De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamwoordelijke aanduiding in het hedendaagse NederlandsGa naar voetnoot*P.R.F. Verhoeven1 InleidingDikwijls wordt er beweerd dat Nederlanders niet of slecht weten, welk voornaamwoord zij bij verwijzing naar een zelfstandig naamwoord moeten gebruiken. Vooral hij en zij zouden problemen opleveren. Om twee redenen is die bewering vreemd te noemen. Ten eerste lijkt hij geformuleerd vanuit het standpunt van de grammaticus die wel zou weten wat het goede gebruik is, terwijl sprekers van de taal dat niet zouden doen. Men zou eerder het levende taalgebruik van die sprekers moeten beschrijven, ook al zou dat afwijken van de gewenste norm of van wat vroeger gebruikelijk was. Ten tweede valt de onzekerheid bij voornaamwoorden op tussen de omringende talen: die zouden soortgelijke moeilijkheden niet kennen. Hierin zou het moderne Nederlands dan wel erg afgeweken zijn van de buurtalen en ook van het Middelnederlands.Ga naar voetnoot1 In dit artikel wil ik, gebruik makend van begrippen uit de generatieve grammatica, ingaan op het verschijnsel ‘voornaamwoordelijke aanduiding’ en daarbij de inleiding bekijken van de Woordenlijst van de Nederlandse taal uit 1954 (voortaan WLNT). Ik kom daarbij tot de volgende conclusies.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De Woordenlijst van de Nederlandse taalHet Belgische spellingbesluit van 1946 en de Nederlandse spellingwet van 1947, waarbij de nu gebruikelijke spelling officieel werd ingevoerd, stelden regels in het vooruitzicht voor de voornaamwoordelijke aanduiding. Nog in 1947 werd er een Belgisch-Nederlandse commissie ingesteld, die opdracht kreeg een woordenlijst te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken en voorschriften te formuleren voor het voornaamwoordelijk gebruik, het gebruik van de tweede-naamvalsvormen, de schrijfwijze van bastaardwoorden en de tussenklanken in samenstellingen. In 1954 bracht de commissie een lijst uit, waarin die voorschriften opgenomen waren: de Woordenlijst van de Nederlandse taal. De beginselen die de commissie tot richtlijn dienden bij de regeling van de voornaamwoordelijke aanduiding, waren al geformuleerd door de Belgische leden van een eerdere commissie uit 1945. Die hadden aan hun medewerking de voorwaarde gesteld,
De Belgische leden konden zich daarbij beroepen op de opdracht die de Nederlandse Minister van Onderwijs in 1935 aan een eerdere gemengde commissie had gegeven om een woordenlijst te maken en om te onderzoeken, in hoeverre ten aanzien van de voornaamwoordelijke aanduiding overeenstemming zou kunnen worden verkregen tussen het Noord- en Zuidnederlands gebruik. Die commissie heeft haar werk nooit afgemaakt, maar wel een rapport nagelaten dat de commissie uit 1947 tot grondslag heeft genomen voor de door haar ontworpen regeling. Ook die laatste commissie was ervan overtuigd, dat het voornaamwoordelijk gebruik in Noord en Zuid in gesproken taal uiteenliep. De oorzaak van het verschil zag zij in het feit dat benoorden de grote rivieren de gesproken taal nog slechts twee genera kende: een de-klasse met substantieven die vroeger of masculien of feminien waren, en een het-klasse. In het Zuiden zou het onderscheid tussen masculinum en femininum nog kenbaar zijn aan de bijvoeglijke woorden en aan de met betrekking tot de substantieven gebruikte voornaamwoorden (WLNT, pag.X). Tegenwoordig zijn er in het gesproken èn geschreven ABN, ook in de zuidelijke variant, bij de verbuiging van de bijvoeglijke woorden slechts twee genera te onderscheiden. Bij de persoonlijke voornaamwoorden kent het ABN wel een driedeling: hij, zij en het. De commissie ging ervan uit dat die driedeling een weerspiegeling was van het oude onderscheid in drie genera en gaf het advies om de pronomina te distribueren overeenkomstig die verdwenen genera. Maar dat is geen taalkunde meer, dat is toverij: hoe kan een taalgebruiker die slechts twee genera kent, de voornaamwoorden distribueren? Hij heeft geen enkel houvast. Hij zal zich daarom niets aantrekken van welk advies ook en de distributieregels herinterpreteren. Strikte toepassing van de regels, zoals die door de commissie worden voorgestaan, leidt trouwens tot absurde taalbrouwsels:
In de praktijk zal zo'n tekst nooit voorkomen, maar er zijn taalgeleerden die in het verlengde van WLNT het hierboven gedemonstreerde principe juist vinden: als men met vier verschillende zelfstandige naamwoorden naar eenzelfde zaak ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijst, moet men ook met de overeenkomstige voornaamwoorden naar die zaak verwijzen, omdat voornaamwoorden moeten congrueren met het genus van hun antecedent. Nu is de commissie niet zo dogmatisch te werk gegaan als hier is gesuggereerd: zij geeft aan ieder de vrijheid om af te wijken van de door haar voorgestelde regels en erkent verder zich schuldig te maken aan een zeker simplisme, wanneer ze de de-woorden splitst in hij- en zij-woorden. Zo stelt zij dat woorden die naar vrouwelijke personen verwijzen, ook als die tot de het-klasse behoren, meestal worden aangeduid met zij, ze en haar (WLNT, pag. XI), dat bij stofnamen en abstracta ook vaak het voorkomt en bij voorwerpsnamen een sterke voorkeur bestaat voor hij (WLNT, pag. XIV). Het feit dat de woordenlijstcommissie zelf al een behoorlijk aantal uitzonderingen op de regels signaleert, moet al reden genoeg zijn om aan de juistheid van die regels te twijfelen. Nader onderzoek lijkt hier op zijn plaats, vooral naar het verband tussen genus en voornaamwoordelijke aanduiding. De regeer- en bindtheorie, die in het kader van de generatieve taalbeschouwing ontwikkeld is, levert daarin inzicht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Genus en voornaamwoordelijke aanduiding in de generatieve taalbeschouwing3.1 Genus: de rol van rectieOorspronkelijk kenden alle Indogermaanse talen drie, voornamelijk lexicaal bepaalde, genera: masculinum, femininum en neutrum.Ga naar voetnoot2 Het verschil tussen de genera kwam tot uiting in de verbuiging van het zelfstandig naamwoord en van de bijvoeglijke, de adnominale woorden (lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en de bijvoeglijk gebruikte voornaamwoorden: aanwijzend, bezittelijk, onbepaald en vragend). Met het afslijten van de verbuiging verdween geleidelijk het onderscheid tussen de genera. In het Nederlands is dat proces het verst voortgeschreden in het meervoud, waar in de uitgang van zelfstandige en adnominale woorden geen verschil in genus meer te ontdekken valt. In het enkelvoud begon gedurende de Middeleeuwen de oorspronkelijke driedeling die(de) man/die vrouwe/dat kind te vervagen en ontstond er een tweedeling, alleen kenbaar aan de verbuiging van de adnominale woorden. Het zelfstandig naamwoord draagt het genuskenmerk over aan die woorden, en wel zó, dat ze congruent zijn met het genus van dat zelfstandige naamwoord. In de syntaxis is rectie het middel dat congruentie bewerkstelligt. Ook hier vindt het toepassing.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (3) is man het hoofd van de hele constituent en regeert het artikel de, maar niet het artikel het, omdat volgens de definitie een XP (hier N″2) een obstakel vormt; de P van regeert de constituent het eerste uur en geeft daaraan naamval; de N uur regeert zowel het als eerste en geeft daaraan genus. Op deze manier bepaalt het zelfstandig naamwoord als hoofd van de constituent de vorm van alle genusgevoelige adnominale woorden. Zo zijn er in het ABN twee genera:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Voornaamwoordelijke aanduidingDe grammaticale traditie verbindt aan het genus de voornaamwoordelijke aanduiding. In het ABN zijn dat de persoonlijke voornaamwoorden hij, zij en het, de bezittelijke voornaamwoorden zijn en haar, en de zelfstandige aanwijzende/betrekkelijke voornaamwoorden die en dat. Als deze voornaamwoorden gevoelig zouden zijn voor het genus van hun antecedent, zijn ze dat in ieder geval niet via het syntactische mechanisme van rectie. Het duidelijkste bewijs daarvoor is dat ze kunnen optreden in een andere matrixzin dan hun antecedent of dat ze, in deiktisch gebruik, geen antecedent hebben.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (12) en (13) bestaat er wel een verband tussen Evert/Daan en hij/zijn. De generatieve grammatica spreekt in deze gevallen niet van rectie, maar van binding. Binding is een begrip uit de semantisch component van de grammatica: het brengt woorden met elkaar in verband door ze te interpreteren als refererend aan eenzelfde persoon of zaak.Ga naar voetnoot4 De syntaxis geeft enkele formeel bepaalde voorwaarden voor binding.
De hier behandelde voornaamwoorden moeten voldoen aan principe 2), maar verder zegt de syntaxis niets over beperkingen. Het verschil tussen rectie en binding bij voornaamwoorden wordt het duidelijkst met een voorbeeld uit het Schoolfrans:
In (14A) krijgt le het genuskenmerk <-feminien> van zijn hoofd père; sa krijgt het genuskenmerk < + feminien> van pipe. Sa en père kunnen aan dezelfde persoon refereren, maar het genuskenmerk van père kan niet overgebracht worden naar sa, want père regeert sa niet. (14B) is dan ook ongrammaticaal. Het Nederlands kent maar één bezittelijk voornaamwoord dat in mogelijkheden overeenkomt met het Franse voorbeeld: het in 3.1 al genoemde ons. In een vroeger stadium van het Nederlands kenden ook andere voornaamwoorden een verbuiging waarin het genus tot uitdrukking kon komen.
In (15A) kreeg zijn een suffix-e, omdat pijp vanouds het genuskenmerk < + fem.> droeg; als hoofd kon pijp dat kenmerk doorgeven aan zijn; het genuskenmerk van vader <-fem.> kon niet overgebracht worden naar zijn: (15B) was ongrammaticaal. In (15C), de hedendaagse versie, is het ook uitgesloten dat vader enig syntactisch kenmerk doorgeeft aan zijn. Wel kunnen vader en zijn geïnterpreteerd worden als refererend aan dezelfde persoon, waarbij zijn afhankelijk is van vader. Ook de betrekkelijke voornaamwoorden worden volgens de regeer- en bindtheorie niet geregeerd door hun antecedent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betrekkelijk voornaamwoord in (16) is vanuit de objectspositie naar COMP verplaatst, in (17) vanuit de subjectspositie; op deze plaatsen is een WH-spoor achtergebleven. Beide WH-sporen zijn min-A gebonden aan hun c-commanderend antecedent die en geven naamval en thetarol daaraan door. Het hoofd van de gehele constituent, N1 kan in beide gevallen die niet regeren, omdat S' een barrière vormt.Ga naar voetnoot7 Binding tussen voornaamwoord en antecedent wordt wel versterkt door een zekere parallellie in de vorm van beide, waardoor een coreferente interpretatie gemakkelijk wordt. Als in een taal het aantal genera van het zelfstandig naamwoord overeenkomt met het aantal vormen van het voornaamwoord, is parallellie gewoon. Ook het ABN kent dat verschijnsel, nl. daar waar naast de twee genera van het zelfstandige naamwoord ook twee vormen van het voornaamwoord optreden, zoals bij het aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord. Die en dat passen zich in hun vorm aan bij het genus van hun antecedent:
Dat er geen sprake is van rectie, blijkt ook uit de doorbreking van die parallellie:
Nog veel sterker is die doorbreking van de parallellie bij het persoonlijk voornaamwoord, waar het aantal vormen niet gelijk is aan het aantal genera:
Het Nederlands neemt hierin geen uitzonderingspositie in tussen de omringende talen. Ook daar wordt de vorm van het voornaamwoord bepaald door binding aan een antecedent en is parallellie gewoon, totdat andere overwegingen prevaleren. Zo kennen het Duits en het Frans met evenveel genera als voornaamwoorden meestal parallellie. In andere Indogermaanse talen met een defectief generasysteem en een afwijkend aantal voornaamwoorden vindt verdeling plaats op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
semantische gronden. Duidelijk is dat het geval in het genusloze Engels, waar in beginsel de woorden die aan personen refereren, he of she kennen, de andere it. Het Deens heeft twee genera: een en-genus (= ‘de’) en een et-genus (= ‘het’). Woorden die aan personen refereren, kennen het voornaamwoord han (= ‘hij’) of hun (= ‘zij’), ongeacht het genus; de overige woorden kennen parallel aan het en-genus een voornaamwoord den (= ‘die’), parallel aan het en-genus det (= ‘dat’). Het valt te verwachten dat het Nederlands een soortgelijke regel heeft. In de talen die een vrij strakke parallellie kennen, is afwijking echter ook toegestaan:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 ConclusieHet genuskenmerk van een N-hoofd percoleert middels rectie naar de adnominale woorden; afwijkingen zijn ongrammaticaal. Voornaamwoorden laten hun binding aan het antecedent blijken door parallellie; als het aantal voornaamwoorden verschilt van het aantal genera, komen vaak afwijkingen voor. Bij de voornaamwoordelijke aanduiding is een regel die alleen gebruik maakt van syntactische kenmerken, apert onjuist: voornaamwoorden hoeven niet in dezelfde zin voor te komen als hun antecedent, zelfs helemaal geen antecedent te hebben. Er moet een andere regel zijn die gebruik maakt van semantische kenmerken van woorden. Daarom zijn nadere aanwijzingen over die kenmerken noodzakelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Indeling van zelfstandige naamwoorden naar betekenis4.1 ReferentiewijzenZelfstandige naamwoorden verwijzen naar dingen in de werkelijkheid die be paalde eigenschappen bezitten. In de klassieke grammatica kwam men op grond van die eigenschappen tot de volgende semantische indeling (zie p. 501; uit ANS (1984, pag. 34)). Daarnaast worden nog onderscheiden telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden. Deze indeling voldoet niet (het ene lege vak is al verdacht). In het verleden is er al eens op gewezen dat semantische kenmerken zich moeilijk laten hiërarchiseren. Voor het indelen van woorden naar betekenis is een matrixmodel veel geschikter. Daarnaast wordt er in het traditionele model niet scherp onderscheiden tussen semantische kenmerken en wijze van refereren. Een taalgebruiker kan namelijk op verschillende manieren refereren: hij kan iets of iemand identificeren als uniek of classificeren als behorend tot een bepaalde soort. Daarnaast heeft hij nog twee mogelijkheden: hij kan de begrenzing van het gerefereerde aangeven of hij kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In beginsel kan de taalgebruiker kiezen, welke van de manieren hij voor het refereren gebruikt, maar in de praktijk blijft de keuze vaak beperkt tot een of twee daarvan; de voorbeelden die in (31) gegeven zijn, typeren alleen maar elk van de manieren. De zinnen in (32), (33) en (34) laten zien dat veel mogelijk is:
In de A-zinnen staan de eigennamen, in de B-zinnen de voorwerpsnamen, in de C-zinnen de stofnamen en de ene D-zin bevat een merknaam. Per zin is er maar één mogelijkheid: de verschillende referentiewijzen sluiten elkaar uit. Wel veranderen per refererentiewijze vaak de semantische kenmerken, maar noodzakelijk is dat niet: in (33) betekent dokter steeds hetzelfde. De referentiewijzen vertonen ieder hun eigen syntactische of morfologische kenmerken. Eigennamen en voorwerpsnamen kennen zowel een enkelvoud als een meervoud (uitgezonderd de door hun betekenis noodzakelijke meervouden als gebroeders en gezusters, en Verenigde Staten en Pyreneeën); ze worden telbaar genoemd en kunnen dan ook met een telwoord verbonden worden. Merknamen en stofnamen hebben geen lidwoord nodig en komen alleen voor in het enkelvoud ofwel in het meervoud; ze worden niet-telbaar genoemd: een telwoord is onmogelijk. Eigennamen en merknamen worden met een hoofdletter geschreven. Vanwege hun unieke referentie kunnen ook eigennamen het lidwoord missen. Hiermee lijken de stofnamen erg veel op de eigennamen, maar het verschil is dat stofnamen niet het individualiserende, uniek identificerende karakter hebben van de eigennamen.Ga naar voetnoot9 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Semantische kenmerkenNaast de referentiewijzen staan de semantische kenmerken, die betrekking hebben op betekenis en niet op verwijzing. Deze kenmerken zijn niet hiërarchisch georganiseerd: een woord kan in één betekenis verschillende semantische kenmerken in zich verenigen. Een aantal van die kenmerken zijn: collectief, bezield (behorend tot de mensen of dieren), menselijk, levend (behorend tot de mensen, dieren of planten), abstrac, temporeel, etc. Soms is een zekere hiërarchie waarneembaar, waar redundantieregels de invulling verzorgen, maar dat is incidenteel. Van een aantal woorden volgen hieronder de referentiewijzen en semantische kenmerken in de meest typerende betekenis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 BesprekingBij gebruikmaking van deze indeling moet men wel het volgende bedenken. A Als voornaamwoordelijke aanduiding afhankelijk is van de betekenis, houdt dat tevens in, dat een woord met meer betekenissen - en dus ook andere kenmerken - per betekenis een ander voornaamwoord kan vragen. B Daarnaast moeten we voorzichtig zijn met eventuele overtreding van de regels van de voornaamwoordelijke aanduiding te verbinden aan het begrip (on)grammaticaliteit. Met de volgende zin is ongetwijfeld wat aan de hand:
Dit is echter niet de ongrammaticaliteit die voorkomt in:
In (36A) is eerder sprake van verandering van selectieregels of van verplaatsing naar een andere dan de uitverkoren wereld, niet van ongrammaticaliteit. Let in dit verband op de verschillen tussen (37), (38) en (39):
is gemarkeerd, omdat poes met het kenmerk <-menselijk>, verbonden wordt met het werkwoord overlijden dat een subject met het kenmerk <+menselijk> vraagt. Blijkbaar is voor de spreker van deze zin zijn kat zo'n dierbare huisgenoot geweest, dat hij daaraan menselijke eigenschappen heeft toegeschreven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is ongeschikt (niet onmogelijk), omdat ijs tot nu toe alleen als stofnaam gebruikt is en als zodanig geen meervoud kent. Zodra ijs ooit gaat verwijzen naar ‘soort ijs’, zou het als voorwerpsnaam wel een meervoud kunnen hebbenGa naar voetnoot10.
is ongrammaticaal; hier is een structurele, syntactische regel overtreden. In feite betekent dit dat het begrip ongrammaticaliteit alleen gebruikt kan worden bij overtreding van syntactische regels (b.v. bij genus), niet bij overtreding van semantische regels (b.v. bij voornaamwoordelijke aanduiding). Daarbij is het oordeel van taalgebruikers over de toelaatbaarheid veel genuanceerder.Ga naar voetnoot11 C Het toekennen van betekeniskenmerken is niet altijd even eenvoudig en verschillen van mening zullen voorkomen, zeker als kenmerken als <+/- abstract> en <+/- temporeel> in het geding zijn. Nu houdt een taalgebruiker zich over het algemeen niet bezig met het invullen van matrixmodelletjes en hij zal bij systematisering van de voornaamwoordelijke aanduiding uitgaan van categorieën die duidelijk herkenbaar zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4 ConclusieVoornaamwoordelijke aanduiding, beregeld op basis van semantische kenmerken, kan per betekenis verschillen en kent niet dat type grammaticaliteitsoordelen die bij syntactische kwesties een rol spelen, maar afwijkingen van de regel zijn hoogstens ‘gemarkeerd’. Een aantal semantische kenmerken als <+/- menselijk>, <+/- vrouwelijk> en < + / - collectief > zijn gemakkelijk herkenbaar. Deze zullen door taalgebruikers - bij welk semantisch onderscheid dan ook - het eerst benut worden. Bij beschrijving van de voornaamwoordelijke aanduiding moeten dan ook die kenmerken speciale aandacht krijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De regeling van de voornaamwoordelijke aanduiding5.1 De regelsHet Nederlandse systeem van de voornaamwoordelijke aanduiding in het enkelvoud neemt, net als het Deense en het Friese, een positie in tussen aan de ene kant het Engelse systeem, dat zich volledig op semantische kenmerken van het antecedent baseert, en aan de andere kant het Duitse, dat vooral uitgaat van parallellie met het genus van het antecedent. Het Nederlandse systeem kent beide opties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar het naast de twee genera ook twee voornaamwoorden kent, zal vooral parallellie voorkomen. Waar het naast de twee genera drie voornaamwoorden kent, spelen referentiewijzen en semantische kenmerken een belangrijker rol. Het verband tussen antecedent en voornaamwoord wordt in alle gevallen gelegd door binding en dat houdt in dat afwijkingen te allen tijde zijn toegestaan. Die zullen vooral voorkomen, als de afstand tussen antecedent en voornaamwoord groot is. In het algemeen zal variabiliteit de communicatie niet nadelig beïnvloeden. Hieronder een voorstel voor de regeling van de voornaamwoordelijke aanduiding in het ABN. Voorbeelden waarbij geen bronvermelding staat, zijn geconstrueerd.
BETREKKELIJKE VOORNAAMWOORDEN - Regel 1) die komt voor bij de-woorden:
en, als de afstand tussen antecedent en voornaamwoord groot is, bij het-woorden met in de betekenis het kenmerk < + menselijk >:
- Regel 2) dat komt voor bij de overige het-woorden:
AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN - Regel 3) die komt voor bij de-woorden:
en bij woorden met het kenmerk < + menselijk>:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Regel 4) dat komt voor bij het-woorden:
en bij woorden met het kenmerk >-begrensd <:
PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN - Regel 5) zij komt voor bij woorden met de kenmerken <+menselijk> en < + vrouwelijk >:
en - vooral in geschreven taal - met de kenmerken <+menselijk> en <+collectief>:
- Regel 6) hij komt voor bij de overige de-woorden met het kenmerk <+begrensd>:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bij de overige het-woorden met de kenmerken <+begrensd> en <-collectief>:
- Regel 7) het komt voor bij de overige woorden met het kenmerk < - begrensd >:
en bij de overige het-woorden met het kenmerk < + begrensd >:
BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN - Regel 8) haar komt voor bij woorden met in de betekenis de kenmerken < +menselijk> en < + vrouwelijk>:
en - vooral in de geschreven taal - met de kenmerken < + menselijk > en < + collectief >:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Regel 9) zijn/z'n komt voor bij de overige woorden:
MEERVOUD - Regel 10) meervoudige voornaamwoorden worden in gesproken taal vaak gebruikt bij woorden met in de betekenis de kenmerken < + menselijk> en < + collectief >:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2 ToelichtingDe reeks regels die hierboven gepresenteerd worden, zijn gebaseerd op citaten-onderzoek, eigen observaties en eigen idiolect. Het zal het werkelijk in het ABN gebruikte systeem aardig benaderen, maar verder onderzoek is nodig. Daarbij zal de nadruk moeten liggen op spontaan gesproken taal, omdat sprekers op hun intuïtie afgaan en niet woordenlijst of woordenboek kunnen raadplegen. Onderzoek van geschreven of voorgelezen taal zal in mindere mate afwijkingen van de in WLNT geadviseerde voornaamwoorden vinden, maar wel b.v. de bloei van de haar-cultuur in Noord en Zuid bevestigen. Misschien zal blijken dat de regels genuanceerder zijn, maar afwijkingen kunnen nooit het etiket ‘ongrammaticaal’ krijgen, hoogstens dat van ‘gemarkeerd’. Als de regels nog onduidelijk zijn, kan dat ook liggen aan het feit dat de voornaamwoordelijke aanduiding in het ABN misschien nog in een stadium van ontwikkeling verkeert. Niettemin moet een syn- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chrone beschrijving zich daar weinig van aantrekken: als er onduidelijkheid is of enige vrijheid om te variëren, zal dat in het regelsysteem zelf moeten worden ingebouwd, b.v. met behulp van ‘optionele regels’. In feite is dat hierboven ook al gedaan: er is overlap, b.v. bij regel 3 en 4 en regel 6 en 7. Hierbij nog de volgende opmerkingen.
A Die wordt vaak gebruikt in plaats van hij of zij, als men in onzekerheid verkeert, welk persoonlijk voornaamwoord vereist is. Deze ‘vermijdingsstrategie’ komt in een ander licht te staan als we naar de regels van het Deens kijken, waar naar alle niet-menselijke woorden verwezen wordt met een aanwijzend voornaamwoord. Die lijkt wel enigszins beperkt in gebruik: herhaling is niet fraai en de plaats in de zin is vooraan.
B Sekse (het biologisch geslacht) speelt een belangrijke rol bij woorden die naar een persoon verwijzen. WLNT (pag.XI) wijst daar al op:
Wat WLNT als uitzondering noteert, is in het hier gepresenteerde systeem in de regel opgenomen. Ook bij de ‘gemeenkunnige’ namen noteert WLNT (pag.XXIII-XXIV) een uitzondering: terwijl woorden als deugniet, gast, ambtenaar, arts, bonestaak, babbelkous, kind, feestvarken, hond, elf, engel aangeduid worden met ‘het eigenlijke genus’ en het daarmee corresponderende voornaamwoord krijgen, hebben daarnaast beklaagde, betrokkene, concierge, novice, langbeen, domoor die ‘geen eigenlijk genus bezitten’, hij of zij, naar gelang het verband uitwijst of een mannelijk dan wel vrouwelijk individu is bedoeld. De commissie heeft het zich hier onnodig moeilijk gemaakt: al deze woorden kennen een de- of het-genus, en daarnaast een voornaamwoordelijke aanduiding hij. Slechts wanneer uit betekenis, context of situatie blijkt dat er van een vrouw sprake is, volgt een voornaamwoord zij. De informatie van het kenmerk <+vrouwelijk> is dus specifieker dan die van <-vrouwelijk>Ga naar voetnoot12 Voor alle duidelijkheid volgen hieronder nog een aantal woorden met het kenmerk <+menselijk>. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrouwelijke dieren krijgen meestal hij, al doet dat voor veel Vlamingen zot aan.Ga naar voetnoot13 Zij (en ook sommige Noordnederlanders) kennen in hun moederdialect echter wel drie genera en zullen bij het spreken van ABN putten uit het generasysteem in dat dialect. Dat levert geen ongrammaticale zinnen op; ze kunnen zonder bezwaar zij gebruiken. Ook een boer b.v. zal, vertrouwd als hij is met zijn dieren, zijn zeug eerder met zij betitelen dan de gemiddelde stadsmens doet. Aan de andere kant is het zo dat een verdeling <+/-menselijk> al in vele talen bekend is: wie - wat, he/she - it, wer - was, qui - quoi, han/hun - den/det. Op de een of andere manier moet die verdeling ook voor het Nederlands wel belangrijk zijn.
C In geschreven taal krijgen slechts de woorden met de kenmerken <+menselijk> en <+collectief> het voornaamwoord zij: dus eigennamen als Frankrijk, België, Rotterdam, voor zover daarmee b.v. het volk, een sportteam of de regering wordt bedoeld, voorwerpsnamen als bestuur, raad, menigte en stofnamen als politie, marechaussee, douane. Bovendien kunnen alleen deze woorden in gesproken taal een verwijzing in het meervoud krijgen, (vgl. WLNT, pag.XIV en XV). Dat zij gewoon is, valt vooral op als consequent hij is gebruikt:
Dat afstand een rol speelt, blijkt ook uit het volgende citaat:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Maljaars (1979) wordt al een verklaring gegeven van deze zogenaamde haar-cultuur: het voornaamwoord haar, in het moderne Nederlands in gebruik na collectiva en abstracta, is niets anders dan het 17e-eeuwse plurale haar dat nu vervangen is door het schrijftalige hun. De haar-cultuur is dus al oud. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat hier geen sprake is van een fout of van onzorgvuldig taalgebruik: ons taalsysteem staat ‘afwijkingen’ bij voornaamwoorden toe. Tegenstanders van de haar-cultuur voeren al sedert de 18e eeuw een vergeefse strijd: haar is volkomen grammaticaal en de intuïtie van Nederlandssprekenden bevestigt dat. Wel is de haar-cultuur vooral beperkt tot de schrijftaal, maar dat pleit op geen enkele manier tegen het verschijnsel want, zoals de Woordenlijstcommissie zelf zegt:
Spreek- en schrijftaal kunnen dus van elkaar verschillen en bij collectieven kent de spreektaal een meervoudig voornaamwoord, de schrijftaal het voornaamwoord zij, echter niet zoals Maljaars beweert, bij alle abstracta en collectiva, maar bij woorden met de duidelijk te bepalen kenmerken <+menselijk> en <+collectief>.
D Het-woorden als mannetje, kind, hoofd, meisje, paard kunnen als eerste voornaamwoord ook het krijgen. Een tweede of derde voornaamwoord luidt echter altijd hij of zij. Een treffend voorbeeld hiervan is Carle (1969):
Verwijzing met almaar het doet vreemd aan (vgl. De Jonge (1987, pag. 138)):
E WLNT (pag.XIV) wijst er al op dat het-voorwerpsnamen ook vaak hij kennen als voornaamwoord. In het hierboven gepresenteerde systeem staan deze woorden twee keer vermeld: bij regel 6) en 7). De keuze van het voornaamwoord lijkt afhan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk te zijn van de afstand tussen voornaamwoord en antecedent. Het-woorden met de kenmerken <-begrensd> en <+collectief> als dorp, gebergte, bos hebben in ieder geval nooit hij bij zich.
F De stofnamen leverden de Woordenlijstcommissie wel de meeste problemen op. Eerst constateert ze dat stofnamen en ook abstracta vaak het krijgen (WLNT, pag.XXIV), daarna dat woorden als vis, snoek als stofnaam ook zij mogen krijgen, naast hij als voorwerpsnaam (WLNT, pag.XXV). Ten slotte beschouwt ze niet-telbaarheid als een kenmerk van de moeilijk af te bakenen abstracta, waartoe echter ook telbare en ‘naar het concrete overhellende’ werkwoordstammen als eis, klank enz. gerekend moeten worden, die duidelijk masculien zijn (WLNT, pag. XXVI). Hier is de commissie niet meer uitgekomen en zij ging daarom bij de voornaamwoordelijke aanduiding liever uit van formele kenmerken in plaats van te letten op de betekenis. In de nieuwe indeling is <+/-abstract> een hiethiërarchisch georganiseerd kenmerk en valt ook deze groep woorden uiteen in begrensd/onbegrensd. Onbegrensde soortnamen (stofnamen) als drang, dunk, dwang, steun (= ‘hulp’), schrik, lust (= ‘zin’) krijgen het; begrensde soortnamen (voorwerpsnamen) als duw, lust (= ‘hartstocht’), steun (= ‘stut/schoor’), eis, slag, sprong, wenk, wens krijgen hij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesGenus en voornaamwoordelijke aanduiding liepen in het Nederlands vroeger parallel. De voornaamwoordelijke aanduiding kon zich richten naar het in zelfstandige en adnominale woorden herkenbare genus. De band tussen voornaamwoord en antecedent werd gelegd door binding en niet door rectie. Met het afslijten van de uitgangen verviel veel oppervlakkige evidentie voor het drie-generasysteem en moesten taalgebruikers afgaan op andere criteria voor de bepaling van het voornaamwoord. Net zoals in andere deflecterende talen werd in het Nederlands de betekenis zo'n belangrijk criterium. De betrekkelijke vrijheid in voornaamwoordelijke aanduiding en onzekerheid onder taalgebruikers, nog vergroot door de foutieve aanwijzingen uit WLNT, maken voorlopig een definitief oordeel onmogelijk. Onderzoek van een groter corpus is noodzakelijk. Wel staat vast dat de haar-cultuur geen enkele inbreuk vormt op het ABN-taalsysteem, neen, dat hij, zoals Maljaars al beweerd heeft, volledig in de lijn van de taalontwikkeling past. Als ik spreek van ABN, sluit ik daarbij de algemene taal in Vlaanderen in: ook daar is geen spoor meer te vinden van een produktief drie-generasysteem. Bij de persoonlijke voornaamwoorden echter kunnen taalgebruikers die in hun moederdialect wel drie genera onderscheiden, teruggrijpen naar dat generasysteem en zo een deel van hun dialect overplaatsen op het ABN. Omdat voornaamwoordelijke aanduiding afhankelijk is van semantische factoren, levert dat geen ongrammaticaliteit op, maar hoogstens gemarkeerdheid. De uitspraak van de woordenlijstcommissie dat de voornaamwoordelijke aanduiding zich behoort te richten naar het vroegere genus, is echter voor veel ABN-sprekers een onmogelijke eis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur waaruit geciteerd is
|
|