De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verband tussen het kunnen vinden en vinden kunnen van zinsbouwfoutenF. Jansen en I. van der Geest1 InleidingHoe erg vinden taalgebruikers afwijkingen van de voorschriften die voor de Nederlandse standaardschrijftaal bestaan? Om die vraag te beantwoorden deed De Schutter (1980) een origineel experiment waarin proefpersonen zinnen met fouten voorgelegd kregen plus een uitleg wat eraan mankeerde en waarom. De proefpersonen hadden vervolgens tot taak, aan te geven in hoeverre zij die fout erg vonden. De Schutter liet welbewust het probleem buiten beschouwing of zijn proefpersonen in staat waren om op eigen kracht de fouten te ontdekken. Daardoor kon hij een factor niet besturen waarvan het op voorhand waarschijnlijk is dat die het oordeel van proefpersonen beïnvloedt: de mate waarin hun eigen norm overeenkomt met het voorschrift. Het is onze bedoeling in dit artikel wel op dat verband tussen kennis en oordeel in te gaan. Gezien de beperkte opzet pretenderen we niet hier het antwoord op de vragen te geven, hoogstens een tipje van de sluier op te lichten. In paragraaf 2 beschrijven we kort het experiment van De Schutter, vervolgens onze eigen probleemstelling en de opzet van het experiment (par. 3). Op paragraaf 4 over de resultaten volgen de bespreking (5) en conclusies (6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De Schutters experimentDe Schutters onderzoek is niet alleen origineel, maar ook in twee opzichten veel-omvattend. Ten eerste ontlokte hij oordelen over een breed scala van taalverschijnselen: de (voorkeur)spelling, op het lexicale niveau enkele problemen met inhoudswoorden (barbarismen, archaïsmen) en met functiewoorden (voorzetsels, onderschikkende voegwoorden), op zinsniveau een bepaald type samentrekking. De Schutter legde deze fouten vervolgens voor aan een grote groep proefpersonen (325), met aandacht voor een gelijke verdeling naar sekse, leeftijd en beroepsgroep. Na het voorleggen van de zinnen en de bespreking van de fouten moesten de proefpersonen elke fout afzonderlijk beoordelen. Dat oordeel werd vervolgens door De Schutter geïnterpreteerd op een schaal van zes punten (zie paragraaf 3.4). De Schutter ging verder nog na welke oordelen de proefpersonen toeschreven aan ‘de spraakmakende gemeenschap’. Dat deel van zijn onderzoek geven we verder niet weer omdat het buiten het kader van dit artikel valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het gewijzigde experiment3.1 OnderzoeksvragenZoals De Schutter (1980:108) zelf al opmerkt, zou aan de beoordelingsfase eigenlijk een fase vooraf moeten gaan, waarin nagegaan wordt of de proefpersonen op eigen kracht in staat zijn om de afwijking op te sporen. Het is op voorhand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aannemelijk dat er twee soorten proefpersonen bestaan:
In de eerste ronde van ons experiment gingen we na welke proefpersonen in de a-groep, en welke in de b-groep thuishoorden. De tweede ronde verliep hetzelfde als bij De Schutter. De volgende vraag staat in dit onderzoek centraal: is er verschil in beoordeling tussen de a- en de b-groep? Voor een goed begrip van het experiment is het eerst nodig een onderscheid te maken tussen voorschriften en normen (zie ook Jansen 1987). Voorschriften zijn de (gecodificeerde) normatieve regels voor de standaardtaal. De verspreiding ervan verschilt van voorschrift tot voorschrift. In enkele gevallen proberen de voorschrijvende instanties hun voorschriften dwingend op te leggen, in andere gevallen zijn ze toleranter. Van de regelontvangende groep uit gezien, zal het eerste type voorschrift snel als een absoluut geldende sociale regel aanvaard worden. Voorschriften van het tweede type ervaart men eerder als een vrijblijvend richtsnoer. Dat aspect noemen we de verspreidingskracht van het voorschrift. Normen zijn de (geïnternaliseerde) sociale regels die de gebruiker leiden bij zijn keus uit taalvarianten. Om de volgende redenering zo helder mogelijk te kunnen presenteren, moeten we de werkelijkheid in twee opzichten idealiseren. Ten eerste nemen we aan dat de kennis van een voorschrift absoluut is: een taalgebruiker kent het, of niet. Ten tweede nemen we aan dat het bezit van een taalnorm absoluut is: een taalgebruiker hanteert een norm, of niet. Wat kan er dan tijdens het experiment met de proefpersonen gebeuren? We beginnen met de a-groep, de proefpersonen die zelf de afwijking vonden. Een deel van deze groep hanteert de norm en kent het voorschrift. Als zij het voorschrift van de proefleider te horen krijgen, worden zij herbevestigd in hun voorschriftkennis en/of normhanteringGa naar voetnoot1. Het andere deel van de a-groep verneemt het voorschrift voor het eerst tijdens het experiment. Zij zien hun norm geschraagd door het voorschrift. Als zij de ernst van de afwijkingen moeten beoordelen, kunnen ze zichzelf een schouderklopje geven door streng te zijn: ze geven daarmee te kennen dat ze hun eigen kennis en vermogens waardevol achten. We voorspellen dat ze aan die verleiding geen weerstand bieden en de fouten heel erg zullen vinden. De b-groep heeft meer problemen. Zij worden tijdens het experiment met het voorschrift geconfronteerd en hebben al te kennen gegeven dat het niet strookt met hun eigen norm. Zij moeten beslissen of ze dat voorschrift als (nieuwe) norm aanvaarden. Dat is alleen voor de meer flexibelen en onzekeren weggelegd. Andere proefpersonen met een wat positiever beeld van hun eigen taalvermogen zullen trouw blijven aan hun eigen norm. Zij zullen echter cognitieve dissonantie ervaren: het bestaan van een onverzoenbare tegenstelling tussen het (nu bekende) voorschrift en de norm. Cognitieve dissonantie is volgens Festinger (1957) een zo ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velend gevoel dat naar een uitweg moet worden gezocht. In dit geval is die beschikbaar in de vermoedens over de verspreidingskracht van het voorschrift. De proefpersoon zal aannemen dat die verspreidingskracht zo gering is dat hij zich er zelf weinig of niets van hoeft aan te trekken. Dat kan hij tot uitdrukking brengen door de afwijking heel mild te beoordelen.Ga naar voetnoot2 In de bovenstaande redenering namen we aan dat de schatting van de verspreidingskracht van een voorschrift voortvloeide uit de normen van de proefpersonen. Er is ook een andere interpretatie denkbaar. Dan beschouwen we een zware beoordeling van de afwijking als een aanwijzing voor belangstelling voor de standaardtaal. Die belangstelling zou vervolgens leiden tot grotere kennis van taalverschijnselen, zoals afwijkingen van de standaardtaal. Overigens is ons experiment erop gericht vast te stellen of er een verband tussen kennis en oordeel bestaat. De opzet maakt het ons niet mogelijk de causale aard van dat eventuele verband vast te stellen. Het onderzoeksmateriaal laat toe dat we de algemene onderzoeksvraag beantwoorden aan de hand van twee hypothesen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Materiaal en proefpersonenHet materiaal bestaat uit de gegevens uit scripties die in het kader van een cursus stilistiek door studenten taalbeheersing geschreven werden.Ga naar voetnoot3 Omdat het accent van die cursus op de zinsbouw lag, waren de onderwerpen veel beperkter dan die van De Schutter, te weten samentrekking en congruentie. Dat zijn overigens geen problemen van louter theoretische aard. Beide komen (als nummer 4 en 7) voor op de ‘top-zeven van fouten’ die Dirksen e.a. (1987: 382) aantroffen in opstellen van middelbare scholieren. Bovendien blijkt uit Schuurs (1986) dat beide soorten fouten niet als vergissingen kunnen worden beschouwd. Wat de fouten bij samentrekking betreft, draaide het experiment om de voorwaarde dat het weg te laten element in beide helften van de nevenschikking een identieke zinsdeelfunctie moet hebben (Geerts e.a. 1984: 1190). De zinnen uit het testmateriaal voldeden daar niet aan. We volstaan met het geven van telkens twee voorbeelden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (1) en (2) varieert de functie van het weggelaten zinsdeel tussen onderwerp en lijdend voorwerp. Dit probleem werd in twee experimentjes onderzocht, die we hier met samentrekking 1 en 2 aanduiden. In (3) en (4) varieert de functie tussen onderwerp en indirect object. Dat probleem wordt in samentrekking 3 aan de orde gesteld. De andere zinnen hadden fouten tegen de congruentieregels voor de persoonsvorm. Een klassiek voorschrift is dat de congruentie met een (oorspronkelijk) indirect object uit den boze is:
Volgens Geerts e.a. (1984: 1052) ‘achten niet alle taalgebruikers dergelijke zinnen (...) acceptabel’. Hierover gaan de experimentjes congruentie 1 en 2. Een ander congruentievoorschrift beregelt het getal van de persoonsvorm bij onderwerpen als negen meter stof. Hoewel uit negen blijkt dat meter een meervoudige betekenis heeft, richt de persoonsvorm zich naar de (enkelvoudige) woordvorm van meter (Geerts e.a. 1984: 832). Congruentie 3 gaat erover.
Het experiment werd aan 96 proefpersonen, zowel mannen als vrouwen, afgenomen. Veel van hen waren afkomstig uit de Randstedelijke agglomeratie. Studenten Nederlands mochten niet meedoen. Er zitten naar verhouding wel veel andere studenten en mensen met een hogere opleiding tussen de proefpersonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 WerkwijzeHet experiment bestond uit twee rondes. In de eerste ronde kregen de proefpersonen een instructie waarin werd gevraagd aan te geven of er in de volgende zinnen een fout zat, welke en waarom. Vervolgens werd zonder commentaar van de proefleider elke zin afzonderlijk aangeboden. De zinnen waarom het in het desbetreffende experiment ging, werden afgewisseld met zinnen waarin heel andere fouten voorkwamen. Om een overblijvend leereffect zoveel mogelijk teniet te doen, bood men de tweede helft van de proefpersonen de zinnen in tegengestelde volgorde aan. De proefpersonen waren vrij in de wijze van beantwoording. Het was dus de taak van de proefleider hun antwoorden te interpreteren. Als de proefpersoon een andere afwijking in de zin meende te zien, werd aangenomen dat hij de bedoelde fout niet herkende. Wie de zin zo parafraseerde dat alleen de fout werd verbeterd, werd geacht de fout impliciet te herkennen. De proefleider onthield zich van commentaar. In de tweede ronde werden dezelfde zinnen in dezelfde volgorde weer aan de orde gesteld. Na de uitleg van de fout moesten de proefpersonen de fout beoorde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len op een zespuntsschaal die we aan De Schutter ontleenden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 BewerkingEerst maken we een onderscheid tussen personen die de afwijking consequent signaleerden en hen die de afwijking soms wel en soms niet konden ontdekken. Vervolgens berekenden we de gemiddelde waardering die de proefpersonen met kennis van de regels hadden, en vergeleken die met de waardering die de proefpersonen zonder (of met twijfelachtige) kennis hadden. De maatstaf voor het ‘consequent signaleren’ van de fout was voor ons de vuistregel dat de proefpersoon in ten hoogste één zin de fout niet kon vinden. Als maatstaf voor ‘soms wel en soms niet ontdekken’ hanteerden we de vuistregel dat de proefpersonen de afwijking in meer dan de helft van de zinnen niet konden vinden. We pasten een enkelvoudige variantie-analyse toe om na te gaan of de verschillen in beoordeling statistisch significant mogen worden genoemd. Deze toets berekent de verhouding tussen de variatie die door de experimentele variabele wordt verklaard (in ons geval: het al dan niet kunnen vinden van de fout) ten opzichte van de variatie die aan andere - ononderzochte - factoren moet worden toegeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ResultatenTabel 1 geeft aan wat de waardering is voor wel en niet herkende fouten van de proefpersonen die niet alle fouten herkenden. Onder ‘kennis’ en ‘geen kennis’ staan de gemiddelde scores. De sterretjes geven de statistische significantie van de F-waarden aan: * = p<.05; ** = p<.025; *** = p<.01;v staat voor de vrouwen, m voor de mannen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2 geeft aan wat de gemiddelde waardering is van proefpersonen die de fout (vrijwel) altijd herkenden en van de proefpersonen die de fout af en toe herkenden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 DiscussieUit beide tabellen komt naar voren dat het vermogen om zelf de afwijking te vinden inderdaad een verband vertoont met de gemiddelde waardering van die afwijking. Het verband is ook in de voorspelde richting: in alle gevallen zien we een zwaardere foutbeoordeling als men zelfde fout heeft kunnen opsporen. Opmerkelijk vinden we het gegeven dat de verschillen bij de beoordeling van afzonderlijke zinnen (hypothese 1, tabel 1) zoveel duidelijker zijn dan bij de beoordeling van groepen zinnen (hypothese 2, tabel 2): in de eerste tabel is het gemiddelde verschil 1.72 punt tegenover 1.03 punt in de tweede tabel. De oorzaak kan zijn dat het materiaal niet de vorming toeliet van een groep proefpersonen, die nóóit de afwijking konden ontdekken (zie paragraaf 3.5). Misschien is er ook een meer inhoudelijke factor in het spel: de proefpersonen die soms wel, en soms niet de fout konden opsporen, werden met hun neus op het feit gedrukt dat hun kennis wisselvallig was. Ze kunnen de dissonantie daarom sterker hebben ervaren dan de proefpersonen voor wie het opsporen van de fouten een peuleschil was. Of die verklaring steek houdt, zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Een ander opmerkelijk verschil doet zich voor tussen de seksen. Als een van verworvenheden van de sociolinguïstiek geldt dat vrouwen meer gericht zijn op de standaardtaal, dus ook gevoeliger voor voorschriften zijn dan mannen (zie bijvoorbeeld Brouwer 1984). We verwachtten op grond daarvan, dat vrouwen de afwijking veel strenger zouden beoordelen. Die verwachting komt nauwelijks uit: de gemiddelde score van de vrouwen is 2.54, die van mannen 2.38. De resultaten van ons experiment laten wel de volgende generalisatie toe: vrouwen die zelf de afwijking niet herkenden, rekenen de fout zwaarder dan mannen die de fout niet herkenden: 1.80 punt versus 1.40 punt. De mannen en vrouwen wijken verder aanzienlijk af wat het gemiddeld verschil betreft tussen de fouten die wel en die niet opgespoord werden: 1.47 punt voor de vrouwen tegenover 1.96 voor de mannen. We interpreteren deze gegevens als volgt: de vrouwen, die naar men aanneemt ‘linguïstisch onzeker’ zijn, aanvaarden het voorschrift zo gauw ze ermee geconfronteerd worden. De mannen niet. Hun cognitieve dissonantie vindt een uitlaatklep in het aannemen van een geringe verspreidingskracht van het voorschrift. Het sekseverschil in de groep die de fout wel herkende, is minder eenvoudig te interpreteren. In vier van de zes experimenten waren de mannen strenger, in de andere twee waren de vrouwen strenger. We hebben daar vooralsnog geen verklaring voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesDe experimenten waren kleinschalig, en berustten op slechts enkele syntactische verschijnselen. Dat dwingt ons tot voorzichtigheid. Toch durven we de stelling aan dat er een verband tussen de (impliciete of expliciete) kennis van en het oordeel over varianten in de standaardtaal bestaat. Wie de opvattingen over variatie in de standaardtaal wil onderzoeken met behulp van attitude-experimenten doet er verstandig aan, om eerst na te gaan wat de proefpersonen nu eigenlijk weten van hun eigen taal en van de standaardtaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|