De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Nogmaals het wagenspel van MasscheroenP.F.J.M. ElighHet dramatisch hoogtepunt in Marieken van Nieumeghen is ongetwijfeld de marktscène, waarin Marieken door het zien van het spel van Masscheroen tot achterdincken komt, een gemoedsgesteldheid waaronder we een bezinning moeten verstaan die tot berouw leidt. Dit spel, ‘nog een stuk van een echt Satansproces’,Ga naar voetnoot1 is toneel in toneel, een klein mysteriespel in het groot geheel van een mirakelspel. De inhoud van dit interessant stuk dramatiek heeft lange tijd in handboeken, tekstuitgaven en artikelen nauwelijks aandacht gekregen. De eerste en tot nu toe enige studie die uitvoerig op het spel zelf ingaat, is Het Wagenspel van Masscheroen door L. Peeters.Ga naar voetnoot2 In mijn artikel wil ik het verloop van het spel volgen en daarbij mijn inzichten vergelijken met die welke we in de genoemde studie aantreffen. Terecht wordt in de studie van Peeters bepleit de eigengeaardheid van ons wagenspel voor ogen te houden en niet af te glijden naar een vergelijking met de twee andere versies in onze Middelnederlandse letterkunde.Ga naar voetnoot3 Ik wil hierbij opmerken dat die eigengeaardheid mede bepaald wordt door de functie die het wagenspel heeft in het geheel. Deze is, de vicieuze cirkel waarin Marieken zich bevindt, te doorbreken. Waarin deze bestaat wordt ons duidelijk als we lezen hoe ze in Antwerpen ‘haar sondich leven een luttel beclaecht’.Ga naar voetnoot4 Ze leidt een zeer slecht leven, het bewustzijn daarvan dringt tot haar door, ze meent echter dat het te laat is voor berouw en zet haar verdorven leven dus maar voort. Het wagenspel heeft geen andere bedoeling dan haar duidelijk te maken dat het, tijdens dit aardse leven, nooit te laat is om terug te keren tot God. Het moet daartoe eenvoudige zaken die bij Marieken op de achtergrond waren geraakt, weer scherp bewust maken. Het gaat hier om waarheden die door sermoenen, legenden, exempelen en andere vormen van onderricht geestelijk gemeengoed waren van het volk.Ga naar voetnoot5 Het stuk wordt geopend door Masscheroen, die zijn zaak aanhangig maakt bij God. Hij stelt de duivels, die eeuwig gestraft zijn om ‘eenen ghepeyse cort’, tegen- | |
[pagina 338]
| |
over de mensen, die voortdurend zondigen, maar telkens weer worden begenadigd. Zijn pleidooi houdt geen verzoek in om herziening van het vonnis dat eens over de duivels is uitgesproken. De duivel is versteend in boosheid en daarom niet bij machte zich berouwvol tot God te keren. Dat daarom zijn straf eeuwig is, vinden we impliciet terug in Gods antwoord, dat tevens geldt voor elk mens die volhardt in het kwaad: Mijn ontfermherticheyt en es niemant gebrekelijc,
Die berou heeft eer dat leven is gheynt,
Die in tijts met berouwe bekint,
Dat ic een God ben ontfermhertich ende rechtveerdich.
750[regelnummer]
Maer die so versteent bliven in ercheden onweerdich,
Dat si nemmermeer en hebben achterdincken,
Die moeten met Luycifer inden afgront sincken,
Daer niet en is dan handen wringhen.
Peeters acht dit fragment van bijzonder belang. ‘De versregels 746-753 verdienen onze verdere aandacht voor een beter begrip van het wagenspel. Zij zijn namelijk bijbels geïnspireerd en wijzen ons de weg naar een nieuwe visie op het geheel.’Ga naar voetnoot6 Na bovenstaande versregels geciteerd te hebben vervolgt hij: ‘Men kan deze tekst zonder veel omwegen in verband brengen met Lukas 13: 24-28, waar van de verwerping der ongelovigen sprake is. De tekst wordt in de prediking toegepast op diegenen, die na hun dood niet in het rijk der hemelen zullen binnentreden omdat de tijd tot bekering voor hen voorbij is (tekst naar de Statenbijbel van het Ned. Bijbelgenootschap): Strijdt om in te gaan door de enge poort: ... En hij zal zeggen: Ik zeg u, ik ken u niet van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid. Aldaar zal zijn weening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham en Isaäk en Jakob en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen.’Ga naar voetnoot7 Ik heb ernstig bezwaar tegen het feit dat hier geen onderscheid gemaakt wordt tussen het bijzonder oordeel (iudicium particulare) en het algemeen oordeel (iudicium generale). Het eerste is individueel, het tweede collectief. Bij de dood van de mens, aldus de leer van de Kerk,Ga naar voetnoot8 wordt de ziel van het lichaam gescheiden en ondergaat het bijzonder oordeel. De straf van de hel treedt bij hen die ertoe worden veroordeeld, onmiddellijk na het sterven in. Bij de verrijzenis op de jongste dag zullen de tot stof vergane lichamen met de zielen worden verenigd. De lichamen van de verdoemden zullen opstaan in schande, met het teken van de eeuwige verwerping. Bij het algemeen of laatste oordeel zullen de verdoemden met lichaam en ziel verwezen worden naar de hel. In de geciteerde tekst uit het wagenspel, gaat het om wat iedere in boosheid versteende mens na zijn sterven te wachten staat, verwerping dus bij het bijzonder oordeel. De aangehaalde tekst uit Lukas is het antwoord op Luk. 13, vs. 23: ‘En | |
[pagina 339]
| |
iemand zeide tot Hem: Here, zijn het weinigen die behouden worden?’ Wat dan volgt heeft niet in eerste instantie betrekking op de mens, maar op de mensheid. De tekst besluit met vs. 29-30: ‘En zij zullen komen van Oost en West en van Noord en Zuid en zullen aanliggen in het Koninkrijk Gods. En zie, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn en er eersten, die de laatsten zullen zijn.’ Lukas 13:24-28 heeft dus betrekking op het algemeen oordeel. Juist omdat het hier gaat om twee verschillende oordelen, kan men bezwaarlijk verbinding leggen tussen de tekst uit het wagenspel en die uit de bijbel. Peeters doet dit wel en dat leidt tot conclusies die ik niet tot de mijne kan maken. Hij interpreteert, uitgaande van bijbelteksten die betrekking hebben op de tekenen van de jongste dag en het laatste oordeel,Ga naar voetnoot9 het wagenspel, m.i. ten onrechte, in eschatologische zin. Wat dit laatste betreft: eschatologisch kan al datgene genoemd worden wat betrekking heeft op de eschata, de uitersten, waarbij dan voornamelijk gedacht wordt aan de uitersten van heel de mensheid en heel de wereld. Men kan spreken van eschatologische profetieën, die in het Nieuwe Testament betrekking hebben op de feiten rondom Christus' parousie. Vaak zijn eschatologische profetieën ingekleed in een zg, apokalyptische wijze van uitbeelding die gekenmerkt wordt door het beschrijven van kosmische storingen en een sterk profetisch perspectief.Ga naar voetnoot10 Op blz. 98 identificeert Peeters de teekenen oft voerboden uit het wagenspel met die welke aan de jongste dag voorafgaan en die hij aanwijst in het zg. Limburgse Leven van Jezus, cap. 195, een tekst die Mattheus 24:6-7 en Lukas 21:9-12 harmonieert. In deze interpretatie van het wagenspel past die van de Mariafiguur: ‘Maria (...) speelt reeds bij Caesarius van Heisterbach, Dialogus Miraculorum, Liber XII, 58 een soortgelijke rol als in het wagenspel van Masscheroen; als Christus het oordeel over het mensdom wil, omdat de mensen een verkeerde instelling hebben tegenover God, en zij dagelijks maar zondigen, en hij de straf der laatste dagen niet langer wil opschorten, komt Maria bij haar zoon pleiten voor uitstel, zodat de mensen alsnog tijd gelaten wordt om zich voor te bereiden. Het wagenspel heeft het oude Masscheroen-verhaal in dezelfde, nl. eschatologische, zin omgebogen. Hier manifesteert zich een steeds sterker wordende laat-middeleeuwse ontwikkelingstendenz.’Ga naar voetnoot11 Ik geloof niet dat we het wagenspel in die traditie moeten plaatsen. Ongetwijfeld wekken eertbevinghe, dobbel sonnen, sterren met steerten; pestelencien, orloghen, dier tijden gedachten aan de tekenen die de dies irae en het laatste oordeel voorafgaan. Maar moeten we ze hier in eschatologische zin interpreteren? Meer dan één fragment wijst in een andere richting. Maria smeekt: Sent hem lieden eerst teekenen oft v(o)rboden,
790[regelnummer]
Alsoe ghi pleecht in sulcke noode,
Eertbevinghe, dobbel sonnen, oft sterren met steerten
De genoemde natuurverschijnselen blijken volgens vs. 790 de gewone voortekenen te zijn van Gods toorn en hoeven niet in verband gebracht te worden met het einde | |
[pagina 340]
| |
der tijden.Ga naar voetnoot12 Hetzelfde blijkt uit de context waarin de andere rampen zijn geplaatst:
Ich heb dicwils soe veel teekenen ghebaert,
Daer si af behoorden te sijn vervoert;
Pestelencien, orloghen, dier tijden,
800[regelnummer]
Daermen met rechte voer soude vermiden
Die sonden, die mijn godheit verleden.
De rampen worden - in tegenstelling tot de tekenen van Christus' parousie - ook duidelijk gezien als straf: Ick sal mijn stranghe sweert van iusticien
Moeten doen sniden met punicien
985[regelnummer]
Ende mijn plaghen senden, quaet om verdraghen.
De duivel, als werktuig van Gods straffende toorn, vraagt: Soudi Lucifer ende die helsche collegie
825[regelnummer]
Gheen consent willen gheven ende gehinghen
Dat wi die mensche wat castien ghingen,
Van haren mesdaden ende van haerder quaetheyt?
De tegenspeler van Masscheroen is Maria. Hoe moeten we haar optreden in het wagenspel interpreteren? Peeters ziet Maria's positie en argumenten, ‘sterk beïnvloed door haar plaats, die zij in een in opgang zijnde verering heeft verworven. In deze ontwikkeling horen ook de apocalyptische beelden en argumenten en het daaraan beantwoordend wederwoord van Christus. (...) Vooral in de late middeleeuwen (14de-15de eeuw) wordt de Maria Apocalyptica bekend; zij smeekt als voorspreekster van de mensheid de opschorting van de oordeelsdag af, die Christus over het zondige mensengeslacht wil laten komen. Speciaal de apocaliptische Pestbilder uit de 14de en 15de eeuw documenteren deze rol van de moeder Gods. Mede door deze in de late middeleeuwen meer en meer bekend geworden voorstelling van Maria is de schematische rolverdeling in het wagenspel tussen Massche- | |
[pagina 341]
| |
roen - Christus, Maria - Christus te verklaren.’Ga naar voetnoot13 Behalve het bezwaar dat ik heb tegen de zienswijze dat Maria hier, als voorspreekster van de mensheid, de opschorting van de oordeelsdag bepleit, is er voor mij ook de vraag of we bij de verklaring van de schematische rolverdeling in het wagenspel tussen Masscheroen - Christus, Maria - Christus, moeten denken aan de apokalyptische Pestbilder uit de 14de en 15de eeuw. Die rolverdeling, die appelleert aan resp. de gerechtigheid en de barmhartigheid van God, is veel ouder en nauw verbonden met de al groeiende Mariaverering. Vooral in de Franse Mariamirakelen vinden we vaak processen om de ziel, die zich als volgt laten omschrijven: een mens is gestorven, en na een dispuut over 't bezit van zijn ziel brengen de engelen en duivels hun geschil voor de stoel van God, aan wiens zijde steeds Maria het woord voert ten gunste van de betwiste ziel. Op een enkele uitzondering na is de afloop deze, dat de duivels hun prooi moeten uitleveren.Ga naar voetnoot14 De Maria uit het wagenspel sluit aan bij die uit de legenden en exempelen. Zij is niet de Maria Apocalyptica die God smeekt het algemeen oordeel op te schorten, maar de moeder die haar kinderen wil beschermen tegen de listen en de lagen die de duivel beraamt tegen hun tijdelijk en eeuwig heil. Die rol kon zij te meer vervullen omdat zij juist in die tijd steeds meer gezien wordt als de moeder die in grote mate menselijke vreugden en menselijke zorgen heeft gekend. In het wagenspel doet zij een beroep op Christus' meedogen, o.a. door hem eraan te herinneren dat haar lichaam hem gedragen heeft en gevoed. Juist in de late middeleeuwen was men vertrouwd geraakt met de voorstelling van de Madonna die haar kind voedde aan de borst. Liederen uit die tijd als Jhesus kerst, Marien kint en Doen Cristus was geboren, spreken over dit intiem gebeuren, dat ook te zien was op de schilderstukken van Jan van Eyck, Gerard David, Dirk Bouts en Jan Gossaert van Mabuse. Vòòr het einde van de middeleeuwen zijn deze taferelen vrij zeldzaam.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 342]
| |
De belangrijkste bede tot Maria is het Weesgegroet. Het heeft een lange voorgeschiedenis.Ga naar voetnoot16 Aanvankelijk bestond het uit de begroeting van de aartsengel Gabriël: ‘Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met U’ (Luk. 1:42). Deze woorden staan al in een antiphonarium van Gregorius de Grote, eind zesde eeuw. Nadat het eeuwenlang deze vorm had gekend, werd het in de bewogen vijftiende eeuw, in de tijd van Marieken van Nieumeghen, door de Kerk voltooid met de bede: ‘Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood.’ Een bede dus om voorspraak bij God voor haar kinderen, in tijd en eeuwigheid. Dit is ook de gedachte aan het slot van het wagenspel van Masscheroen, deze spiegel der zaligheid, waarin zij als advocata nostra de harten aanspreekt en er haar beeld in achterlaat |
|