekozen? Hij had bijvoorbeeld Lanceloet nogmaals geheel genezen kunnen verklaren aan het begin van de Moriaen. Temeer daar gebleken is dat de compilator in het slot van de Lanceloet wèl een passage van eigen vinding kon toevoegen. Het meest intrigerende raadsel is echter dat het uitraderen van een deel van f.99r en het verplaatsten van het blad gebeurde nadat het handschrift voltooid was! Het blijkt namelijk dat het radeermes van de kopiist de penwerkversiering van de initiaal onderaan de tweede kolom op f.99r niet onberoerd gelaten heeft.Ga naar voetnoot9 Aangezien | |||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||
het aanbrengen van marginale versiering tot de laatste stadia in de productie van een handschrift behoorde, kan men alleen maar concluderen dat de codex al afgeschreven en versierd was toen de hierboven beschreven ingrepen plaatsvonden. | |||||||||||||||||
3 Het probleem f.98vHet probleem van het verplaatsen van f.99 en het vervangen van de tekst in de eerste twee kolommen op het recto van dat folium hangt volgens Draak samen met het gedrag van de kopiist die f.98v schreef.Ga naar voetnoot10 Dit is de laatste pagina die door kopiist E geschreven is. E wijkt hier af van de normale mise-en-page van de codex: hij maakt daar geen 61 rr. per kolom, maar gemiddeld 70 rr.Ga naar voetnoot11 Dat is op de hele bladzijde vrijwel 30 rr. meer dan het gemiddelde aantal van 183 regels.Ga naar voetnoot12 Prof. Draak vermoedt, dat ‘E blijkbaar de opdracht had gekregen om zijn Lancelot-pars te voltooien aan het eind van “fo.98”-verso, aan het eind dus van de tiende quinio’ (p.75). Die opdracht zou dan verband houden met de beoogde nieuwe tekstvolgorde gehele Lanceloet-achtergeplaatste Perchevael-(Moriaen), in plaats van Lanceloet-ingelaste Perchevael-vervolg en slot Lanceloet: ‘De verworpen tekst-kolommen [nl. de eerste twee kolommen van f.99r, JWK] werden uitgeradeerd en de vrijgekomen ruimte schiep zelfs de mogelijkheid om met een spontaan bedachte (apocriefe) Lancelot-passage (die aan het voorafgaande niets verhaalkundig belangrijks toevoegt), een stevige verankering met “fo.98” te bewerkstelligen’ (p.81). Bedenkt men echter, dat van f.99r de eerste twee kolommen in totaal 15 regels minder tellen dan normaal (namelijk respectievelijk 52 en 53 rr./kol.), dan moet men zich afvragen waarom kopiist E op f.98v maar liefst 30 rr. teveel heeft geschreven. Hij had net zo goed, zo niet beter, de normale mise-en-page van 61 rr./kol. kunnen aanhouden. Kopiist B, die met f.99r overneemt, had de resterende 30 regels kunnen overschrijven en zijn eigen, apocriefe Lancelot-passage, die verhaalkundig niets toevoegt, ruim 15 regels korter kunnen maken. In dat geval zouden alle kolommen van zowel f.98v als van f.99r 61 regels geteld hebben. Een betere ‘las’ is niet denkbaar. Bovendien is het in deze context vreemd, dat kopiist B de laatste twee regels van f.98v uitradeert en vervangt door vier andere verzen.Ga naar voetnoot13 Waarom zou hij, waar hij op de volgende bladzijde zoveel ruimte tot zijn beschikking heeft, de uitgeradeerde regels op f.98v bedekken met een viertal bijgerijmde verzen? Volgens de voorgestelde verklaringen was er voor kopiist E geen enkele reden | |||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||
om op f.98v 30 regels meer te schrijven.Ga naar voetnoot14 Nu bovendien gebleken is dat de hele ingreep rond f.99 plaats gevonden heeft in een voltooid handschrift (zodat er op f.98v al 30 rr. teveel stonden voordat besloten werd het huidige f.99 te verplaatsen), moeten er andere oplossingen gezocht worden voor het dwangmatige karakter van het gedrag van kopiist E. Maar welke? | |||||||||||||||||
4 Het probleem f.129rBij mijn weten heeft tot nu toe niemand f.129r als problematisch ervaren. Toch is daar wat mee aan de hand. Op deze pagina staat het begin van de Queeste, maar de tekst begint bovenaan de tweede kolom. De gehele eerste kolom is blanco gebleven en dit strookt niet met het gedrag van de samensteller van de codex, die toch notoir zuinig is met perkament. Een tekst beginnen op een tweede kolom en daarbij de eerste kolom overslaan moet hoe dan ook als een verdachte abnormaliteit beschouwd worden, die explicatie behoeft. Nu is er een verklaring die rekening houdt met de problemen rond f.99, namelijk dat de Queeste direct moest volgen op de Lanceloet (waarin de Perchevael geïncorporeerd was). Draak heeft verondersteld dat het oorspronkelijke slot van de Lanceloet in de tekstvolgorde Lanceloet-ingelaste Perchevael-vervolg en slot Lanceloet op één à drie verloren bladen heeft gestaan.Ga naar voetnoot15 Het blijkt mogelijk de Queeste aan te sluiten aan deze tekstvolgorde en inderdaad drie bladen te missen. Voorwaarde is, dat de Moriaen, als een apart element, uit de codex gelicht kan worden. Welnu, het begin van de Moriaen staat geheel in een ‘eigen’ katern (katern XIII). Voorts: de volgende katern (katern XIV) met de rest van deMoriaen en het begin van de Queeste bestaat uit louter enkelbladen (ff.126-135). Niets verzet zich dus tegen de mogelijkheid de drie folia met het slot van de Moriaen (ff.126-128) uit de huidige katern XIV te lichten. We kunnen ons voorstellen dat de leemte, veroorzaakt door het uitlichten van de drie folia met het slot van de Moriaen, oorspronkelijk aangevuld werd met de drie - thans verloren - folia met het slot van de Lanceloet. (Ik kom later nog terug op het uitlichten van de Moriaen; zie paragraaf 8.) Tenslotte weten we dat f.135 het laatste blad van de katern is, omdat in de ondermarge van de verso-zijde een (restant van een) verzentelling staat. Samengevat: we krijgen nu de volgende vier aaneensluitende katernen:
| |||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||
Deze hypothese levert voor het eerste Perchevael-katern (ff.100-105) een ternio (i.e. een katern van drie dubbelbladen) op, hetgeen niet strookt met de normale opbouw van de codex, die immers normaliter katernen van vijf dubbelbladen gebruikt. We moeten er daarom op bedacht zijn, dat er met deze katern iets aan de hand zou kunnen zijn (zie paragraaf 7). Volgens de voorgestelde gang van zaken zou het slot van de Lanceloet drie volle folia innemen, plus (een gedeelte van) de eerste kolom van f.129r. Maar aangezien die eerste kolom van f.129r onbeschreven gebleven is, lijkt het, ten eerste, dat het oorspronkelijke slot van de Lanceloet nog niet geschreven was, terwijl al wel met de Queeste begonnen was en deze wellicht zelfs al voltooid was, en/of, ten tweede, dat er een fout bij de voorbereiding gemaakt was. Om dit te kunnen verklaren, moeten we eerst bekijken hoe men in de middeleeuwen teksten copieerde. | |||||||||||||||||
5 Sequentieel en parallel copiëren en de LancelotcompilatieEr waren in de middeleeuwen verschillende methoden om teksten te copiëren. Eenvoudige, korte teksten werden doorgaans recht toe recht aan door één kopiist afgeschreven. Maar lange teksten konden door een heel team van medewerkers vervaardigd worden. Wanneer het afschrift geschreven werd door meerdere kopiisten kon dat in essentie op twee manieren gebeuren: sequentieel of parallel. Bij een sequentiële copie voltooit de eerste kopiist zijn pars en geeft vervolgens legger en, eventueel, ander materiaal aan de tweede kopiist. Deze voltooit op zijn beurt zijn gedeelte en geeft de zaken door aan de derde kopiist. Dit gaat zo door tot de copie klaar is. In dit geval zullen er normaliter geen katernen van een afwijkende bouw zijn, behalve eventueel de slotkatern van de codex. Het zal duidelijk zijn dat sequentieel copiëren geen tijdwinst oplevert. Bij een parallelle copie verdeelt de kopiist die de verantwoordelijkheid voor het afschrift genomen heeft (te beschouwen als een soort ‘aannemer’) het werk in afgeronde eenheden. Dit kan bijvoorbeeld wanneer de af te schrijven tekst uit aparte boeken bestaat.Ga naar voetnoot16 Zo'n ‘aannemer’ distribueert de afgeronde eenheden onder de diverse kopiisten, die allen min of meer tegelijk met hun pars beginnen. De aansluiting van de tekst komt automatisch goed, omdat de afgeronde eenheden (de afzonderlijke boeken van de tekst) met een nieuw katern beginnen en het is normaal dat tussen zulke teksteenheden regels of (gedeelten van) kolommen blanco blijven. We zien in dit geval vaak ook, dat de slotkatern van het voorafgaande gedeelte onregelmatig opgebouwd is. Een parallelle copie levert wel tijdwinst op, omdat verschillende onderdelen van het handschrift tegelijkertijd vervaardigd worden. | |||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||
In een variant van de parallelle kopie wordt getracht door voorberekening (een taak van de ‘aannemer’) te bepalen waar het ene boek ophoudt en het volgende begint. Dit om te voorkomen dat er (te veel) onregelmatig gebouwde katernen in de codex zullen komen. De grens tussen de twee boeken kan dan ergens halverwege een katern, zelfs halverwege een blad of kolom lopen. De kopiist die met het tweede boek begint, zal in zo'n geval verplicht zijn de beginbladen of -kolommen blanco te laten, omdat hij nooit met zekerheid kan weten of zijn collega die het begin schrijft ook exact met de regel uitkomt die de ‘aannemer’ berekend heeft. Hij zal dus, met enige speelruimte, op een nieuwe kolom beginnen.Ga naar voetnoot17 Natuurlijk kan het voorkomen, vooral bij lange teksten, dat een gedeelte sequentieel geschreven wordt, terwijl tegelijkertijd een andere kopiist alvast met een volgend, losstaand gedeelte begint. Zo'n ‘sequentieel-parallelle’ kopie herkennen we in de Lancelotcompilatie. Deze vorm van kopiëren verklaart namelijk de lege eerste kolom op f.129r: die is het gevolg van een verstoring van de voorberekening. Ik zal dit uitleggen. Door voorberekening was bepaald, dat de Queeste met de tweede kolom van het vierde blad van een katern moest beginnen. Het is zelfs redelijk te veronderstellen dat B met het laatste boek van de compilatie, Arturs doet, begon. Zo kon hij de voortgang van de Lanceloet afwachten om zijn voorberekening voor de Queeste - indien nodig - bij te stellen. Maar welke fout heeft de ‘aannemer’ gemaakt, waardoor de eerste kolom van f.129r blanco bleef? En wat was de oorzaak van die fout? Mijns inziens is er een mogelijke verklaring te vinden in het gedrag van kopiist E op f.98v. Kopiist E heeft op zijn laatste bladzijde, f.98v, ongeveer 30 rr. (een halve kolom!) meer dan normaal geschreven. Deze halve kolom tekst méér op f.98 v zal de voorberekening verstoren en zorgen voor een lege eerste kolom op f.129r. Houden we er rekening mee, dat er een dwingende reden voor het gedrag van kopiist E moet zijn geweest, dan kan dit alles slechts op één ding wijzen: E moest zorgen voor een aansluiting op een reeds bestaande (= voltooide) katern. Een andere verklaring voor de 30 rr. meer is niet te geven. Wèl verklaart het, dat E hier een verhaaldraad moet afronden (zie noot 14): omdat E moet aansluiten op een reeds bestaande katern is hij verplicht zijn verhaaldraad op f.98v af te hechten. We zullen zien, dat mijn hypothese op dit punt in essentie juist is, maar dat 30 rr. te weinig zouden zijn om de voorberekening te verstoren. In aanmerking nemend, wat we weten van f.99 (nl. dat hierop aanvankelijk het slot van de Perchevael stond) ligt het voor de hand te veronderstellen, dat die reeds bestaande katern tot de Perchevael behoorde. M.a.w. kopiist E moest ervoor zorgen dat er aansluiting gemaakt kon worden met een bestaand Perchevael-boekje.Ga naar voetnoot18 Zoals eerder vermeld, is de huidige eerste katern van de Perchevael (katern XI) een ternio en daar- | |||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||
mee van een afwijkende bouw dan de normale katernbouw van vijf dubbelbladen. In een regelmatig geplande en opgebouwde codex is juist de laatste katern van een tekst eventueel afwijkend en niet de eerste. Dit doet twijfels rijzen over de oorspronkelijkheid van katern XI. | |||||||||||||||||
6 De PerchevaelEr is inderdaad een aantal aanwijzingen dat de eerste katern van de Perchevael, zoals die in de compilatie zit, niet oorspronkelijk is. De eerste aanwijzing is te vinden in het aantal regels per kolom in de diverse teksten. Bekijken we de gewone driedelige kern van de Lancelotcompilatie, Lanceloet-Queeste-Arturs doet, dan valt op dat de Lanceloet meestal 183 rr. per pagina heeft, met uitschieters tot maar liefst 197 rr./pag. (f.93r).Ga naar voetnoot19 De Queeste en Arturs doet daarentegen hebben in het merendeel 180 rr./pag. De uitzonderingen in de twee laatstgenoemde teksten zijn veelzeggend: naar het slot toe (respectievelijk de laatste anderhalve en de laatste katern) wordt het aantal regels per pagina groter, maar komt nooit boven de 183 rr./pag. Voor een goed ‘uitkomen’ was het blijkblaar nodig, dat naar het slot toe meer regels per pagina geschreven werden. Nu scheelt het maar één regel per kolom, maar in een heel quinio loopt het verschil op tot één volledige kolom (60 regels). Met de Perchevael lijkt het tegenovergestelde te zijn gebeurd. De eerste 15 pagina's van de slotkatern tellen gewoon 180 rr./pag., maar de laatste drie (het huidige f. 115 niet meegerekend) hebben er slechts 177. Hier moest de kopiist de tekst blijkbaar wat uitsmeren om nog een beetje redelijk uit te komen. De eerste katern van de Perchevael (katern XI, thans ff.100-105) heeft daarentegen een afwijkend aantal regels van 183 per pagina. Kortom, het is een katern met een afwijkende bouw èn een afwijkend regeltal. Men zou kunnen opperen, dat juist het hogere regeltal in de eerste Perchevael-katern de reden is, waarom de kopiist in de laatste katern zijn tekst wat moest uitsmeren. Die eerste katern (van drie dubbelbladen) bevat immers ruim een halve kolom tekst meer, dan een mise-en-page van 180 rr./pag zou opleveren. Maar dit kan niet de ware reden zijn. In de vorige paragraaf konden we het gedrag van kopiist E op f.98v verklaren door uit te gaan van een reeds bestaand Perchevael-boekje van - minimaal - twee katernen, dat na f.98 in de Lanceloet-tekst ingevoegd moest worden. Het laatste blad van de laatste katern van dat Perchevael-boekje (d.w.z. het huidige f.99) bevatte toen natuurlijk nog niet de vervolgpassage van de Lanceloet. De vier kolommen, die de passage thans innemen, waren nog onbeschreven. Deze vier blanco kolommen zouden ruim voldoende zijn om de halve kolom tekst die in de eerste katern méér staat, te kunnen bevatten. Dit bewijst dat het hogere regeltal van de huidige eerste katern geen oorzaak kan zijn van het lagere regeltal aan het eind van de Perchevael. Pas later, toen besloten was het Perchevael-boekje in de Lancelot-codex in te voegen, werden de vier oorspronkelijk lege kolommen benut door die te gebruiken voor het slot van de Lanceloet. | |||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||
Een andere aanwijzing dat de tegenwoordige beginternio niet oorspronkelijk is, ligt in het feit dat zowel de laatste twee regels van kopiist E op 98v, als de eerste drie regels van f.106r (= het eerste blad van de tweede Perchevael-katern) uitgeradeerd en veranderd zijn. Dat kan er op wijzen dat de tussenliggende katern vervangen is. Dit idee wordt versterkt doordat de laatste kolom van f. 105v langer lijkt dan normaal: hier moest kopiist B blijkbaar wat ‘rommelen’ om de aansluiting met f.106r te kunnen maken. Een derde aanwijzing is te vinden in de vorm van de omkadering van de hoofdstuktitels. Er zijn drie variante vormen te onderscheiden: (1) hoofdstuktitels met volgnummer en omkadering; (2) omkaderde hoofdstuktitels zonder volgnummer, maar met opengelaten ruimte om later alsnog een nummering toe te voegen; (3) hoofdstuktitels met gesloten omkadering en geen ruimte voor nummering.Ga naar voetnoot20 Afgezien van de Lanceloet, die geen hoofdstuktitels heeft, hebben alleen de vulgaat-teksten Queeste en Arturs doet genummerde kapittels. Alle ingevoegde teksten - behalve de Perchevael- hebben öf een gesloten omkadering, öf een met uitsparing. Opvallend bij de Perchevael is, dat in de eerste katern de hoofdstuktitels een gesloten omkadering hebben, terwijl ze in de tweede katern daarentegen ruimte uitgespaard hebben voor de nummering. Ook in dit opzicht wijkt de eerste katern van de Perchevael dus af van de volgende. Tenslotte hebben Draak en Hellinga opgemerkt dat in de eerste Perchevael-katern hoofdkopiist B enige afstand bewaart tussen de letter in de kapitaalkolom en de volgende letter, maar dat B dit niet in de tweede Perchevael-katern doet.Ga naar voetnoot21 Deze vaststellingen zijn samen genoeg reden om te mogen veronderstellen dat de huidige ternio (ff.100-105) niet oorspronkelijk is. Vatten we de resultaten voorlopig samen. Het oorspronkelijke grondplan lijkt geweest te zijn een codex te maken met uitsluitend de driedelige kern van de vulgaatcyclus: Lanceloet-Queeste-Arturs doet. Terwijl de kopiisten A en C t/m F (met incidentele hulp van B) de Lanceloet schreven, maakte hoofdkopiist B de Queeste en Arturs doet. Er was door voorberekening bepaald, dat de Queeste met de tweede kolom van het vierde blad van een katern zou moeten beginnen. De eerste kolom van dat blad en de drie voorafgaande folia, waarop het slot van de Lanceloet moest komen, bleven zolang blanco. Op een zeker moment, toen de Queeste en Arturs doet al afgeschreven waren, maar de Lanceloet nog niet geheel voltooid was, is besloten (een gedeelte van) de Perchevael ook in de codex op te nemen. Het idee was aanvankelijk de Perchevael in te voegen in het slot van de Lancekoet, kort nadat hier de figuur van Percheval geïntroduceerd was. Er zijn aanwijzingen in de huidige materiële toestand van de Perchevael die het vermoeden steunen dat dit een reeds bestaande tekst was, geschreven in een boekje van (minimaal) twee quinionen. De laatste vier kolommen van het laatste folium van dit Perchevael-boekje waren onbeschreven gebleven. Kopiist E kreeg de opdracht zijn katern op een bepaald punt in de Lanceloet-tekst af te ronden om de | |||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||
aansluiting met die bestaandePerchevael mogelijk te maken. E werd daardoor gedwongen op zijn laatste bladzijde ongeveer 30 rr. meer dan normaal te schrijven. Hierdoor nam het slot van de Lanceloet, dat op de Perchevael moest volgen, minder ruimte in dan vooraf was gepland, waardoor de voorberekening van het begin van de Queeste in gevaar kwam. Doordat kopiist B bovendien het slot van de Lanceloet begon op de vier kolommen die aan het eind van het Perchevael-boekje onbeschreven waren, zal de voorberekening van het begin van de Queeste totaal in het honderd gelopen zijn (zie de volgende paragraaf). In deze toestand is de codex gerubriceerd (initialen ingevuld en penwerk versiering aangebracht). Om wat voor reden ook beviel de volgorde Lanceloet-Perchevael-slot Lanceloet-Queeste niet en is het slot van de Lanceloet naar voren gehaald, direct aansluitend op de rest van de Lanceloet-tekst. Hierdoor moesten de eerste twee kolommen van het huidige f.99r aangepast worden: het slot van de Perchevael, dat op deze twee kolommen stond, werd vervangen door een apocriefe Lanceloet-passage. Een nieuw blad op de plaats van f.115 moest het Perchevael-slot van het verplaatste f.99 vervangen. Waarschijnlijk is toen ook de oorspronkelijke beginkatern (-katernen?) van de Perchevael vervangen door de huidige ternio. Pas na deze ingrepen is de codex onder handen geweest van de ‘corrector’: de nieuwe tekst van de twee eerste kolommen van f.99r, de Perchevael in de tegenwoordige katernsamenstelling en het huidige f.115 vertonen dezelfde marginale toevoegingen als elders in het handschrift.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||||||
7 De Moriaen ingevoegd: de stukjes vallen in elkaarDeze gang van zaken verklaart eveneens waarom de Moriaen niet is ‘gecorrigeerd’: de tekst werd pas ingevoegd, nadat de codex bij de ‘corrector’ was geweest. Dit impliceert, dat we deze tekst uit de codex moeten kunnen lichten, zoals H. Paardekooper-van Buren en M. Gysseling in hun Moriaen-editie stellen.Ga naar voetnoot23 Dit kan inderdaad, ondanks het nogal schampere commentaar op dit idee van Prof. Draak in haar recensie van de uitgave: ‘Als men om de Moriaen-tekst er uit te lichten aan de quinio zijn samenhang zou willen ontzeggen (oorspronkelijk [sic! jwk] immers losse bladen!), dan zou men ook het spoor van de verzenberekening op f.135 verso moeten wegredeneren.’Ga naar voetnoot24 Het begin van de Moriaen staat op een ‘eigen’ katern: ff.116-125. Die is dus probleemloos uit de codex te lichten. De enige moeilijkheid zou daarom gevormd worden door de bladen 126 t/m 128, met het slot van de Moriaen. Die zouden de samenhang van de volgende quinio uitmaken. Ik heb hiervóór, in paragraaf 5, de mogelijkheid geopperd dat de huidige folia 126 t/m 128 de plaats innemen van de drie (thans verloren) folia met het slot van de Lanceloet, die samen met en volgend | |||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||
op het huidige f.99 naar voren geplaatst zijn. Aldus is zowel de Moriaen uit de codex te lichten, als de Lanceloet in zijn oorspronkelijke staat te herstellen èn de samenhang van de quinio te handhaven. Wat betreft het spoor van de verzenberekening op f.135v: er is voldoende van te ontcijferen om te zien dat de verzentelling niet klopt, indien de Moriaen tot de oorspronkelijke opzet behoorde. De verzentellingen die geheel bewaard gebleven zijn, op f.145v (3600 verzen) en op f.154v (3660 verzen), kloppen met het aantal regels in die katernen. We mogen er derhalve van uitgaan dat ook de verzentellingen kloppen waarvan nog maar een spoor bewaard gebleven is. Tegenwoordig heeft de katern met het slot van de Moriaen en het begin van de Queeste 3520rr. Maar de aanduiding van de honderdtallen in de verzentelling op f.135v is zeker geen vijf. Er zijn namelijk, langs de onderste bladrand, onder de superscripte C, nog drie verticale streepjes te zien, die alle op dezelfde hoogte beginnen. Zou er het romeinse cijfer V gestaan hebben, dan zou het eerste pootje hoger beginnen dan het tweede, net als bij de v in de afkorting voor versen, die eveneens nog half te zien is.Ga naar voetnoot25 En al stond er een V, dan nog zou het derde streepje verklaard moeten worden. Kortom er stond 300 (III + superscripte C), of desnoods 600 (VI + superscripte C), maar géén 500. In feite kan men, met enige paleografische kennis, uit de nog bewaarde bovenkantjes van de romeinse cijfer-restjes, het getal 3320 ontcijferen. Men kan niet anders concluderen dan dat de Moriaen een latere toevoeging aan de codex is, hoewel ‘later’ in deze context erg betrekkelijk is. Doordat we nu het verzental in deze katern weten, kunnen we onze hele hypothese rond de gang van zaken bij de invoeging van de Perchevael bevestigd zien. Een normale quinio van tien bladen met drie kolommen per pagina en met 60 rr./kol. telt in totaal 3600 regels. We hebben gezien dat het begin van de Queeste door voorberekening is bepaald: de kopiist moest deze tekst met de tweede kolom van het vierde blad van de katern beginnen. Op de eerste drie folia en (een gedeelte van) de eerste kolom van het vierde blad van die katern zou het slot van de Lanceloet komen. Het stuk Queeste vult 2460 regels van de katern (41 kolommen à 60 rr.). Het slot van de Lanceloet in deze katern moet dus maximaal 1140 rr. geteld hebben, waarschijnlijk iets minder, aangezien de kolom vóór het begin van de Queeste niet geheel volgeschreven zal zijn geweest. Maar we weten dat, toen kopiist B de Perchevael inlaste, hij direct aansluitend op de Perchevael-tekst met het resterende slot van de Lanceloet begon. Er waren in de laatste Perchevael-katern immers nog vier kolommen leeg. Bovendien heeft kopiist E op zijn laatste pagina, f.98v, bijna 30 rr. meer dan normaal geschreven, om de aansluiting met de Perchevael mogelijk te maken. Het totaal aantal Lanceloet-verzen op het laatste Perchevael-blad (het huidige f.99) is iets meer dan 240.Ga naar voetnoot26 Samen met de meerverzen van kopiist E komen we op een totaal van ca 270 Lanceloet-verzen, die de voorberekening van het begin van de Queeste verstoord hebben. We moeten dit aantal aftrekken van het maximale totaal van 3600 verzen. We krijgen zo voor deze katern een aantal van 3330 verzen. Dit ligt zo dicht bij het door de kopiist opgegeven aantal van 3320 verzen, dat we onze reconstructie als juist mogen aanvaar - | |||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||
den. In feite telde het slot van de Lanceloet dus tien regels minder, namelijk het gereconstrueerde totaal van 3330 verzen minus het door de kopiist opgegeven totaal van 3320 verzen. Van het slot van de Lanceloet zijn derhalve tegenwoordig ongeveer 860 verzen kwijt: de 1140 verzen die maximaal vóór de Queeste in de katern gestaan zouden hebben, indien de uitvoering van de codex volgens het vooropgestelde plan doorgang had gevonden, minus de tien regels verschil tussen gereconstrueerd en opgegeven verzental, minus de ca. 270 verzen die door het invoegen van de Perchevael elders terecht gekomen zijn. Nu we weten dat de Moriaen, die niet door de ‘corrector’ onder handen genomen is, in een wat later stadium toegevoegd is, mogen we dat eveneens veronderstellen voor de overige niet-gecorrigeerde romans.Ga naar voetnoot27 Een andere consequentie is, dat het naar voren halen van het slot van de Lanceloet niet het gevolg kan zijn geweest van het invoegen van de Moriaen, zoals Maartje Draak veronderstelde. De hele reeks van ingrepen rond f.99 en de Perchevael vond plaats vóór het werk van de ‘corrector’, terwijl de Moriaen pas na diens arbeid is ingevoegd. Vermoedelijk is het slot van de Lanceloet om geen andere reden naar voren verplaatst dan om aan te sluiten op de rest van die tekst. | |||||||||||||||||
8 ConclusieIn de bouwgeschiedenis van de Lancelotcompilatie zijn, wat betreft het gedeelte t/m de Queeste, de volgende stadia te onderscheiden. 1. Het oorspronkelijke grondplan was een codex met uitsluitend de normale drie delige kern van de vulgaatcyclus: Lanceloet-Queeste-Arturs doet. De codex zou in dat geval zijn opgebouwd uit 16 regelmatige quinionen, één binio, d.w.z. een katern van twee dubbelbladen (nl. de slotkatern van de Queeste) en één quaternio (de laatste katern van de codex).Ga naar voetnoot28 2. De twee laatste teksten waren al klaar, maar de Lanceloet nog niet, toen de beslissing genomen werd de Perchevael in het slot van de Lanceloet te incorporeren. De Perchevael was een toen al bestaand boekje van (mogelijk) twee quinionen met dezelfde opbouw en mise-en-page als de rest van de codex. Hiervan waren de laatste vier kolommen van het laatste blad onbeschreven. Het inlassen van een bestaande Perchevael verklaart het hoge regeltal op de laatste pagina van het gedeelte van kopiist E (f.98v): hij moest zorgen dat de Perchevael direct op zijn pars kon aansluiten. De blanco kolommen op het laatste Perchevael-blad werden benut om hier met het slot van de Lanceloet verder te gaan. Daardoor en door het gedwongen gedrag van kopiist E, mislukte de voorberekende aansluiting tussen de Lanceloet en de Queeste, waardoor f.l29r thans een onbeschreven eerste kolom heeft. 3. In deze samenstelling (Lanceloet-Perchevael-slot Lanceloet-Queeste-Arturs doet) werd de codex van initalen, paragraaftekens en penwerkversiering voorzien. 4. Om wat voor reden ook, is op een gegeven moment besloten de Perchevael los te maken uit de Lanceloet en de tekst er achter te plaatsen. Hierbij moest het blad met het oorspronkelijke slot van de Perchevael (het huidige f.99) en het daarop volgende slot van de Lanceloet (de drie folia die in dezelfde katern als het begin van | |||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||
de Queest zaten) verplaatst worden, aansluitend op f.98. Aangezien op dat tegenwoordige f.99 nog de laatste ca. 120 verzen van het slot van de Perchevael stonden, moesten die uitgeradeerd worden. De verzen werden vervangen door een (verzonnen) passage in de Lanceloet, die een verbinding vormt tussen E's gedeelte en het eigenlijke slot van de Lanceloet. Het slot van de Perchevael kwam op een nieuw, toegevoegd f.115 (in een andere lay-out en met een 40-tal regels verlengd om het blad te vullen). De eerste quinio(nen) van het Perchevael-boekje werd(en) opgeofferd en vervangen door een ternio. 5. In deze toestand, met de tekstvolgorde Lanceloet-Perchevael-Queeste-Arturs doet, ging de codex naar de ‘corrector’. 6. Pas nadat de codex door de ‘corrector’ was aangepast aan een (voor)leessituatie, is de Moriaen ingevoegd. Dit houdt in dat het werk van de ‘corrector’ contemporain moet zijn aan dat van de overige kopiisten en niet enkele decennia later, zoals W.P. Gerritsen gesuggereerd heeft.Ga naar voetnoot29 |
|