De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groenten, fruit en getalRudi Hendrickx en Johan RooryckGa naar voetnoot11 InleidingIn Lexicography and Conceptual Analysis maakt Wierzbicka enkele interessante opmerkingen over de semantische en morfologische eigenschappen van groenteen fruitnamen. Ze constateert dat die bepaald zijn door de manier waarop we een groente of vrucht behandelen en eten. Zo worden de Engelse woorden pumpkin, cabbage, lettuce, cauliflower en watermelon gebruikt als stofnaam, terwijl potato, carrot en apple voorwerpsnamen zijn, omdat ‘the former are thought of as things which would be too big for a person to be expected to eat a whole at one time’ (206). In ‘have apple for dessert’ en ‘have potato for dinner’ impliceert de stofnaam ‘that the food is served in a form in which one cannot be thought of as eating a whole single thing at one time’ (206). Net als Lévi-Strauss (1969) neemt Wierzbicka aan dat de semantische en morfologische eigenschappen van groente- en fruitnamen verschillen per taal en in ruimere zin cultureel bepaald zijn. In tegenstelling tot het Engels gebruikt het Russisch, bij voorbeeld, de woorden voor aardappel en wortel niet als voorwerpsnaam, maar als stofnaam: Ja kupil 5 kilogram karotski, morkovki. Precies ter wille van die culturele en linguïstische verschillen leek het ons interessant om ook voor het Nederlands de groente- en fruitnamenGa naar voetnoot2 eens onder de loep te nemen. In de loop van het onderzoek werd ons daarbij duidelijk dat de linguïstische eigenschappen van groente- en fruitnamen niet alleen cultureel zijn bepaald, maar dat er ook binnen één taalgebied regionale en zelfs individuele verschillen voorkomen. Die verschillen doen volgens ons echter niets af aan onze resultaten, integendeel, meestal kunnen ze aan de hand van de door ons te formuleren hypo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thesen worden uitgelegd. Onze hypothesen zullen moeten verklaren waarom de volgende zinnen wel of niet grammaticaal zijn. Concreet: waarom kunnen zinnen van het type (a) en (e) wel met bloemkool, maar niet met appel, hoewel de constituenten van de zin telkens dezelfde morfologische eigenschappen bezitten?
Voor ons onderzoek beperken we ons voorlopig tot groenten en fruitsoorten die zowel een morfologisch enkelvoud als meervoud hebben. Daarom sluiten we de volgende groepen en contexten uit: a. de groente- en fruitnamen die alleen een enkelvoudsvorm hebben: spinazie, selderij, andijvie, rabarber, sla, tuinkers, waterkers, broccoli, kervel, peterselie, dunsel, postelein, prei; b. de groentenamen die alleen een meervoudsvorm hebben: raapstelen, schorsenerenGa naar voetnoot3; c. zinnen waarin algemene waarheden worden vertolkt door middel van een enkelvoud: ‘De erwt is een peulvrucht’, ‘De grapefruit werd in 1824 ingevoerd in Amerika’. We houden ons nu bezig met de volgende vragen. Welke groenten en vruchten worden gebruikt als voorwerpsnaam en wat bepaalt het voorkomen van het enkelvoud of het meervoud? Welke groenten en vruchten kunnen als stofnaam gebruikt worden en in welke omstandigheden? We behandelen deze vragen in de twee volgende paragrafen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De ‘metrolinguïstische’ hypotheseWierzbicka suggereert dat de relatieve grootte van een vrucht of groente bepaalt hoe we ze morfologisch behandelen. Die ‘grootte’ ligt in dit artikel ten grondslag aan de zogenaamde ‘metrolinguïstische’ hypothese. De ‘metrolinguïstische’ hypothese probeert de kwantificatie met betrekking tot groenten en vruchten te verklaren. Kwantificatie beschouwen we als een oppervlakteverschijnsel, namelijk als het wel of niet voorkomen van een kwantor (bij voorbeeld een lidwoord of een kwantificerende naamwoordelijke groep). We onderscheiden discrete en niet-discrete kwantificatie. Discrete kwantificatie treedt op in de zinnen (b)-(d) onder (1)-(3) en in de vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende voorbeelden:
Telkens gaat het om één exemplaar of een aantal exemplaren van de groente of de vrucht. Die wordt duidelijk als een discreet voorwerp gezien en is bijgevolg telbaar. Zinnen waarin de groente- of de fruitnaam discreet kwantitatief wordt gebruikt (als voorwerpsnaam), bieden geen enkel probleem: elke groente of vrucht kan in zulke zinnen zowel in het enkelvoud als in het meervoud voorkomen. Bij niet-discrete kwantificatie worden de groenten of de vruchten niet geconceptualiseerd als individuele exemplaren, maar wel als een aanduiding voor de onbegrensde verzameling. Die vorm van kwantificatie vinden we onder andere bij het wegen van groenten en fruit. Vergelijk:
In (5) of soortgelijke zinnen kunnen we het onderwerp vervangen door groenten als linzen, erwten, bonen, tomaten, radijzen, wortelen, peultjes, rapen, asperges, uien en augurken. Ook deze fruitsoorten kunnen erin voorkomen: kersen, bessen, pruimen, druiven, aardbeien, noten, appels, sinaasappels, olijven en passievruchten. Aan de andere kant zijn dezelfde zinnen met pompoen, komkommer, ananas, meloen, pompelmoes en kokosnoot op z'n minst vreemd. In onze cultuur kopen we die laatste produkten meestal niet per gewicht of in een bos, maar wel per stuk. Of je kunt ze tenminste per stuk vragen, zonder dat je daarbij vreemd wordt aangekeken. De relatieve grootte van de vruchten of van de groente speelt daarbij een beslissende rol. Grotere soorten kopen we per stuk, kleinere niet. De ‘metrolinguïstische’ hypothese luidt dus voorlopig als volgt: In een discreet kwantitatieve situatie kan elke groente- of fruitnaam voorkomen in het enkelvoud en in het meervoud, afhankelijk van het aantal referenten. Laten we nu de volgende voorbeelden bekijken:
In tegenstelling tot wat in de ‘metrolinguïstische’ hypothese wordt beweerd, kan de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam van een grotere fruit- of groentesoort volgens (7a) blijkbaar toch voorkomen in een niet-discreet kwantitatieve situatie. Maar hij wordt dan gebruikt als stofnaam. Toch blijkt ook dat niet helemaal te kloppen, want (7b) is semantisch afwijkend. Het lijkt erop dat de manier waarop de groente of de vrucht wordt geconceptualiseerd, moet overeenstemmen met de conceptualisering die de context opdringt. Zo is de conceptualisering van bloemkool in (7b) als stofnaam onverenigbaar met de conceptualisering die de handeling ‘kopen’ veronderstelt. Je koopt immers het voorwerp ‘bloemkool’. De ‘metrolinguïstische’ hypothese kan nu als volgt worden geformuleerd: In een discreet kwantitatieve situatie kan elke groente- of fruitnaam voorkomen in het enkelvoud en in het meervoud, afhankelijk van het aantal referenten. De ‘metrolinguïstische’ hypothese verklaart evenwel niet waarom (10c) hieronder correct is. Terwijl in (8a, b) en (9a, b) een kwantor voorkomt, ontbreekt die in (10c). De hypothese is dus niet van toepassing.
Het ontbreken van een onbepaald lidwoord in (10c) wijst erop dat bloemkool daar geen voorwerpsnaam (de naam van een plant) is, maar wel een stofnaam. De observaties in (8)-(10) lopen trouwens opmerkelijk parallel met die in de zinnen (a) en (e) onder (l)-(3). We moeten dus proberen vast te stellen welke factoren een rol spelen bij het gebruik van groente- en fruitnamen als stofnaam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De ‘gastrolinguïstische’ hypotheseVergelijk de volgende zinnen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We constateren dat de groenten en vruchten die in (11) kunnen staan in de plaats van bloemkool niet alleen de grotere soorten groenten en fruit zijn. Ook banaan, appel, perzik, pompelmoes, mango, papaja, citroen, tomaat en ui treden hier op in het enkelvoud en als stofnaam. Alleen de zeer kleine soorten, zoals rozijnen en erwten, evenals wortelen en aardappelen, gedragen zich nog zoals spruitjes in (11d): ze krijgen een meervoud. In de context van ‘lusten’ lijken de grootte van de groenten en de vruchten, en de manier waarop ze verkocht worden, weinig of geen rol meer te spelen. Het lijkt er daarentegen op, dat de ‘culinaire status’ (de bereidingswijze) van de groenten en de vruchten een belangrijke factor is. Alle groenten en vruchten die zich gedragen volgens het patroon van (11a) kùnnen in verwerkte vorm gepresenteerd worden. Als er enige context wordt toegevoegd, is dat vrij duidelijk. Neem de fruitsoorten appel, banaan, perzik, peer, mango. Een zin van het type (12a) is met die vruchten enkel mogelijk, als het bij voorbeeld gaat over een vruchtensla, maar niet als het over een tussendoortje gaat. In het laatste geval treedt de voorwerpsnaam op.
Het verschil in interpretatie blijkt ook duidelijk uit de volgende minimale paren:
Bij (13a) stellen we ons zonder twijfel schijfjes banaan voor, bij (13b) daarentegen een hele of een halve banaan. Iets soortgelijks gebeurt bij (13c) en (13d). In het eerste geval zien we een plant voor ons, in het tweede een bereiding. Zelfs bij minder gebruikelijke bereidingswijzen van kleinere vruchten zoals kersen of braambessen treedt dat verschil in conceptualisering op. In een gerecht waarin de oorspronkelijke vorm van de vrucht verloren gaat, zoals in een milkshake, worden ook kers en braambes stofnamen.
De ‘gastrolinguïstische’ hypothese luidt dus: Vruchten en groenten treden op als stofnaam, als ze op de een of andere manier verwerkt of bewerkt zijn of als ze in hun gebruikelijke bereidingswijze op de een of andere manier hun oorspronkelijke vorm verliezen. Dat klopt in elk geval voor de grotere groenten en vruchten waarvan stukken worden afgesneden (kool, ananas) of die in de bereiding tot een massa verworden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin de vorm van de oorspronkelijke plant niet meer te herkennen is (bloemkool), maar ook voor de gevallen in (12)-(14). Uit de zinnen (a) en (e) onder (l)-(3) blijkt dat de taalgebruiker de groente of de vrucht ook anticiperend kan conceptualiseren. De context ‘duur zijn’ is immers vergelijkbaar met de context ‘kopen’, waarin de produkten worden geconceptualiseerd als voorwerpen en niet als stoffen. Wie zegt dat ‘bloemkool duur is’ of dat ‘kokosnoot duur is’, anticipeert dus eigenlijk op de vorm waarin de bloemkool of de kokosnoot wordt ‘gegeten’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieDe vraag rijst nu hoe beide hypothesen zich tot elkaar verhouden. Het lijkt ons het beste dat we ze samenbrengen in een soort van boom die de conceptualisering door taalgebruikers nabootst. In elke situatie moet een groente- of fruitnaam aan die boom getoetst worden. Een belangrijke aanwijzing voor de correctheid van onze hypothesen is dat ze verklaren waarom de groenten die we aan het begin van onze bijdrage hebben uitgesloten (b.v. sla, andijvie, peterselie), nooit in het meervoud voorkomen. Wanneer deze groenten getoetst worden aan beide hypothesen, komt er een enkelvoud uit de bus, want ze worden als stofnaam, ‘getrapt’ in de eerste knoop van de boom. De oorspronkelijke begrensbaarheid en vorm van sla, andijvie en peterselie gaan in de gebruikelijke bereidingswijze immers verloren. De hypothesen die we hierboven hebben geformuleerd, zijn zowel cognitief als didactisch belangrijk. Op cognitief-linguïstisch niveau is het van belang vast te stellen dat morfologi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche facetten van bepaalde substantieven afhankelijk van de pragmatische situatie beregeld moeten worden. De manier waarop de taalgebruiker de groenten en vruchten in een bepaalde context conceptualiseert, bepaalt de linguïstische formulering. De boom laat zien dat er individuele verschillen kunnen optreden in de formulering. Afhankelijk van de manier waarop de spreker het produkt ziet, beschouwt hij het als een voorwerp of als een substantie.Ga naar voetnoot5 Welke factoren de conceptualisering beïnvloeden, zou eens onderzocht moeten worden. Ongetwijfeld speelt de vertrouwdheid met het produkt daarbij een belangrijke rol. Wie bij voorbeeld kiwi's enkel kent in de vorm van groene schijfjes op een vruchtentaart, kan kiwi beschouwen als stofnaam. Maar iemand die weet dat kiwi's eivormige, harige vruchten zijn en ze geregeld koopt, beschouwt ze waarschijnlijk als voorwerpen. Dan zou voor de eerste de volgende zin acceptabel zijn, maar voor de laatste niet:
Het zou interessant zijn om na te gaan welke invloed situationele en sociodemogratische factoren hebben op de conceptualisering. In streken waar bepaalde vruchten gekweekt worden, conceptualiseren de kwekers ze misschien anders dan de mensen elders die ze opeten. Ook is het denkbaar dat bij voorbeeld in een veiling elke groente- of fruitsoort als een stofnaam kan worden beschouwd, omdat de produkten er niet als begrensde, individuele entiteiten worden gezien. Daarnaast mag het didactische belang van onze beschrijving niet onderschat worden. Moedertaalsprekers hebben intuïties en taalgevoel met betrekking tot wat goed Nederlands is en wat niet. Anderstaligen daarentegen hebben expliciet geformuleerde regels nodig om het Nederlands te leren beheersen. Wij hebben geprobeerd hier voor groente- en fruitnamen zulke regels expliciet te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|