Extrapositie en VP
Elly van Gelderen
In het volgende wordt een eigenschap van de struktuur van de Nederlandse VP beschreven nadat Extrapositie heeft plaats gevonden. Extrapositie van het objekt heeft plaats in (1), maar niet in (2):
(1) | Hij zei dat Jan het gelezen had CP[dat Piet was overleden]. |
(2) | Hij zei dat Jan het verhaal gelezen had. |
In (1) is de objektszin (dat Piet was overleden) naar rechts verschoven en heeft het achtergelaten. Extrapositie heeft zich niet voorgedaan in (2), waar het NP-objekt nog preverbaal voorkomt. Ik wil een aspekt van de struktuur van de VP in (1) beschrijven, voornamelijk daar dit licht zal werpen op Extrapositie-theorieën, bijvoorbeeld zoals die door Hoekstra (1984).
Hoekstra ontwikkelt een interessante theorie over Extrapositie, gebaseerd op een idee van Kayne (1982): de Unlike Category Condition (zie blz. 85, ook UCC genoemd). Hoekstra's argument is dat [αN, βV] elementen geen elementen van dezelfde soort (nl. [αN, βV] mogen regeren. Dit betekent dat een V, [-N, +V], en een CP, [-N, +V], onverenigbaar zijn (een CP is een zin zoals dat Piet was overleden in (1)). In het Nederlands regeert een V naar links en vandaar dat, volgens Hoekstra, een CP naar de rechterkant van V (of I, als de V zich daar bevindt) moet verhuizen. Ik wil laten zien dat de geëxtraponeerde CP deel blijft uitmaken van een VP en dat de V in de positie van I een CP dus nog wel regeert. Hoekstra's theorie kan daarom niet juist zijn. Allereerst zet ik Hoekstra's argumenten uiteen.