De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||
Grammaticaal woordenboekbeleidH.J. Verkuyl (RUU/OTS)Men kan niet zeggen dat de Taalunie stil zit. Op een dag in 1980 was zij er, tot verrassing van velen, en sindsdien produceert zij zogeheten Voorzetten, d.w.z. probleemstellende notities. Het zijn er inmiddels al vierentwintig. Op soortgelijke wijze begon ik in vorige jaargang van de Nieuwe Taalgids ‘Woordenboekbeleid’ (over Voorzet 17) en ‘Grammaticabeleid’ (over Voorzet 21). Ik word op mijn wenken bediend: mijn drieluik kan nu voltooid worden. Rita Devos en Ludo Beheydt schreven Aanzet tot een grammaticaal woordenboek (Stichting Bibliographica Neerlandica, 's-Gravenhage 1989). Mijn reactie is voorlopig het laatste wat ik over de Taalunie en die verschrikkelijke voorzetten wil zeggen. ‘In het veld’ bestaat grote onvrede over het functioneren van de Nederlandse taalunie, niet alleen bij neerlandici in het buitenland (zij lopen aan tegen een volstrekt willekeurig beleid dat meer gebaseerd is op deftigheid dan op inhoud), of bij taalkundigen (zie mijn vorige besprekingen en deze), maar ook bij letterkundigen (in verband met de dichter Kouwenaar die onlangs door de Taalunie-lakeien des konings werd geschoffeerd). Ik zwijg na deze trilogie voorlopig. Anderen moeten zich nu maar eens laten horen. Bovendien is het geen pretje om dit soort werk te bespreken, al is de politieke kant van de zaak belangwekkend genoeg om waakzaam te blijven. De vorige keer verbaasde ik me over het feit dat De Wandel voor een volstrekt onnodig juridisch advies een voorzet laat schrijven. Een nogal dure methode. Nu gebeurt feitelijk weer hetzelfde. Het boekje van Devos & Beheydt blijkt weinig anders te zijn dan een verkapte subsidie-aanvrage. Het is weinigen gegeven dit op een zo chique wijze te mogen doen. Op pagina 47 komt deze aap uit de mouw. Er wordt per 1 januari 1990 voor een periode van twee jaar ‘een Vlaamse of Nederlandse taalkundig geschoolde neerlandicus met belangstelling voor didactische en liefst met enige onderwijservaring op het gebied van Nederlands voor anderstaligen’ gevraagd. Voorzet 24 werd in november 1989 gepubliceerd. Moet men aannemen dat de beoogde neerlandicus reeds lang en breed geselecteerd is? En zo ja, door wie? En als het werk per 1 januari 1990 begint, waarom is Voorzet 24 dan nodig? Waar dienen Voorzetten voor, idealiter? Om discussie te bevorderen en om andere geluiden een kans te geven, zou men zeggen. Wat gebeurt er in de praktijk van de Taalunie? Men laat een Voorzet schrijven (nr. 20, Beheydt & Jansen) en nog voor daar een oordeel over is uitgesproken, heeft men al een vervolgvoorzet besteld bij dezelfde auteur. Het gevolg is dat Devos & Beheydt uit (het Beheydt-deel van) Beheydt & Jansen citeren alsof dat gezaghebbend is geworden. Zo schrijven Devos & Beheydt: ‘Anderzijds stelt men vast dat de taalgebruiker - en hiermee bedoelen we zowel de Nederlandstalige als de anderstalige gebruiker - duidelijk behoefte heeft aan een normatieve gids op het gebied van de grammatica. Dat blijkt uit terreinverkennend onderzoek (Beheydt en Jansen 1989) en dat blijkt uit allerlei reacties op de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) die door de enen te rekkelijk en door de anderen te streng bevonden werd (Geerts 1987, Daan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||
1987)Ga naar voetnoot1.’ Het is een absurde mededeling: het terrein is niet verkend maar in beslag genomen, en als de een de ANS te streng vindt en de andere te rekkelijk, volgt daar niet uit dat er een duidelijke behoefte bestaat aan een normatieve gids. Mijn bezwaren tegen Beheydt's behoefte aan een normatieve grammatica heb ik in mijn vorige stukje besproken. Ik zal me daarom nu beperken tot enkele opmerkingen over Voorzet 24, waarin Devos & Beheydt in 49 bladzijden soortgelijke buitenlandse ‘woordenboeken’ bespreken, hun doelgroep vaststellen, hun aanvrage indienen en vervolgens in 37 bladzijden een demonstratie geven van wat ons te wachten staat. De desk-top technieken bereiken het grammatica-onderwijs: veel vet, veel cursief, kaders etc. Uit het materiaal heb ik enkele voorbeelden verzameld. Merk op dat de welge-vormdheidsuitspraken van Devos & Beheydt normatieve kracht moeten gaan krijgen. In het volgende lijstje staan de oordelen van D/B afgezet tegenover mijn eigen oordelen.
D/B vinden zin (1) goed: de nadruk ligt volgens hen door het gebruik van ligt op de ‘geografische situering’. Onjuist dus, net als in (2). Een postkantoor staat of is eventueel gelegen aan, maar ligt niet op het marktplein. D/B zeggen ook dat Ons nieuwe huis ligt in Antwerpen de nadruk legt op de geografische situering. Ik geloof er niets van, tenzij er een provincie Antwerpen bedoeld zou zijn. Maar Amsterdam is geen provincie, dus (1) is echt niet goed. Het lig-gedrag van objecten is trouwens erg fascinerend en subtiel, maar helaas wordt dit niet belicht. D/B vinden Er ligt een bank tegenover het postkantoor goed. Ik niet. Althans, ik kan wel zeggen Er ligt een huis tegenover het postkantoor, maar dan moet dat huis wel helemaal alleen staan. Een villa of bungalow ligt. Met andere woorden, liggen vereist een duidelijke afgegrensheid als object en bovendien overheerst de horizontale dimensie. Een huis in een rijtje ligt niet, maar staat en een toren ligt ook niet. Waarom zou (3) niet kunnen? Een zo willekeurig taaloordeel vraagt op zijn minst om enige toelichting: zo kan namelijk heel goed een adjectief modificeren. D/B voeren (4) op als spreektaalalternatief voor De wet inzake de personenbelasting. Dat is onjuist. Wij spreken niet van wetten over, zoals de Fransen dat kunnen doen. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat D/B geval (5) niet in deze vorm geven, maar een feit is dat krachtens mij volgens hen goed moet zijn. Dit volgt uit hun bewering dat krachtens de wet van 7 mei 1983... het schrijfequivalent is van volgens de wet van 7 mei 1983. Nee dus. Enfin zo gaat het door. In de vakliteratuur is ooit ruim aandacht besteed aan het verschil tussen gedurende de vakantieperiode en tijdens de vakantieperiode dat voor veel Nederlanders geldt: gedurende de vakantieperiode is hij overleden betekent iets raars, nl. dat hij dat meer dan één keer deed, terwijl tijdens de vakantieperiode is hij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||
overleden goed is. Ook hier is invloed van een vreemde taal te vermoeden: men ziet tegenwoordig het Engelse during nogal eens ten onrechte vertaald worden als gedurende (het lijkt er zo op) terwijl het tijdens zou moeten zijn. Maar dat het verschil tussen gedurende en tijdens correspondeert met het verschil tussen schrijftaal en spreektaal is onzin: tijdens ≠ gedurende, ook al wordt dat in woordenboeken steeds beweerd. Zo kan tijdens het woord gedurende absoluut niet vervangen in de zin Gedurende zeventien seizoenen was Hans Kerkhoff verantwoordelijk voor zowel de programmering als de keuze van de uitvoerenden van de VARA-matinee in het Concertgebouw in Amsterdam. Devos & Beheydt schepen ons ook op met:
Nu zullen er ongetwijfeld lezers zijn die mijn oordelen over de zinnen en woordgroepen hierboven niet delen. Ik constateer simpelweg dat er ongetwijfeld ook lezers zijn die dat wel doen. En dat gegeven is al voldoende om tot enige voorzichtigheid te manen. We zagen al dat Beheydt wil taal-beheersen in de letterlijke zin van ‘(onder auspiciën van de Taalunie) macht uitoefenen over taal en taalgebruik’, dus echt door voorschriften te geven en te zeggen wat goed Nederlands is en wat fout Nederlands. Laatst hoorde ik kijkend naar een of ander programma over taal in Lopend vuur een opgewonden algemeen onbeschaafd pratende dame van de zogeheten Taallijn beweren dat een aantal opmerkingen die van belang zijn fout is. Waar haalt ze het gezag (en de argumenten) vandaan om dat glashard te beweren? Wie is die dame van de taallijn in godsnaam? En wie is Beheydt? Waarom denk ik toch steeds aan Humpty-Dumpty als ik dit soort geluiden hoor? Kortom: een normatieve grammatica dient het werk te zijn van consensus tussen grammatici. Gezien de discussie die onder taalkundigen ontstaan is over de ANS, biedt de ANS de unieke mogelijkheid om die consensus te bereiken. De Taalunie had serieus moeten ingaan op een aantal suggesties die zijn gedaan (en niet dat is gedaan Mevrouw Taallijn, want ik richt mij hier op de suggesties die zijn gedaan en niet op de hoeveelheidsaanduiding). Als men de taalkundige reacties op de ANS ter harte neemt, dan moet het mogelijk zijn binnen een of twee decennia een redelijk gezaghebbende normatieve grammatica te hebben waarin de consensus van taalkundigen over allerlei voor de taalgebruiker belangrijke kwesties wordt uitgedrukt: de meeste taalkundigen in Nederland zijn wel bereid wat tijd te geven aan het leggen van een gemeenschappelijke wetenschappelijke basis voor betrouwbare | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||
grammaticale informatie over hun specialisme. Die werkwijze lijkt me heel wat beter dan die waarin een taalkundige uit het niet verschijnt om via de Taalunie een of ander gezag uit te gaan oefenen. Maar ik vrees het ergste. |
|