De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Huydecopers samentrekkingsproblemenG.R.W. Dibbets en M. KleinSamenvattingIn 1730 liet Balthazar Huydecoper zijn Proeve van taal- en dichtkunde verschijnen, waarin hij onder meer kritiek leverde op enkele samentrekkingen in Vondels vertaling van Ovidius' Metamorphoseon. Ook voor de twintigste-eeuwse taalkundige zijn Huydecopers opmerkingen interessant, want hij stelde als eerste de vraag: wanneer mag het subject in het rechterdeel van een conjunctie weggelaten worden? Waarom is Jan werd ziek en ging naar huis grammaticaal en *Men meende dat Jan ziek werd, maar deed net alsof niet. In dit artikel worden in deel I enkele oordelen van Huydecoper over samentrekking in zinnen van Vondel geïnventariseerd en geanalyseerd. De ‘taaldespoot uit de pruikentijd’ blijkt Vondels taalgebruik soms te hebben afgewezen in bewoordingen die laten zien dat hij al oordeelde op grond van ‘moderne’ taalkundige noties. In II bieden wij een verklaring voor Huydecopers observaties vanuit de huidige taalwetenschap. De condities waaraan Vondels zinnen niet voldoen - waardoor wij, mèt Huydecoper, ze als ongrammaticaal kwalificeren - blijken te gelden voor méér zogenaamde lege plaatsen in Nederlandse zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
I Het probleem1 Balthazar Huydecoper over samentrekking‘Allen dachten dat hij was neergestort; een zwaan geworden zweefde hij in de lucht op sneeuwwitte vleugels.’ Zo zou de correcte vertaling kunnen luiden van (1) cuncti cecidisse putabant:
factus olor niveis pendebat in aere pennis
uit de regels 378-379 van het zevende boek van Metamorphoseon libri xv van Publius Ovidius Naso. Joost van den Vondel biedt in regel 519-521 van het zevende boek van zijn Herscheppinge - de vertaling van Ovidius' werk die hij in 1671 te Amsterdam in het licht gaf - de volgende weergave: (2) Men meende dat hy viel van boven neêr, maer bleef
Gelyk een zwaen, die op haer witte vleugels dreef,
Noch hangen in de lucht. (WB vii:638)
Op deze vertaling valt wel wat af te dingen. Het overtuigende cuncti van de Latijnse dichter is in het Nederlands van Vondel geworden tot een onzeker men. Ovidius bezigde een voltooide tijd (cecidisse) waarmee de handeling als afgerond en het feit dus als vaststaand werd gepresenteerd, terwijl Vondel, wellicht om de gebeurtenis dichter bij de lezer of de lezer dichter bij de gebeurtenis te brengen, een onvoltooide tijd gebruikte (viel neêr). Vondel formuleert pleonastisch (viel neêr en van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
boven), gaat in zijn vertaling voorbij aan het Latijnse factus en vat olor als een vergelijking op (Gelyk een zwaen).Ga naar voetnoot1
Wat ons, taalkundigen van nu, vooral opvalt, is het feit dat bij bleef het subject niet uitgedrukt is. Dat maakt het tweede deel van de nevenschikking onwelgevormd. Was men het antecedent van het weggelaten subject, dan zou er niets aan de hand geweest zijn. Maar het is zonder enige twijfel de bedoeling dat hy opgevat wordt als het antecedent. Aangezien hy deel uitmaakt van de bijzin, en dus niet op dezelfde hoogte zit als de zin waarin de lege subjectsplaats zit, kan deze constituent (hy) niet fungeren als het antecedent van de lege plaats achter maer. We komen hierop terug in paragraaf 6. Balthazar Huydecoper (1695-1778) is de eerste geweest die ernstige kritiek liet horen tegen dit aspect in Vondels vertaling van Ovidius' tekst. In zijn Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius (Amsterdam, 1730:108-109) schrijft Huydecoper: ik kan my niet genoeg verwonderen, dat dit Vondels ooren, ook zonder dat hy 'er aan dacht, niet gestooten hebbe: want my dunkt dat het kwaalyk, ja niet, te leezen is, of men moet aanstonds voelen, dat 'er iets hapert, 't is waar, als men hier naar boven klimt, vinden wy aanstonds hy: maar die hy heeft een groot blok aan 't been, te weeten het voorgaande dat: dat hij: want dit hy kan niet herhaald worden, noch geen tweede werkwoord beheerschenGa naar voetnoot2, of dat moet mede herhaald worden; en dus zou bleef mede, gelyk viel, afhangen van men meende dat hy - doch dit kan niet weezen, zoo moetmen dan, verder opklimmende, komen tot men. Men meende, dat hy viel, maer men bleef - doch dit is noch ongerymder dan 't ander, bygevolg moetmen noch hooger gaan, om dien te vinden, die bleef: doch eerwe daartoe konnen komen, zynwe den draad der redeneeringe kwyt, en voelen onze gedachten in 't war geholpen: waarvan zich een goed schryver voor alle dingen behoort te wachten. Om nu ook deeze plaats, met kleine verandering, te verbeteren, doen zich twee wegen op. vooreerst weder, door het sluiten van den zin na van boven neer, en door 't veranderen van maer in hy; aldus: Huydecoper is met zijn observatie en commentaar waarschijnlijk de eerste geweest die de aandacht heeft gevestigd op dit type onjuiste samentrekking in het Nederlands én daarbij een poging heeft gewaagd onder woorden te brengen waarom deze samentrekking niet deugde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit citaat uit Huydecopers Proeve vinden we een aantal opmerkingen die ook de hedendaagse taalkundige niet vreemd zullen voorkomen. Zo werkt Huydecoper vanuit zijn taalkundige intuïtie (men moet aanstonds voelen) die hem laat weten of een zin goed is of niet (dat 'er iets hapert). Voorts heeft ook Huydecoper gezien, dat het antecedent van de lege plaats voor bleef in de voorafgaande zin gevonden moet worden, links dus. In de derde plaats stelt Huydecoper vast dat aanvaarding van hy als het antecedent van de lege subjectsplaats bij bleef meebrengt dat ook dat is samengetrokken. Zijn formulering doet denken aan wat Paardekooper (z.j.: 825) formuleerde: ‘Elk samengetrokken zinsdeel achter [...] een zinsdeel met een ondersch. vw [...] vereist tegelijk samentrekking in [...] dat zinsdeel met een ondersch. vw’ (het register van dit werk maakt duidelijker wat op pagina 825 bedoeld is: ‘samentrekking in een element achter het vw vereist tegelijkertijd samentrekking in dat vw’). Tenslotte voelt Huydecoper goed aan, dat het antecedent van de lege subjectsplaats binnen een bepaald domein gevonden moet worden. Als het antecedent te ver weg staat zynwe den draad der redeneeringe kwyt, en voelen onze gedachten in 't war geholpen.
Huydecoper‘voelde’ - ongetwijfeld ook opgrond van Ovidius' Latijnse tekst - dat de ‘hij’ uit de bijzin dat hy viel van boven neêr in persoon het onderwerp was van bleef, maar ook ervoer hij dat het woord hy uit deze bijzin niet kon fungeren als antecedent van de lege subjectsplaats bij bleef, dat een hoofdzinspersoonsvorm is en via dat hy in een bijzin zou belanden. Eveneens doorzag Huydecoper dat men op semantische gronden geen samengetrokken deel kon zijn. Hy noch men wijst hij niet zozeer op syntactische gronden als antecedent af, maar veeleer op semantische gronden: men bleef is noch ongerymder dan 't ander, te weten men meende dat hy viel en bleef. De prozavertaling die Abraham Valentijn (1630(?)-1700(?)) zeven jaar na Vondel van deze passage leverde: Alle de werken van P. Ovidius Naso, vertaalt door Abraham Valentyn (Leiden, 1678, dl. 2:201-202), zal Huydecoper meer hebben voldaan: ‘Met sprong hij van een hooge rots, soo dat ijder dagt dat hij was neer gestort, maar bleef in een swaan verandert op sijn sneeu-witte wieken in de lugt hangen’. Valentijns vertaling was Huydecoper bekend, hij achtte haar de mindere van die van Vondel (vgl. ‘gelyk Abr. Valentijn hier wel heeft, en, dat wat seldsaams is, beter dan Vondel’; Proeve 1730:6), maar gewaagt er hier niet van. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Nog meer gevallen van ‘foute’ samentrekkingen bij VondelHuydecoper plaatste de zojuist besproken opmerking in een aantekening bij regel 151-154 uit boek twee van Vondels Herscheppinge. Vondel had daar laten drukken: (3) Toen nu de vader zagh, hoe hemel, aerde en lucht
Begon te blozen, en d'afgaende maen, ter vlught
Haer horens kortende, verdween, en neêr ging daelen,
Beval al d'Uuren flux de paerden voort te haelen
(WB vii:446).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier achtte Huydecoper al overbodig, ‘te meer, omdat hier hy vergeeten is’. Vondel immers ‘hadt behooren te schryven, Beval hy d'uuren -. Anders zou 't luiden, als d'eerste woorden aldus gesteld waaren, De Vader, ziende nu hoe hemel - Beval al d'uuren - 't welk goed zou zyn’ (Proeve 1730:107). Huydecoper is niet nader op deze z.i. foute constructie van Vondel ingegaan, maar zijn correctie is duidelijk. In Vondels tekst ontbeert een hoofdzinspersoonsvorm (Beval) een subject, dat door Huydecoper met hy is uitgedrukt. Dit ontbrekende subject is door Vondel samengetrokken op (‘heeft als antecedent’) het onderwerp van de bijzin (de vader). Huydecoper nam de syntactische onwelgevormdheid van deze samentrekking waar, kwalificeerde haar als ongrammaticaal, als ‘fout’, zoals we uit zijn woorden 't welk goed zou zyn mogen afleiden: nu is er geen sprake, als bij de hierboven besproken zin, van ongerymd(er), van semantische onwelgevormdheid, maar van niet-goed, wat we hier als ‘ongrammaticaal’ willen interpreteren (Valentijns vertaling is hier opnieuw correct: ‘als wanneer vader Febus siende dat de werelt en den hemel begon te bloosen en 's maans hoorn-punten gelijk als verdwenen, de vlugge uren laste de paarden in te spannen’; p. 33). ik kan my niet genoeg verwonderen, dat dit Vondels ooren... niet gestooten hebbe, schreef Huydecoper met betrekking tot de zin van Vondel die we hier als eerste bespraken (2). Wellicht was zijn verbazing nog groter, zijn afkeuring nog sterker geweest als hij Vondels handschrift van de Herscheppinge had gezien: volgens de minutieuze tekstkritische informatie die L.C. Michels verstrekt bij de tekst uit de WB-editie, luidde de eerste versie van de beide door Huydecoper gewraakte passages in het handschrift: viel ter neder, maer dees bleef, resp. Beval hy d'uuren! Het is overigens vreemd dat Huydecoper niet vermeldt dat de grote editie Pub. Ovidius Nazoos Herscheppinge, in Nederduytsch dicht vertaelt door J.v. Vondel. Verrijkt met de historische, zede- en staetkundige aenmerkingen van den heere Pieter Du-Ryer, die door David van Hoogstraten was bezorgd (Amsterdam, 1703:44), op deze plaats taalkundig correct is; daar luidt de laatste gewraakte regel: Beval hy d'Uuren flux de paerden voort te haelen.
Waarschijnlijk had Van Hoogstraten deze regel van Vondel verbeterd: hij heeft immers ‘weggeweert... eenige misstallen in den eersten druk der Herscheppinge gebleven, en alle vlijt aengewend om het boek op te helderen en te verlichten’ (o.c.p. *2v). Het is overigens de enige van de hier te bespreken Vondelpassages waar de Van Hoogstraten-editie, die Huydecoper bekend was (vgl. o.a. Proeve 1730:9), overeenkomt met de voorstellen die Huydecoper zal lanceren ter verbetering van de tekst. Op p. 107-109 van zijn Proeve heeft Huydecoper nog op enkele andere passages uit de Herscheppinge de aandacht gevestigd, waar de befaamde, ook door hem bewonderde dichter samentrekkend ontspoorde. Met betrekking tot regel 889-890 van boek vier vermeldt Huydecoper opnieuw weglating van hy: (4) By graeuwen blyft het niet: maer *dreight, zoo hy niet ryze
Met opgeheve vuist dien onbeleefden gast.
Volgens de achttiende-eeuwse criticus moet ‘maer dreight, dat op zich zelf gebrekkelyk [onvolledig] is, ... aangevuld worden met den naastvoorgaanden per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
soon of zaak. doch daar vinden wy het, 't welk niet past by dreigt. want die dreigde, was Atlas, moest dan weezen, maer hy dreight’. Duidelijker nog dan met naarboven klimt of opklimmen (zie bij de eerste passage) geeft Huydecoper door middel van den naastvoorgaanden persoon of zaak aan dat het antecedent van het onderwerp bij dreight ‘links’ moet worden gezocht en gevonden. Opnieuw blijkt uit de tekstkritische opmerking die Michels, in WB vii: 544, bij deze passage plaatste, dat Vondel een aanvankelijk correcte versie (hy dreight) in het handschrift al wijzigde in een ‘incorrecte’ versie (maer dreight). Maar Huydecoper heeft ook gezien dat het samengetrokken deel onmiddellijk op het antecedent moet volgen, anders gezegd: dat samentrekking niet kan plaatsvinden over een tussenliggende zin heen zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Hij haalt een gedeelte aan van een zin uit boek vijf van de Herscheppinge (regel 491-498): (5) De helsche Dwingelant (= Pluto) -
- liep langs den gront van 't eilant door
Sicilië, en vindende geen plaetsen die bezweeken,
Verging zyn vrees, en *wert gezien, langs deeze streeken,
In 't ommerennen van nicht Ericyn -
Huydecoper tekent bij Vondels zin aan: ‘dat niet anders luidt, dan of zijn vrees gezien wierdt: dat echter hier geen plaats heeft.’ De afwijzing van zijn vrees als antecedent van het onuitgedrukte subject bij wert gezien geschiedt niet op grond van syntactische onwelgevormdheid maar omdat niet zyn vrees maar De helsche dwingelant rondrennend wert gezien, op grond dus van semantische onwelgevormdheid. De helsche dwingelant zou door hy uitgedrukt moeten zijn (herhaald, zegt Huydecoper semantisch terecht) bij wert gezien omdat anders zyn vrees als subject moet worden beschouwd: Dat dit hy hier herhaald moet worden, spruit uit de tusschenkomst van het woord vrees, het welk de volgende werkwoorden noodzaakelyk moet beheerschen, tenzy daartoe weder een andere persoon of zaak benoemd werde. En opnieuw zien we Huydecoper vermelden dat in dergelijke gevallen van voorwaartse samentrekking het samengetrokken element te vinden moet zijn binnen een voorafgaand lid van de samentrekking: indienmen nu hier, voor Verging zyn vrees, wilde lezen, Herstelde zich; zoo zou, en wert, ook volstaan konnen, omdatmen dan noodzaakelyk moet opklimmen tot het eerstgenoemde Zelfstandig woord, De helsche dwingelant, dat alle de volgende werkwoorden beheerscht, zonder dat 'er eenige herhaaling van hy noodig is. Wanneer men Vondels tekst wijzigt conform Huydecopers voorstel, dan wordt de coördinatie - nu van drie leden - niet langer verstoord door een tussenliggende zin, en voldoet zij ook aan de semantische norm. Huydecoper wijst ook op p. 386-393 van zijn Proeve op overspannen samentrekkingen naar aanleiding van Vondels Wien dit deerde, En niet verduwde. Ook bij dit fragment constateert Huydecoper dat er een semantisch juiste maar, gelet op Vondels tekst, syntactisch onjuiste oplossing: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
die zich stiptelyk aan de letter houdt <wie nauwkeurig vasthoudt aan wat de tekst zegt>, zal zeggen, datmen 't niet anders kan neemen, dan of ‘er stondt, wien dit deerde, en wien dit niet verduwde. en het is, met één woord, de schuld des Dichters, die niet alleen den Nominativus Die, maar ook den Accusat. Dit, voor het Werkwoord verduwde, hadt moeten uitdrukken. Het achterwege laten van woorden waar deze niet mogen ontbreken acht hij een van de ‘onbeschaafdheden’ die ‘den styl zeer ontluisteren, en nochtans zeer gemeen zyn’; waarmee Vondel en ‘de’ taalgebruiker het konden doen! Huydecoper wijst ook op Waerneming 20 van P.C. Hooft, die hij had aangetroffen in het eerste deel van de Aenleidinge tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723) van Lambert ten Kate: ‘Zy stelden hem op 't stadthuis, ende wacht by: hier is hem eerst Accusatyf, daer na Datyf, mag dit bestaan?’. Huydecoper reageert hierop met: 't is waar, hy antwoordt zelf op die vraag niet: doch zo hy geoordeeld hadt, dat het bestaan kost, hy zou 't niet gevraagd hebben. Het rechte antwoord, dat'er op past, geeft ons de Hr. Ten Kate in zyne oordeelkundige Aanmerkingen op die Waarneemingen, zeggende: Myns oordeels t'eenemael verwerpelyk, vermits de denkbeelden verwarrende. het welk wy gaarne onderschryven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Een overzicht van Huydecopers observatiesHuydecoper observeert in zijn Proeve in feite de volgende verschijnselen ten aanzien van het weglaten van het subject. Het onderwerp van het rechterdeel van een coördinatie kan niet onder alle omstandigheden weggelaten worden; er blijken drie belangrijke beperkingen te zijn:
De volgende voorbeelden, waarin het antecedent steeds cursief gezet is en de plaats van het weggelaten onderwerp door - is aangegeven, maken aannemelijk, dat deze beperkingen ook voor het hedendaags Nederlands gelden. (7) laat zien, dat de lege subjectsplaats en het antecedent ervan niet in respectievelijk een hoofdzin en een bijzin mogen zitten (a): | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
(8) is ongrammaticaal, omdat het antecedent van het weggelaten subject zich niet bevindt in de zin direct links daarvan (b):
En dat het antecedent dezelfde syntactische functie moet vervullen als het weggelaten subject (c), wordt aangetoond door (9):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
II De verklaring voor Huydecopers observaties4 V-plaatsing in gecoördineerde zinnenDat het Nederlands onderliggend een SOV-taal is, wordt sinds Koster (1975; 1980) door weinig linguïsten nog betwijfeld. Kosters argumentatie voor deze opvatting is vooral gebaseerd op waarnemingen rond de distributie van partikels als in (10):
Het finiete werkwoord verschijnt in de hoofdzin op de tweede plaats en het partikel blijft achter op de plaats waar het in de basisstructuur met het werkwoord éen geheel vormde. In (11) geeft het partikel dus de plaats aan waar het finiete werkwoord vandaan verplaatst is. De regel die deze verplaatsing uitvoert, wordt V-plaatsing genoemd. Het onderwerp de zwaan neemt in de oppervlaktestructuur uiteindelijk de TOP-positie in. De schema's (12) en (13) laten deze verplaatsingen zien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Als dit juist is, dan moet in een zin als (14) dus tweemaal V-plaatsing toegepast zijn:
De partikels op en weg geven de plaatsen aan waar resp. keek en vloog vandaan verplaatst zijn. Aangezien V-plaatsing het finiete werkwoord naar de COMP-knoop verplaatst, moeten er dus voor een zin als (14) ook twee COMP-knopen zijn. (14) kan derhalve alleen maar een coördinatie van twee S'en zijn. In (14) is dus in het tweede lid van de coördinatie het subject hij weggelaten (Klein 1986). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Kerstens' samentrekkingstheorieKerstens (1980) heeft een samentrekkingstheorie ontwikkeld die stelt dat voorwaartse samentrekking alleen mogelijk is, als er geen fonologisch gespecificeerde elementen tussen het neven-schikkend voegwoord en de weggelaten constituent zijn. Beschouw bijvoorbeeld (15) en (16):Ga naar voetnoot3
In (15) is de lege categorie (aangegeven met - -) in een positie onmiddellijk rechts van de coördinator en. In deze zin kan het onderwerp hij weggelaten worden. In (16) bevindt er zich lexicaal materiaal (hij leent mij) tussen de coördinator en en de lege categorie, wat deze zin ongrammaticaal maakt. Zou Huydecoper Kerstens theorie gekend hebben, dan zou deze hem weinig bevrediging hebben gegeven, want geen van zijn observaties wordt door deze theorie verklaard. In Huydecopers zinnen, en ook in de Modernnederlandse zinnen (7)-(9), staat de lege subjectsplaats direct rechts van het nevenschikkend voegwoord. Waarom zijn al deze zinnen dan toch ongrammaticaal? Op deze vraag zullen wij ten aanzien van de zinnen (7) en (8) in de paragrafen 6 en 7 een antwoord geven. Daarna zullen wij in paragraaf 8 laten zien, dat dezelfde lege plaats ook op andere plaatsen in de syntaxis van het Nederlands kan verschijnen. In paragraaf 9 zullen we ingaan op de vraag wat de oorzaak is van de onwelgevormdheid van zinnen als (9). Ten slotte behandelen we de vraag om wat voor soort lege plaats het in deze gevallen gaat, in paragraaf 10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
6 C-commandDe lege subjectsplaats, zo stelde Huydecoper al vast, moet een antecedent vinden in het naastliggende linkerconjunct. Dit antecedent kan niet een willekeurige NP in dit conjunct zijn. Men vergelijke (17):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In het linkerconjunct bevinden zich twee NP's: Karel en de foto van Karel. De lege subjectsplaats kan alleen geïnterpreteerd worden als de foto van Karel. Dat ligt niet aan het predikaat in het rechterconjunct, want ook van Karel zou best gezegd kunnen worden, dat hij niet in de krant heeft gestaan. Voor de interpretatie van de lege subjectsplaats komen kennelijk alleen NP's in aanmerking die deze lege plaats c-commanderen. C-command kunnen we als volgt omschrijven:
Voor nevengeschikte zinnen: moeten we (18ii) zo definiëren, dat ‘de eerste vertakkende maximale projectie’ verwijst naar S1 en niet naar de andere, lagere S-knopen. Dit kan door er aan toe te voegen, dat de bewuste ‘eerste vertakkende maximale projectie’ altijd een top-knoop moet zijn in de zin van Koster (1978):
Volgens deze definitie is alleen S1 in (19) een topknoop. De andere S'en worden immers onmiddellijk gedomineerd door een maximale projectie van dezelfde soort (nl. S1). Nu is het duidelijk dat alleen de foto van Karel als antecedent van de lege plaats geïnterpreteerd kan worden, maar Karel niet. Deze laatste NP c-commandeert de lege subjectsplaats immers niet. De ongrammaticaliteit van Vondels (2) Men meende dat hy viel van boven neer, maer - - bleef noch hangen in de lucht en van zin (7) *Men dacht dat het vliegtuig neer zou storten, maar - - bleef hangen in de lucht kan nu eenvoudig verklaard worden uit het feit dat hy noch het vliegtuig de lege subjectsplaats c-commandeert. Dat de notie c-command een rol speelt in de interpretatie van lege subjectsplaatsen, zal geen verbazing wekken. C-command is immers een heel wezenlijk onderdeel van de bindingstheorie. Ook bij sporen en bij verplicht gecontroleerde PRO's speelt deze notie een zeer belangrijke rol. Over het antwoord op de vraag om wat voor soort lege plaats het hier gaat, komen we nog te spreken in paragraaf 10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Subjacentie/cojacentieMaar c-command is niet alleen in het geding. Huydecopers tweede observatie (3) en zin (8) *De tiran keek naar Marie en zijn hartstocht voor haar groeide en - - keek ook naar Greetje kunnen niet met de notie c-command verklaard worden. De tiran c-commandeert de lege plaats immers. De ongrammaticaliteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
(8) kan verklaard worden uit het feit dat het antecedent een S te ver verwijderd is van de lege plaats. Met andere woorden: (8) is ongrammaticaal omdat de subjacentieconditie, of liever cojacentieconditie (Koster 1978:216), geschonden is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Komt deze lege plaats vaker voor in de syntaxis van het Nederlands?Samenvattend kunnen we dus stellen, dat aan het weglaten van het subject in het rechterconjunct ten minste drie voorwaarden verbonden zijn:
In de syntaxis van het Nederlands komen meer lege plaatsen voor die aan deze voorwaarden moeten voldoen. Bij voornaamwoordelijke bijwoorden zoals erover kan er weggelaten worden als aan de voorwaarden 1-3 is voldaan:
Voorwaarde 1: meest linkse constituent
Voorwaarde 2: c-command
Voorwaarde 3: cojacentie
Zie voor deze en andere observaties Klein 1989. Een tweede type zin waarin lege plaatsen verschijnen die aan de genoemde drie voorwaarden voldoen, is dat waarin volgens recente literatuur (bijv. Bennis 1986) een zogenaamd parasitair gat zit.Ga naar voetnoot4 Volgens deze literatuur zou die boeken in (24) verplaatst zijn van de positie vlak voor verscheurd naar een non-argumentpositie binnen de VP. Wij delen die opvatting niet. In onze visie is de NP die boeken in (24) niet verplaatst. De lege plaats in de bijwoordelijke bijzin is naar onze mening dezelfde als in de hierboven genoemde gecoördineerde zinnen. In ieder geval moet aan dezelfde voorwaarden voldaan worden:
Voorwaarde 1: meest linkse constituent | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorwaarde 2: c-command
Voorwaarde 3: subjacentie
In (26a) bevatten beide ingebedde zinnen een object en is er derhalve geen schending van de subjacentieconditie. Maar in (26b) bevat de ingebedde zin na PRO weggegaan te zijn niet een object. De lege categorie in de bijzin zonder PRO - - in te vullen kan niet worden gerelateerd aan het antecedent die formulieren. (24)-(26) laten zien, dat het zeker niet alleen lege subjectsplaatsen zijn die aan de drie bewuste voorwaarden moeten voldoen. Ook het type zin dat door Paardekooper (z.j.) om-zin gedoopt is, blijkt een lege plaats te bevatten die aan de eerste drie voorwaarden moet voldoen:
Voorwaarde 1: meest linkse constituent
(Zie ook Kerstens 1979). Het pronominale deel van het voornaamwoordelijk bijwoord wordt in deze om-zinnen verplaatst naar de positie links van het onderschikkend voegwoord om. In het Duits is zo'n splitsing van het voornaamwoordelijk bijwoord onmogelijk. Deze taal heeft dus ook geen vergelijkbare om-zinnen:
Voorwaarde 3: subjacentie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel Huydecoper ook enkele interessante opmerkingen maakt over het gebruik van het voornaamwoordelijk bijwoord bij verscheidene dichters (zo meent hij dat Frans van Bochoven ten onrechte daer weggelaten heeft in Zuzanna, pluk nu de laurieren, om deze dichters mee te sieren (Proeve, p. 393)), heeft hij de lege plaats niet in verband gebracht met de lege subjectsplaats waaraan hij elders zoveel aandacht besteed heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfde syntactische functiesHuydecoper nam waar, dat het antecedent dezelfde syntactische functie moet vervullen als het weggelaten subject (zie (c) paragraaf 3). Als twintigste-eeuws voorbeeld gaven wij:
Zulke ‘overspannen’ samentrekkingen komen in het oudere Nederlands veelvuldig voor. In het Middelnederlands vinden we bijvoorbeeld in Floris ende Blancefloer (vers 3679-3680): Florise spronghen uten oghen die tranen Ende liep an hare ende tracse achter. Vondel, Huygens en Hooft gebruikten dit soort samentrekkingen bijzonder veelGa naar voetnoot5. Het is voor ons, sprekers van het twintigste-eeuwse Nederlands niet gemakkelijk de kwaliteit van dit soort zinnen te bepalen. Zijn ze zonder meer grammaticaal of moeten we ze zien als door het Latijn geïnspireerde taalexperimenten? Hoe dan ook, Huydecoper is in zijn kritiek op Vondels Wien dit deerde en niet verduwde niet mis te verstaan, zoals we hierboven al zagen (paragraaf 2). Het achterwege laten van woorden waar deze niet mogen ontbreken, acht hij een van de ‘onbeschaafdheden’ die ‘den styl zeer ontluisteren, en nochtans zeer gemeen zyn’. Van de zinstypen die we hierboven hebben besproken, delen de eerste drie de eigenschap dat antecedent en lege plaats dezelfde syntactische functie moeten hebben. (9) laat dat zien voor gecoordineerde zinnen; (31) en (32) tonen aan, dat ook de beide andere zinstypen deze eigenschap hebben:
Voor de om-zinnen geldt deze voorwaarde niet. Antecedent en lege plaats kunnen heel goed verschillende syntactische functies hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Een belangrijk verschil tussen de om-zin in (33) en de andere zinstypen is, dat de lege plaats in (33) leeg moet zijn, terwijl het in de andere zinstypen om een optionele lege plaats gaat. Dat verplicht leeg-zijn hangt vermoedelijk samen met het feit dat deze om-zinnen meestal een noodzakelijk complement zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
10 De aard van deze lege plaatsIn het voorafgaande hebben we, uitgaande van Huydecopers observaties ten aanzien van enkele lege subjectsplaatsen in dichtregels van Vondel, laten zien, dat deze lege plaats in nog ten minste drie andere constructies in de Nederlandse syntaxis kunnen voorkomen. Steeds gaat het in deze zinstypen om een lege plaats direct rechts van een voegwoord. Tot besluit willen we nader ingaan op de vraag welke plaats deze lege categorie inneemt in Chomsky's taxonomie van lege categorieën (Chomsky 1982). Als ‘niet-geregeerd worden’ hèt kenmerk van PRO is, dan is duidelijk dat de hier besproken lege plaats niet van dezelfde aard is als PRO. Alle lege plaatsen die we hier de revue hebben laten passeren, worden geregeerd. Ook lijkt het niet aannemelijk, dat het hier om een spoor of variabele gaat, aangezien ‘Verplaats α’ in geen van de hier besproken zinstypen in het geding lijkt. Een laatste mogelijkheid is ten slottepro. Maar ook dat lijkt onwaarschijnlijk, omdat pro [-anafoor, + pronomen] is, d.w.z. een pronomen pur sang. Er is echter een opvallend verschil tussen een gewoon pronomen en deze lege plaats:
In (34) kan het pronomen hij verwijzen naar Jan, maar het kan ook naar iemand anders verwijzen. In (35) is dit laatste uitgesloten; het fonologisch niet gespecificeerde onderwerp van ging moet Jan zijn (zie ook Van Valin 1986). Een heel nieuwe soort lege plaats dan? Ook dat is onwaarschijnlijk, omdat de drie voorwaarden die wij in paragraaf 3 genoemd hebben, ook van toepassing zijn op een al bestaande lege plaats, nl. het spoor. Op het eerste gezicht lijkt het absurd deze lege plaats in verband te brengen met sporen. Een spoor is in Chomsky's visie een lege plaats die ontstaan is door een verplaatsing. In (35) is het vraagwoord wat van COMP-naar-COMP verplaatst naar de COMP-knoop van de hoofdzin:
Wie (35) bestudeert en vergelijkt met de constructies die wij hierboven besproken hebben, moet getroffen worden door het feit dat de sporen ook in de meest linkse positie van de zin verschijnen. C-command en subjacentie zijn, zoals bekend, van wezenlijk belang bij sporen:
Voorwaarde 2: c-command | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorwaarde 3: Subjacentie
Gezien deze overeenkomsten houden wij het erop, dat de lege plaatsen die wij, uitgaande van enkele observaties van Balthazar Huydecoper meer dan tweeënhalve eeuw geleden, in dit artikel aan de orde gesteld hebben, weleens van dezelfde aard zouden kunnen zijn als de in de literatuur zo veelvuldig besproken sporen. Dat deze uitkomst een ondersteuning vormt voor de visie die sinds 1978 door Jan Koster uitgedragen is, zal iedereen duidelijk zijn die op de hoogte is van de inhoud van zijn proefschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|