De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Des borchgraven doot van CouchiGa naar voetnoot*E. van den Berg1 InleidingEen opmerkelijke Middelnederlandse konstruktie wordt gerepresenteerd door de volgende woordgroepen:
In deze konstruktie omsluit een ‘gesplitste’ attributieve bepaling een door mij gekursiveerd substantief; deze bepaling bestaat uit een vóór de substantivische kern staand substantief in de genitief, en een erna geplaatste PP. Deze konstruktie is in het Nieuwnederlands ongrammatikaal:
Het doel van deze bijdrage is tweeledig: ik zal nagaan hoe deze konstruktie verantwoord moet worden, en proberen te verklaren waarom ze uit onze taal verdwenen is.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||
2 Enige relevante syntaktische verschijnselenIn deze paragraaf bespreek ik een aantal syntaktische principes die samen een rol lijken te spelen bij de in dit artikel onderzochte verschijnselen. Verplaatsing van een zinsdeelstuk (een deel van een zinsdeel) is theoretisch slechts mogelijk (vgl. Koster 1987: 183), als het betrokken zinsdeel een zgn. inherent zinsdeel is, d.w.z. een zinsdeel dat naar de betekenis een aanvulling, een komplement bij bijv. het werkwoord is, zoals een direkt objekt of een naamwoordelijk deel van het gezegde:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In (3b) en (4b) is een deel weggehaald uit een direkt objekt resp. een naamwoordelijk deel, in (5b) uit een vrije predikatieve toevoeging. Omdat een vrije predikatieve toevoeging geen inherent zinsdeel is, is (5b) ongrammatikaal.
Verplaatsing van een zinsdeelstuk is slechts mogelijk, als het betrokken zinsdeel op zijn onderliggende, ‘oorspronkelijke’ positie staat. Gegeven het onderscheid tussen onderliggende, primaire posities en afgeleide, secundaire posities (zie verder Koster 1987: 180-182) kunnen we het volgende zeggen: in (3a) staat Piet, het subjekt bij gedaan heeft, op zijn onderliggende plaats en het korresponderende wie in (3b) op een afgeleide positie. Men zie nu de zinnen (6) tot (8):
In (6) staat het voorzetselvoorwerp op zijn onderliggende plaats vlak voor het werkwoord en is verplaatsing mogelijk. In (7) en (8) bevindt het zich op afgeleide plaatsen, zodat (7b) en (8b) ongrammatikaal zijn. Hierbij valt op te merken, dat inherente zinsdelen zoals het voorzetselvoorwerp en het naamwoordelijk deel onderliggend onmiddellijk naast, i.c. vóór het werkwoord staan. Dat is een uitvloeisel van het coherentieprincipe, dat zegt dat wat qua betekenis nauw met elkaar verbonden is, onderliggend dicht bij elkaar staat (zie Koster 1974). Tussen het hoofd van een voorbepaling en de door die voorbepaling bepaalde kern mag zich geen nabepaling bij het hoofd van die bepaling bevinden. Voor de werking van deze beperking, het zgn. Head Final Filter, zie men de volgende zinnen:
In het ongrammatikale (9a) bevindt zich, anders dan in (9b), tussen hoofd gelukkige en kern man de nabepaling met zijn lot. Het is overigens niet mogelijk om de nabepaling naar achteren te verplaatsen teneinde aan het filter te ontkomen:
Weliswaar bevindt de bepaling zich op haar onderliggende positie, maar attributieve bepalingen zijn echte bepalingen en geen inherente zinsdelen, zodat er geen delen uit weggehaald mogen worden. Een plausibele verklaring voor dit filter lijkt, dat voor morfologische processen zoals de kongruentie tussen adjektief en substantief de betrokken woorden zo dicht mogelijk bij elkaar moeten staan.Ga naar voetnoot2 Dit principe zal dan ook verantwoordelijk zijn voor het verschil in grammatikaliteit tussen (10a) en(10b):
In (10a) wordt het kasusmorfeem s van de kern dood gescheiden door de nabepa- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ling van Oranje, in (10b) staan genitief-s en dood naast elkaar. Hiermee zijn we bij het laatste te bespreken principe gekomen: substantiefgroepen moeten in hun geheel kasus krijgen. Kasus kan worden toegekend door werkwoorden (omdat ik de man zie), door voorzetsels (naast de man), in een beperkt aantal gevallen door adjektieven (die taal machtig; in het Middelnederlands, waar deze mogelijkheid frekwenter voorkomt, staat de betrokken substantiefgroep in de genitief), en in het Middelnederlands ook door substantieven (die sone des conincs; ook hier verschijnt de genitief). Van belang is, dat hier sprake is van een abstrakt kasusbegrip; de bedoelde abstrakte kasus wordt in het Nieuwnederlands meestal niet fonologisch uitgedrukt, maar in talen als het Latijn, het Duits en het Middelnederlands wel. Een eventueel kasusmorfeem hecht zich in zulke talen in principe in eerste instantie aan de kern van de bepaling, waarna een kongruentiemechanisme ook lidwoorden etc. van de juiste kasus voorziet (zie Van Gestel 1986, hoofdstuk 5). | |||||||||||||||||||||||||||||
3 De onderliggende volgorde van ‘des borchgraven doot van Couchi’Als we aannemen dat in de onderliggende volgorde des borchgraven van Couchi één zinsdeel is, en dat ligt voor de hand omdat in deze groep van Couchi een bijvoeglijke bepaling bij borchgrave is, zijn er in principe als onderliggende volgorde twee mogelijkheden:
Beide volgorden zijn in het Middelnederlands mogelijk, al lijkt die van (llb) slechts in een beperkte periode produktief. Ik heb namelijk in de literatuur slechts voorbeelden gevonden uit de periode ca. 1350 tot ca. 1500, waarvan ik een tweetal geef:
Groep (12a), het vroegste door mij gevonden geval, afkomstig uit de Renout van Montalbaen, stamt uit een tekst die weliswaar oorspronkelijk omstreeks 1200 ontstaan is, maar die hier in een handschrift overgeleverd is dat ca. 1350 afgeschreven moet zijn. Omdat de betrokken passage er verdacht uitziet (kint rijmt op de stoplap met genint, het betrokken vers geeft volstrekt overbodige informatie, en de twee volgende verzen rijmen onzuiver, sprongen: stonden), lijkt het waarschijnlijk, dat deze verzen pas laat de ons overgeleverde vorm gekregen hebben. Bovendien zijn in het handschrift de laatste letters van Haymijns aangegeven met een afkortingsteken, zodat naar de juiste vorm gegist moet worden. Voorbeeld (12b) is afkomstig uit Jan van Leydens Kroniek van Brederode, die ca. 1485 is geschreven.Ga naar voetnoot3 Echter, (11b) kan gegeven de in paragraaf 2 besproken voorveronderstellingen niet de onderliggende volgorde representeren, omdat het kasusmorfeem, i.c. dat van de genitief, -en, door de nabepaling van Couchi van kern doot gescheiden wordt. Met andere woorden, er treedt dan tegenstrijdigheid op met het principe dat in een voorbepaling bij een substantief het hoofd van die bepaling om kasus te krijgen zo dicht mogelijk bij dat substantief moet staan. We moeten besluiten tot (lla) als vertegenwoordiger van de onderliggende volgorde van dergelijke groepen. Konstrukties als des borchgraven doot van Couchi moeten dus verantwoord | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||
worden door uit te gaan van een onderliggende volgorde doot die borchgrave van Couchi. Hier krijgt die borchgrave van Couchi genitiefkasus van het aangrenzende substantief doot. Tenslotte wordt des borchgraven naar zijn prenominale positie verplaatst door de toepassing van een algemene vooropplaatsingsregel die o.a. verantwoordelijk is voor de alternantie indirekt objekt-subjekt / subjekt-indirekt objekt in passieve zinnen:
In hoeverre is deze gang van zaken nu in overeenstemming met de in paragraaf 2 besproken voorwaarden? Aan het principe dat inhoudt dat verplaatsing van des borchgraven alleen mogelijk is vanuit de onderliggende positie, is voldaan. Verder krijgt die borchgrave van Couchi kasus op een moment dat hij onmiddellijk naast kasustoekenner doot staat. En de voorwaarde dat het zinsdeel van herkomst een inherent zinsdeel moet zijn? Ook daaraan lijkt te worden voldaan: een dood (1a) is altijd iemands dood, er is altijd een ‘subjekt’; je bent altijd de dochter (1b) van iemand; er is steeds iemand die de strijd (1c) aanbindt en iemand die de reis (1d) onderneemt. Enigszins problematisch zijn dan groepen als (1e), waar de genitiefbepaling een possessieve genitief is, maar de omstandigheid dat deze haar kasus van de kern krijgt, wijst al op een nauwe relatie. Met betrekking tot groepen als (11b) en (12) is al opgemerkt, dat ze relatief zeldzaam zijn. Vaker vindt men konstrukties als (14) (geciteerd naar Van Es: 417):
Voor groepen als deze stel ik een herordeningsregel voor, die in de naar voren verplaatste bepaling het hoofd daarvan (hertogen resp. coninc) aangrenzend maakt aan de kern (dochter resp. kint), een regel zoals we ook voor de afleiding van (9b), een met zijn lot gelukkige man, moeten aannemen. In (14b) is in hoofd coninc bovendien de genitief-s weggelaten; getuige (15) kon men in het Middelnederlands kennelijk met één kasusmorfeem per groep volstaan:
| |||||||||||||||||||||||||||||
4 Een klein probleemDe hierboven ontwikkelde analyse stuit echter op een probleem. Onderliggend is des borchgraven namelijk niet één konstituent, zoals boomdiagram (16) laat zien:In woorden: het lidwoord des is niet rechtstreeks met borchgraven verbonden, maar met borchgraven van Couchi. Aangenomen dat alleen konstituenten (woordgroepen die in een boomdiagram exklusief door één knoop gedomineerd worden) verplaatst kunnen worden, moet ervoor gezorgd worden dat des borchgraven één konstituent wordt. Dat kan door een regel aan te nemen die de voorzetselgroep van Couchi losmaakt van zijn kern borchgraven: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een regel die nabepalingen losmaakt van hun kern, is niet ongemotiveerd. Hij heeft ook gewerkt in (18), waar de betrokken voorzetselgroepen uiteindelijk rechts van het werkwoord in de uitloop van de (bij-)zin verschijnen:
In hoeverre (17) de juiste afgeleide struktuur weergeeft, moet overigens nader onderzocht worden. | |||||||||||||||||||||||||||||
5 De verdwijning van de onderzochte konstruktieDe tijd is nu rijp een poging te wagen om te verklaren, waarom de konstruktie in kwestie verdwenen is. Het komt me voor, dat dit een gevolg is van het verlies van het vermogen van substantieven om genitiefkasus naar rechts toe te kennen. Vóór deze veronderstelling pleit de gelijktijdigheid van de beide ontwikkelingen: de hier centraal staande konstruktie raakt in de loop van de zestiende eeuw in onbruik, terwijl in dezelfde periode de postnominale genitief met des uit de volkstaal verdwijnt (zie Geerts 1966: 153). In plaats daarvan vinden we twee andere mogelijkheden, waarvan de eerste reeds in het Middelnederlands gebruikelijk was:
In (19a) krijgt de borchgrave van Couchi kasus van het voorzetsel van; in (19b) vinden we de nieuwe mogelijkheid, waarvan mijn vroegste voorbeeld (20) is (weer geciteerd naar Van Es: 417); hier krijgt de ‘bepaling’ prenominaal kasus:
Deze woordgroep is evenals (12b) afkomstig uit de Kroniek van Brederode van ca. 1485. De gevallen (12) zullen dus als menggevallen tussen de oude en de nieuwe konstruktie beschouwd moeten worden, die alleen in de overgangsperiode voorkwamen.Ga naar voetnoot4 Ze moeten mijns inziens geanalyseerd worden door uit te gaan van de volgorde van (11a), waar de bepaling ‘ouderwets’ postnominaal kasus krijgt maar uiteindelijk ‘modern’ in haar geheel prenominaal verschijnt. Uit de overgangstijd stamt ook de merkwaardige woordgroep (21):
Deze weer bij Van Es (: 417) gevonden konstruktie is afkomstig uit de omstreeks 1440 geschreven Kroniek van Vlaanderen van Jan van Dixmuiden. Hier lijkt zowel het hoofd van de bepaling, Heeren, als de hele bepaling, des Heeren van Brederodens, van een genitiefmorfeem voorzien te zijn! De nieuwe konstruktie is niet zonder meer de rechtstreekse voortzetting van de oude. In de eerste plaats treedt de genitief-s nu alleen op bij personen (*de berms begroeiing), in de tweede plaats nu ook bij vrouwen (Maries fiets), terwijl de s historisch gezien alleen bij mannelijke en onzijdige woorden thuishoort. Ten derde | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hecht het kasusmorfeem zich niet meer aan het hoofd van de bepaling maar aan de hele groep, en ten vierde duidt de pregenitief nu steeds een bezit of een oorsprong aan; ‘Gods vrees’ kan nu niet meer ‘de vrees voor God’ betekenen.
Tenslotte moet de vraag beantwoord worden waarom groepen als (2) (Willems dood van Oranje) nu ongrammatikaal zijn. Om die vraag te beantwoorden moeten we eerst weer onderzoeken wat de onderliggende volgorde is. Beschouwen we eerst (22a):
Deze woordgroep kan met een onverdacht niet-inherent zinsdeel, een attributieve bepaling, worden uitgebreid tot (22a'):
Hieruit volgt, dat Willem van Oranje niet op de primaire plaats van een inherent zinsdeel, niet in komplementspositie staat; inherente zinsdelen staan volgens het koherentieprincipe immers onderliggend zo dicht mogelijk bij hun kern. Dat kan twee dingen betekenen: òf de pregenitief is wel een inherent zinsdeel maar staat niet op zijn onderliggende plaats, en dan is verplaatsing van van Oranje naar achteren verboden, òf hij staat op zijn onderliggende plaats maar is geen inherent zinsdeel, en dan is zo'n verplaatsing evenmin toegestaan. Onderzoeken we nu (22b) als mogelijke onderliggende volgorde:
Hier kan Willem van Oranje op twee manieren kasus krijgen: door invoeging van het voorzetsel van of door verplaatsing naar de prenominale genitiefpositie. In het laatste geval is een daarop volgende verplaatsing van van Oranje verboden, omdat Willem van Oranje dan niet meer op zijn onderliggende plaats staat. Het is in het Nieuwnederlands echter ook niet meer mogelijk eerst van Oranje af te splitsen en dan alleen Willem naar voren te verplaatsen, zoals dat in het Middelnederlands kon. In het Nieuwnederlands heeft de hele bepaling Willem van Oranje, anders dan in het Middelnederlands, nog geen kasus gekregen, en de eis is, dat de hele substantiefgroep die krijgt. Als we nu eerst een deel van de bepaling afsplitsen, onttrekt dat deel zich aan kasustoekenning en wordt niet aan de genoemde eis voldaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
7 Een overblijvend probleemNog niet alle problemen zijn nu opgelost. Men zie de voorbeelden (23) en (24):
In groepen als deze bestaat de gesplitste bepaling uit een vooropgeplaatst adjektief, dat door een lidwoord o.i.d. voorafgegaan kan worden, en een achtergeplaatste voorzetselgroep. Het lijkt voor de hand te liggen konstrukties als deze op een soortgelijke manier te verantwoorden als de hiervoor besprokene. De struktuur van (23) is dan (23a):
Met andere woorden, ook hier zou het hoofd van de bepaling gebeten van venijn, het adjektief gebeten, naar voren verplaatst zijn. Dat betekent echter, dat in het Middelnederlands attributieve adjektieven onderliggend in postpositie staan. Helaas is die veronderstelling (anders dan voor het Middelengels, zie Lightfoot 1979: 205) weinig aantrekkelijk. In het Middelnederlands is de postpositie namelijk een gemarkeerde uitzondering, die hoofdzakelijk in rijmpositie voorkomt. Een ander | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||
probleem is, dat het evenmin aantrekkelijk is, die veronderstelde postnominale adjektiefgroepen als inherente zinsdelen en niet als echte bepalingen te analyseren, en dat is toch een voorwaarde om verplaatsing van een deel ervan mogelijk te maken. Er lijken dus voldoende redenen aanwezig om groepen als (23) en (24) te onderscheiden van de andere. Een mogelijke analyse is, dat de voorzetselgroep er onderliggend geen deel uitmaakt van een adjektiefgroep, maar dat die voorzetselgroep een nabepaling is bij de woordgroep adjektief + substantief. De betrekkelijke zeldzaamheid van gevallen als (23) en (24) in vergelijking met die van de genitiefvooropplaatsing lijkt overigens op een marginale status te wijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||
8 BesluitIn dit artikel is geprobeerd een verklaring te geven voor de verdwijning van woordgroepen als Des borchgraven doot van Couchi. Het lijkt erop, dat de oorzaak ligt in het verloren gaan van de mogelijkheid van substantieven om genitiefkasus naar rechts toe te kennen en de opkomst van de prenominale genitieftoekenning. Bij de analyse bleek, dat dit gegeven samen met enige onafhankelijk gemotiveerde principes en regels de aangetroffen verschijnselen kan verklaren.
september 1988 Zompweg 2 8181VX Heerde | |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|