| |
| |
| |
De Nederlandse taalunie:
enige aspecten van Nederlands-Vlaams taalbeleid
O. de Wandel
‘Het is erger dan je denkt/ en als je denkt is het nog erger’, heeft Bert Schierbeek eens geschreven. Zo is het maar net, - en dat geldt ook voor de drie stukjes van H.J. Verkuyl over achtereenvolgens het woordenboek-, grammatica- en grammaticaal woordenboekenbeleid van de Nederlandse Taalunie (verder: NTU), of althans over voorstellen voor zo'n beleid zoals die achtereenvolgens onder de nummers 17, 21 en 24 zijn gepubliceerd in de reeks Voorzetten van de NTU. Over deze drie Voorzetten maakt Verkuyl nogal veel opmerkingen van verschillende aard en van verschillend gewicht, zodat het gewenst lijkt een ordening aan te houden die in zijn drie stukjes ontbreekt.
| |
1 De organen van de Nederlandse Taalunie
De Taalunie is een kleine verdragsorganisatie die op een bepaalde wijze is ingericht en waarin bepaalde onderdelen, ‘organen’ geheten, een zelfstandige en specifieke functie hebben. Dat is zo geregeld in het Taalunieverdrag en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, die zowel in Nederland als België op volstrekt oirbare, parlementaire wijze tot stand zijn gekomen. Verkuyl, ik meen dat te kunnen beoordelen, wordt gehinderd door de omstandigheid dat hij onvoldoende geinformeerd is over de structuur van het Taalunieverdrag. Dat is het duidelijkst waar hij wil aantonen dat ondergetekende de kwade genius van de Taalunie is, en wel voor de volle honderd procent. Over dat percentage is het een en ander op te merken. In het eerste deel van deze reactie ga ik dus op de structuur van de organisatie en de rol van deze organen is.
Het Comité van Ministers (verder: CM) bepaalt het beleid van de Nederlandse Taalunie: het is dus het Bestuur van de NTU. Het bestaat uit twee ministers van de Nederlandse regering en twee van de Vlaamse Executieve, die in dit geval handelt namens het Koninkrijk België. Besluiten van dit Comité worden weliswaar door mij voorbereid, althans zover dat niet op de departementen in Nederland en Vlaanderen zelf gebeurt, maar niet door mij genómen. Het is een verschil, dat ook Verkuyl bekend zal zijn. Nadat de ministers hun besluiten genomen hebben moet ik deze besluiten, meestal binnen het kader van een niet zo ruime begroting, uitvoeren; bij de uitvoering moet ik mij houden aan vooraf vastgestelde regels.
Ten behoeve van de beleidsbepaling door het Comité van Ministers heeft de NTU de beschikking over een adviesorgaan van 27 personen, bestaande uit Nederlandse en Vlaamse deskundigen van diverse disciplines, waaronder diverse hoogleraren: de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (verder: RNTL). Hoewel het CM de leden van de Raad benoemt, worden in de praktijk de voordrachten van de Raad terzake gevolgd. De adviezen van de Raad worden door de Raad zelf vastgesteld. Vanuit het bureau van de NTU, het Algemeen Secretariaat, ben ik gehouden ambtelijke capaciteit aan te bieden. Dat is zo voorzien in het verdrag zelf, en het heeft tot dusver geen aanleiding gegeven tot opmerkingen, - ook niet van de Raad.
| |
| |
In de derde plaats is er de Interparlementaire Commissie (verder: IPC), bestaande uit zeven parlementariërs uit Tweede en Eerste Kamer en zeven leden van de Vlaamse Raad. Deze commissie heeft een toetsende functie: zij toetst besluiten en voornemens van het CM, maar kan dat Comité niet naar huis sturen. In essentie is de IPC dan ook een raadgevend comité, zoals bij de Benelux. De kracht van de IPC is gelegen in de steekhoudendheid van haar argumenten, in de gezamenlijkheid van het optreden en bij de parlementaire achterban in de twee landen.
Tenslotte is er, naast deze drie organen een Algemeen Secretariaat. Dat is een betrekkelijk klein bureau van waaruit ondersteuning moet worden gegeven aan het CM, de RNTL en, desgevraagd, de IPC. Deze ondersteuning bestaat uit het ter beschikking stellen van personeelscapaciteit aan de eerste rwee organen die verder autonoom zijn. De Algemeen Secretaris maakt deel uit van het Algemeen Secretariaat; hij geeft leiding aan de werkzaamheden; in het verdrag is voorzien, ik merkte het al op, dat hij belast is met de uitvoering van door het Comité van Ministers genomen besluiten.
Ik ben van mening dat deze ordening van zaken noch aan de heer Verkuyl, noch aan wie ook, aanleiding tot opmerkingen zou hoeven te geven. Er is duidelijk sprake van ordelijk gescheiden functies en verantwoordelijkheden, waarover allerhande openbare informatie beschikbaar is. Deze informatie wordt op verzoek onmiddellijk ter beschikking gesteld. Wie echter, zoals Verkuyl, er blijk van geeft niet te beschikken over of niet om te kunnen gaan met deze informatie die - ik geef het toe - van bestuurlijke, organisatorische en verdragstechnische aard is, wordt wel gedwongen zich te bedienen van onpreciese aanduidingen. Welnu, Verkuyl maakt de noodzakelijke onderscheidingen niet, en spreekt voortdurend over ‘de Nederlandse Taalunie’, een soort stijlfiguur met een onmiskenbaar retorisch effect. Zijn opmerkingen aan mijn adres worden er wel leesbaarder door, maar niet effectiever, en zeker niet minder ongepast.
| |
2 De werkvelden van de NTU
Alvorens ik iets zeg over de twee door Verkuyl aangestipte onderwerpen is het nodig op te merken dat het verdrag weliswaar van een ‘Taal’-unie rept, maar dat het zich geenszins tot taalzaken beperkt. Dat geeft nogal eens aanleiding tot misverstanden, maar verklaart bijvoorbeeld de rijk geschakeerde inhoud van de adviezen van de Raad en van de reeks Voorzetten. In verband met de aard van het Verdrag (het is gesloten door twee koninkrijken) is een onderscheid relevant in verband met het ‘territoriaal toepassingsgebied’ van het verdrag. Binnen dat gebied ligt de zaak in juridisch opzicht immers volkomen anders (er is daar sprake van bepaalde NTU-bevoegdheden) dan daarbuiten (waar sprake is van volstrekt autonome landen). Gegeven deze verdeling ziet de lijst er als volgt uit:
- | Binnen het territoriaal toepassingsgebied: spelling, spraakkunst, woordenboeken, terminologie, taalzorg, letteren, onderwijs, radio/televisie/pers; |
- | Buiten het territoriaal toepassingsgebied en voorzover gemeenschappelijk afgesproken: onderwijs Nederlands buiten de taalunieregio, idem voor Wallonië als gebied sui generis, Certificaat Nederlands als vreemde taal, vertalingen. |
Ik ga hier op al deze werkvelden niet in omdat dat nogal wat ruimte zou vergen, en beperk mij tot de twee werkvelden (het grammaticaal woordenboek is onderdeel van het NTU-grammaticabeleid) waarover Verkuyl opmerkingen maakt.
| |
| |
| |
3 Het NTU-woordenboekenbeleid
De situatie is, kort weergegeven, als volgt. Er wordt gewerkt aan een beleidsplan voor het eventueel door de Taalunie (dat is dus het Comité van Ministers, zie boven) te voeren woordenboekenbeleid. In dit plan zullen zowel maatschappelijke als taalpolitieke en wetenschappelijke overwegingen een rol spelen. Duidelijk moet worden welke prioriteiten de NTU stelt op het gebied van de woordenboeken en welke financiële rol zij hierbij kan of wil spelen. Het plan zal bestaan uit verschillende paragrafen (o.m. over de Stichting INL als voorziening voor het taalgebied, het Woordenboek der Nederlandsche Taal, de regionale woordenschat, de tweetalige woordenboeken, de particuliere woordenboekinitiatieven). De lexicografienotitie van dr. G. Janssens (Voorzetten 17) wordt mede als uitgangspunt genomen. Als er intussen nog andere openbare opvattingen bekend worden, zullen deze uiteraard in de overwegingen worden betrokken. Zo is bekend dat de Stichting INL het concept van een woordenboekennotitie klaar heeft.
Sinds 1 januari 1989 subsidieert de NTU voorts het bij de Stichting INL in uitvoering zijnde WNT. Deze subsidiëring werd overgenomen van de Vlaamse Gemeenschap (m.i.v. 1986) en het Nederlandse ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (m.i.v. 1989).
| |
4 Het NTU-grammaticabeleid
Op grammaticaal gebied is er een tijd lang sprake geweest van opvattingsverschillen tussen de RNTL en het Algemeen Secretariaat resp. het CM. Dat is geen schande, maar kan wel aanleiding geven tot misverstanden. De situatie is als volgt.
Naar aanleiding van het verschijnen van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1983), waaraan het CM in de eindfase con amore had meebetaald, werd vanuit diverse hoeken de behoefte gesignaleerd aan grammaticale normen voor het Nederlands. Deze geluiden zijn opgenomen door de RNTL en mede op grond van zijn adviezen is door het CM besloten tot een aantal kleinere grammaticale projecten die met de ‘normenkwestie’ te maken hadden (‘grammaticale normen’, ‘grammaticaal onderzoek voor praktische doeleinden’, ‘normatief-pedagogische grammatica’ en ‘grammaticaal woordenboek’). Tot voor kort concentreerden de adviezen van de Raad zich, gegeven de genoemde onderzoekingen, op het onderwerp ‘normatief-pedagogische grammatica’ hoewel dit bij voortduring ambtshalve is ontraden (dus vanuit het Algemeen Secretariaat) omdat het juister leek op de succesvol gebleken ANS-route verder te gaan. De RNTL hield echter tot in een zeer laat stadium zijn been strak, met als gevolg dat in de Ontwerpbegroting 1990 (openbaar stuk van medio 1989) inderdaad de ‘normatief-pedagogische grammatica’ als NTU-onderwerp figureert. Men moet dit zo verstaan, dat het CM bereid was de RNTL-adviezen over te nemen.
Na het uitkomen van de Ontwerp-begroting 1990 heeft de RNTL aan het CM gevraagd - en dat was niet alleen rijkelijk laat maar ook nogal onverwacht - de post ‘grammatica’ in de definitieve Begroting 1990 open te houden omdat de Raad bezig was van mening te veranderen en de Algemene Nederlandse Spraakkunst toch een betere optie te vinden. Het CM is bereid gebleken met deze koerswijziging mee te gaan, zodat in de Begroting 1990 de post ‘begroting’ inderdaad ongemarkeerd is (Publikatieblad, januari 1990).
Als Verkuyl mij dus verwijt voortdurend ‘tegen de ANS’ te zijn geweest, dan is dat of een misverstand of een niet door mij verdiende verdachtmaking. Het zal wel
| |
| |
een misverstand zijn, maar ook Verkuyl had zich kunnen (laten) informeren. De hele NTU-begroting is van A tot Z openbaar, en niet alleen in het wetenschappelijk bedrijf maar ook in het openbaar bestuur is het gangbaar om zich eerst op de hoogte te stellen en dan pas te publiceren.
| |
5 Overige opmerkingen
Verkuyl maakt nog diverse opmerkingen over de reeks Voorzetten die, voorzover hij tijd had ze te lezen, hem niet erg bevallen. Er is niets op tegen dat Verkuyl dat ongenoegen tot uitdrukking brengt. Zijn onbehagen mist evenwel, zoals ik in het bovenstaande heb aangetoond, nogal wat stevigte van achter- en ondergrond waar het gaat om de openbaar-bestuurlijke omgeving van deze teksten. Het is bijv. volstrekt niet zo dat deze teksten ‘automatisch’ terecht komen in het Taaluniebeleid van het CM. Er gebeurt heel wat voor het zo ver is. Maar ze worden wel degelijk in de beschouwingen betrokken, omdat ze niet voor niets op verzoek en tegen betaling (van overigens lage honoraria, maar dit terzijde) geschreven worden. Hetzelfde geldt voor openbaar beschikbare teksten die bruikbaar kunnen zijn voor de doelstellingen van de Nederlandse Taalunie, en die niet door haar zijn gevraagd en bekostigd. De reeks Voorzetten beoogt in essentie het bijeenbrengen van maatschappelijke en wetenschappelijke - en dus taalpolitieke - opvattingen over en inschattingen van mogelijkheden. De reeks betracht daarbij een volstrekt openbare werkwijze die door de meeste doelorganisaties niet zou (hoeven te) worden gevolgd.
Openbaarheid van bestuur houdt per definitie in dat men zich kwetsbaar opstelt en dat men zich - bij de voorbereiding van beleid - zo breed mogelijk oriënteert. Beleid maken veronderstelt immers het afwegen van mogelijkheden, het toetsen van die mogelijkheden aan hun maatschappelijke relevantie en, of het nu leuk is of niet, het maken van keuzes. Dat laatste, het maken van die keuzes dus, wordt er niet eenvoudiger op als men vaststelt dat ook in de wetenschappelijke wereld de meningen verdeeld zijn en blijven, en dat de discussie over ‘normen en waarden’ als een pendel heen en weer slingert.
Op een grote traditie in het beoefenen van taalpolitiek kunnen de Lage Landen, ik zeg het eufemistisch, zich niet beroepen. Guido Geerts zei het op de Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren (december 1989) als volgt:
Er is op dit terrein veel te doen en er is weinig infrastructuur waarop de beleidmaker kan terugvallen. Voor het weer en voor de landbouw, voor de techniek en voor de visserij en voor talloze andere materiële aspecten van onze leefgemeenschap is die er wel, voor de standaardtaal helemaal niet. Sterker nog: op het terrein van de standaardtaal zijn er bij ons geen beleidmakers. Er is dus ook geen beleid. (Programmaboekje, p. 14-15.)
De Nederlandse Taalunie is in 1980 opgericht en vier jaar later is er met het eigenlijke werk begonnen. Het is nu 1990 en we staan nog maar aan het begin: niet alleen hebben de twee landen gekozen voor Nederlands-Vlaamse samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal, zij hebben ook gekozen voor een politiek gestructureerde bewerktuiging: ministers om te beslissen, een Raad om te adviseren, parlementariërs om te toetsen en een met Nederlanders en Vlamingen bemand Algemeen Secretariaat. Het is denkbaar dat er de afgelopen zes jaar fouten zijn
| |
| |
gemaakt, dat gebeurt nu eenmaal overal. Maar het is allerminst zeker dat de drie stukjes van Verkuyl gebruikt kunnen worden om tot verbeteringen te komen.
Samenvattend denk ik dat er niet veel overblijft van Verkuyls opmerkingen. Het bevalt hem niet, dat is wel duidelijk. Welnu, daar is nota van genomen. Maar wat hij dan veranderd zou willen zien, en IN wat hij het dan veranderd wil zien: het moet zijn lezers, zoals mij, wel ontgaan.
Oscar de Wandel, Nederlandse Taalunie, Algemeen Secretaris
|
|