De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 554]
| |
GrammaticabeleidGa naar voetnoot*H.J. VerkuylMen kan niet zeggen dat de Taalunie stil zit. Op een dag in 1980 was zij er, tot verrassing van velen, en sindsdien produceert zij zogeheten Voorzetten, d.w.z. probleemstellende notities. Het zijn er inmiddels al éénentwintig. Ludo Beheydt en Frank Jansen namen met Een normatief-pedagogische grammatica voor volwassenen. (Stichting Bibliographica Neerlandica, 's-Gravenhage 1989) nummer 21 voor hun rekening. Ze spelen met twee ballen: Beheydt schreef ‘Een normatief-pedagogische grammatica voor anderstaligen’ (p. 11-32), Jansen ‘Een normatief-pedagogische grammatica voor Nederlandstaligen’ (p. 33-51) Elk komt met eigen aanbevelingen voor de eigen doelgroep. Beheydt wil een alternatief voor de ANS, Jansen een beknopte basisgrammatica en een boekje met grammaticale adviezen. Voorzet 17 werd onlangs door mij voorzien van de opmerking dat de positie van de Taalunie veel doorzichtiger zou moeten worden dan zij nu is: ‘Waarom geen begeleidingscommissie waarin experts verzameld zijn? Veel van de voorzetten blijken te zijn geschreven door personen waarvan niet geheel duidelijk is op grond van welke overweging zij verkozen zijn. De Taalunie zegt dat de voorzetten op persoonlijke titel zijn geschreven en dat zal ook zo zijn, maar, zoals gezegd, het gevaar dreigt dat allerlei voorzetten door de overheid vrij willekeurig als representatief worden beschouwd. En dat dan plotseling allerlei politieke besluiten vallen, zonder dat voldoende expertise in het veld is geraadpleegd.’ Het is veel erger dan ik dacht. J.M. van der Horst legde in NRC-Handelsblad van 4 september jl. op de opiniepagina terecht een vinger op de wond. Artikel 4b van het Verdrag van de Nederlandse Taalunie stelt dat de betrokken partijen besluiten tot ‘het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal’. Er wordt niet gesproken van de officiële spelling en de spraakkunst, maar er wordt een samentrekking gebruikt. Iedereen die Nederlands spreekt, weet dus dat hier wordt afgesproken dat artikel 4b voorziet in het bepalen van de officiële spraakkunst, zoals iedereen ook wel weet dat de uitdrukking ‘bepalen van de officiële spraakkunst’ lelijk Nederlands is. Je bepaalt geen spraakkunst. Ook O. de Wandel, de secretaris van de Taalunie moet het zijn opgevallen, ik bedoel niet zozeer de lelijkte, maar het feit dat artikel 4b een officiële spraakkunst op het oog heeft. Als je inziet dat een artikel verkeerd geformuleerd is, kun je twee dingen doen: je stapt naar je hoogste bazen en legt uit dat 4b moet worden aangepast omdat er staat wat er staat. Of je huurt twee juristen in die moeten uitvissen of het mogelijk is 4b zo te interpreteren dat er niet staat wat er staat (Een derde mogelijkheid, de slimste, en in elk geval de goedkoopste (zij het in tweeërlei zin), zou geweest zijn glashard te beweren dat artikel 4b moet worden aangepast | |
[pagina 555]
| |
omdat indertijd het lidwoord de voor spraakkunst per ongeluk was weggevallen uit de oorspronkelijke tekst). Het inhuren van juristen voor het interpreteren van een simpele Nederlandse zin is een verbluffend staaltje van branchevervreemding. Zou een jurist beter dan een professioneel taalkundige de gewraakte zinsnede kunnen interpreteren? Nee toch. De juristen N. Sybesma-Knol en K. Wellens kunnen dat in elk geval niet. Ze stellen in Voorzet 10, geheten Enige volkenrechtelijke vragen rond de Nederlandse Taalunie, dat artikel 4b geschikt is om te zeggen dat het verdrag alleen voorziet in een officiële spelling en niet in een officiële spraakkunst. Ze kunnen niet goed lezen. Je kunt ook precies begrijpen wat er daarna gebeurd is: de ambtenaren waren opgelucht dat ze juridisch gedekt werden, schreven dat aan hun bazen en de Ministers gooiden eind 1988 de spraakkunst uit artikel 4b. Een potsierlijke gang van zaken, die naar schatting enkele tienduizenden guldens aan honorarium en drukkosten heeft gekost. Het is dan ook weinig juristen gegeven een juridisch advies in de vorm van een Voorzet te mogen schrijven. Maar de weg kwam vrij voor de wens om de mogelijkheid van een normatief-pedagogische grammatica voor volwassen taalgebruikers te onderzoeken. Toen ik dat las, heb ik de ANS er maar even bijgehaald, want ik meende dat deze nu juist geschreven was als een normatief-pedagogische grammatica. En ja hoor: ‘De ANS is [...] geen expliciet-normatieve grammatica, wel een impliciet-normatieve. De ANS bevat geen voorschriften, maar wie een norm zoekt kan niet nader als variant gekenmerkte vormen als goed Nederlands beschouwen. Wat geen goed Nederlands is, is niet in de ANS opgenomen’ (p.15). Wat zegt nu de Inleiding van Voorzet 21? ...‘die ANS is een gemengd Nederlands-Belgisch particulier initiatief dat weliswaar mede door de Taalunie ondersteund is maar dat niet onder auspiciën van de Taalunie is verschenen (cursivering hjv). De ANS is verder in eerste instantie een descriptieve grammatica en niet opgezet vanuit de bepalingen van het Taalunieverdrag’. Maar we hadden nu juist vernomen dat er geen officiële spraakkunst nodig was. Wie deze woorden geschreven heeft, is niet echt duidelijk. Ze lijken te zijn geschreven door het duo Beheydt en Jansen zelf, maar ze klinken als geschreven door functionarissen van de Taalunie. Welke serieuze onafhankelijke taalkundige kan behoefte hebben aan een grammatica opgezet vanuit de bepalingen van het Taalunieverdrag? We nemen maar aan dat hier ‘Their Master's Voice’ spreekt, mogelijk modulerend op Beheydt's aanbeveling. Volgens de Taalunie dus, zijn er groepen taalgebruikers die een normatieve grammatica nodig hebben: ‘de gemiddelde volwassen taalgebruiker (die) vaak behoefte heeft aan een grammatica die als houvast en leidraad kan dienen bij de beoordeling van het eigen taalgebruik en dat van anderen. Anderstaligen die het Nederlands als tweede of als vreemde taal leren vragen een normatieve grammatica. En ook Nederlandstalige professionele taalgebruikers worden geconfronteerd met grammaticale problemen waarvoor ze een concrete oplossing willen’ (p.8). Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Taalunie prijst stelt op auspiciën. En | |
[pagina 556]
| |
niet alleen dat: er moet ook wat onder, en liefst veel. Het is uit wetenschappelijke discussies gevoerd in o.a. De Nieuwe Taalgids en Forum der Letteren duidelijk geworden dat men weliswaar forse kritiek op de ANS kan hebben, maar dat het heel wel mogelijk is ANS te verbeteren. Professionele taalkundigen zijn in het algemeen ook wel bereid hier aan bij te dragen door desgevraagd hun mening te laten horen of concrete verbeteringen voor te stellen. Voorzover ik kan nagaan is de communis opinio onder taalkundigen dat iets als ANS hoe dan ook erg bruikbaar is en zeker dient te worden voortgezet. Ook al heeft ANS in de eerste ronde nog niet voldoende gezag kunnen verwerven, bij verwerking van de gehoorde kritiek kan ze binnen redelijk korte tijd wel als norm worden geaccepteerd. Had de eerste druk van Van Dale gezag? Ik denk het niet. Gezag vestigen kost tijd, in het geval van ANS minstens één of twee decennia, denk ik, mede afhankelijk van de vraag in hoeverre ze effectief gesteund wordt door de Taalunie. Als de Taalunie verstandig is, zou ze gelden beschikbaar stellen om te bevorderen dat de herziening van de ANS zou kunnen plaatsvinden. Voor zover ik kan nagaan, is de ANS feitelijk geschreven ‘in de avonduren’, d.w.z. naast de hoofdbezigheden van de (meeste der) redacteuren. Door de taakverdeling en de plaatsgeldmodellen is veel geld weggepakt van de neerlandistische taalkunde ten behoeve van modieuzer zaken. Een heel natuurlijke oplossing voor het tijdsprobleem zou kunnen zijn om besprekingen aan te gaan met Wolters-Noordhoff en de auteurs van de ANS. De auteurs en/of anderen zouden de ANS kunnen herschrijven zodanig dat de kritiek op de eerste druk op een goede wijze wordt verwerkt. Auteurs kunnen dan bijvoorbeeld, gesubsidieerd door de Taalunie, tijdelijk worden vervangen in hun eigenlijke baan. Op die manier kan de Taalunie een nationaal perspectief verbinden met particulier initiatief. Met de verbetering van de ANS zou de enig juiste stap gezet worden op weg naar een normatief-pedagogische grammatica. Als zo'n ding er moet komen, dan hebben we er dus al één (of één in wording, zullen sommigen zeggen). Zodra de ANS norm is, kunnen er kleinere werken voor speciale doelgroepen uit worden afgeleid. Zolang er geen gezagdragend werk is waaruit kleinere door Beheydt en Jansen voorziene werkjes worden afgeleid, zullen die, per definitie bijna, ook niet normatief kunnen zijn. Tenzij de roede er wordt bijgehaald, de auspiciën dus. Er is geen enkele reden voor de Taalunie om woordenboeken en grammatica's onder haar auspiciën te krijgen. Dat moet ook beslist niet gebeuren, want wat er dan gebeurt, lijkt verschrikkelijk te gaan worden, zoals ik nu zal laten zien aan de hand van wat er niet in Voorzet 21 staat. De oorspronkelijk opzet van Voorzet 21 was dat er een notitie zou worden geschreven door L. Beheydt, F. Jansen en het duo A. Dirksen/J.A. Leloux-Schuringa (D/LS). Deze notitie zou worden samengesteld uit drie deelnotities. Al na enige tijd bleek dat de verschillen van inzicht te groot waren. Normen zijn niet zo gemakkelijk te smeden. Het lag niet aan het later weggezuiverde duo, want ook Beheydt en Jansen hebben in Voorzet 21 elk een eigen deelnotitie. Ik heb inzage gehad in de correspondentie die gevoerd is tussen de Taalunie en D/LS en dat stemt niet vreugdevol. Wat er uit duidelijk wordt is, dat afwijken van de mening van de Heer de Wandel niet erg op prijs wordt gesteld. D/LS mochten in hun notitie niet spreken over het Vlaams, en hun mening dat er in het onderwijs ruimte moest zijn voor Vlaamse varianten van het Standaard-Nederlands was aanleiding voor De Wandel om de samenwerking te verbreken. Het stuk van D/LS verschijnt over enige tijd | |
[pagina 557]
| |
in De Nieuwe Taalgids. Ik citeer iets uit de brieven. Op 13 januari 1988 schrijft O. de Wandel dat de notitie op persoonlijke titel wordt geschreven, ‘wat betekent dat de ingenomen standpunten niet noodzakelijkerwijze de opvatting van de Taalunie weergeven’. Dat klinkt veelbelovend. Dan volgt op 21 juni 1988: ‘Als tweede algemeen punt wil ik vermelden dat het Taalunieverdrag uitdrukkelijk uitgaat van de eenheid van de Nederlandse taal. Daarmee wordt het bestaan van variatie binnen de Nederlandse (standaard)taal niet tegengesproken of ontkend, maar het poneren van twee talen (het Vlaams en het Nederlands, dat ook wel Hollands wordt genoemd) in het gedeelte over Nederlandstaligen in de onderwijssituatie is daar geheel mee in strijd ... Graag zou ik de “introductie” veranderd willen zien conform het bovenstaande’. Hier wordt - overigens door een onjuiste interpretatie van het stuk van D/LS, dezen poneerden niet het bestaan van twee standaardtalen - op inhoudelijke gronden afgeweken van het idee van de persoonlijke titel. De Taalunie wil geen Vlaams meer horen, maar Nederlands in Vlaanderen. Op 11 augustus 1988 wordt gezegd: ...‘van Vlaams is in het Verdrag geen sprake. De notitie kan wel polemiserend van aard zijn en de mening van de auteur weergeven, maar uiteraard alleen binnen de marges van het Verdrag’ (cursivering en vet hjv). Kortom, D/LS exeunt, niet omdat hun werk niet goed was, maar omdat ze niet binnen de marge bleven. Wat de marges van het Verdrag zijn, wordt bepaald door de secretaris van de Taalunie, die juristen inhuurt als het Nederlands hem in de problemen brengt. We weten nu dat al diegenen die aan Voorzetten meewerken binnen de marges van het Verdrag blijven. En dat is waar ik hier de aandacht op wil vestigen: de Taalunie lijkt zich te ontwikkelen als een organisatie die linguisten gaat voorschrijven wat ze moeten gaan zeggen. Zelfs het ministerie van onderwijs en wetenschappen heeft dat in de afgelopen jaren niet durven te doen. Het lijkt me tijd dat Nederlandse taalkundigen zich gaan afvragen of er is soms iets aan het misgaan is met de Taalunie. De kernvraag gesteld in mijn vorige stukje, blijft: Waarom heeft de Taalunie geen structurele contacten gelegd met de Vakgroepen Nederlands aan de universiteiten? En een tweede vraag, ook reeds gesteld: Wie bepaalt wat er met die op allerlei manieren te gebruiken Voorzetten gebeurt? Misschien kan een journalist eens precies gaat uitvissen wat de Nederlandse Taalunie aan het doen is. Volgend jaar bestaat de Taalunie tenslotte 10 jaar en dan is er dus alle aanleiding tot een goede evaluatie. |
|