De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van half- en indirekte aanspreekvormen bij het ontstaan van u enz. als ond.- en als beleefdheidsvorm IGa naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.C. Paardekooper0 SamenvattingMet aanspreekvormen noem je iemand waartegen je praat: dat kunnen naamwoorden zijn (bv. een voor- of een achternaam, een titel als bv. dokter), maar ook voornaamwoorden: bijna altijd van de tweede persoon. Normaal richt je je rechtstreeks tot iemand: de genoemde aanspreekvormen heten dan direkt. Maar om allerlei redenen kun je ook indirekte aanspreekvormen gebruiken, d.w.z. naam- of voornaamwoorden waarmee je normaal altijd mensen aanduidt die niet aan een gesprek deelnemen; je moet dan vooral aan het begin van een gesprek soms met een niet-talig middel (bv. door iemand aan te kijken) duidelijk maken dat je ‘het tegen hem hebt’: (komt) (dominee) [terug] Er zijn ook halfdirekte aanspreekvormen, d.w.z. zn-patronen die geen aanspreking zijn maar ond., lv enz., en een bez. vn van de tweede persoon bevatten, bv. uwe Majesteit, UEdelheid.
Een andere indeling van aanspreekvormen is de tweedeling in vertrouwelijke en beleefde. De eerste soort gebruik je tegenover mensen die je bij hun voor-of achternaam aanspreekt (Dirk, Jansen), de tweede in andere gevallen (meneer, juffrouw, dokter). De gegeven voorbeelden van die tweedeling zijn naamwoordelijk; parallel daarmee kan - zoals in het ABN - een voornaamwoordelijke tweedeling lopen: jij enz./u enz. De Nederlandse dialekten kennen die laatste niet, afgezien van een (vooral) oostelijke strook met doe, dich enz.
Zoals bekend is het ABN in het begin van de 16e eeuw vooral binnen Amsterdam gevormd als een menging van Amsterdams, Antwerps (het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialekt van duizenden vluchtelingen) en tekstinvloeden. Het ontstaan van u als ond.- en als beleefdsheidsvorm is een onderdeel van dat grote proces. Maar het Amsterdams noch het Antwerps kenden het in die twee funkties; hoe kon u die dan toch krijgen? We zullen zien dat de afkorting UE van de halfdirekte aanspreekvorm UEdelheid de spraakkunstzondes u (ond.) en uwe (pers. vn) bedekt heeft, en dat indirekte aanspreekvormen een tussenfase gevormd hebben tussen tweedeling enkel in de naamwoordelijke aanspreekvormen, en tweedeling bovendien in de voornaamwoordelijke aanspreekvormen:Dialektisch jij betekent in het ABN ‘jij + u’. De tweedeling is beperkt tot de naamwoordelijke aanspreekvormen. De indirekte aanspreekvorm is in oorsprong altijd beleefd: daarmee komt nu een begin van tweedeling binnen de eigenlijke zin: In de derde fase ‘vervang’ je de omslachtige indirekte aanspreekvorm door de eenvoudiger reeks beleefdheids-vn's: In afdeling 1 bespreken we een aantal termtegenstellingen, in afdeling 2 het proces waarbij uiteindelijk u ond.-vorm werd (we laten dan vrijwel volledig buiten beschouwing of het wel of niet om een beleefdheidsvorm gaat), en in afdeling 3 het proces waarin de tweedeling tot stand kwam tussen een reeks vertrouwelijke voornaamwoordelijke aanspreekvormen en een reeks beleefde (we laten dan bijna volledig buiten beschouwing of het om UE, u, uwe, uwes, uwee of uwees gaat). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Inleiding: enkele termtegenstellingenHet lijkt me goed om hier eerst een paar termtegenstellingen te bespreken die in dit artikel nogal es voorkomen. a Je kunt een sociolinguistische aanpak kiezen, en bv. beschrijven welke mensen in 1920, in 1930, in 1940 enz. recht hadden op een beleefde aanspreking door vreemden; je kunt nagaan door welke oorzaken die kategorieën in die tijd wat andere grenzen gekregen hebben. Je kunt aanspreekvormen ook taalkundig beschrijven, synchroon of diachroon werken, syntaktisch (bv. welke pv's heb je bij u?), morfologisch (welke pv's b Juist ook voor vroeger eeuwen is het erg belangrijk om een scherp onderscheid te maken tussen taal (wat mensen spreken) en tekst (wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen schrijven). Tot ongeveer 1600 kwam taal vrijwel helemaal overeen met dialekt, daarna kwam natuurlijk vooral binnen kleine kringen en vooral in Amsterdam het proto-ABN aan de orde (waarin zeker al een aantal tekstelementen doorgedrongen moeten zijn), en na enkele eeuwen natuurlijk meer en meer het ABN c Vaak is het dialekt hetzelfde als het binnensysteem van een spreker, die later een buitensysteem moet leren hanteren, bv. het ABN of (in de middeleeuwen) het heersende tekstsysteem. In veel gevallen leidt die tweetaligheid tot het hanteren van mengtalen ofwel tussentalen (en/of mengteksten) waarin fouten of hyperkorrektheden de aard van een binnensysteem kunnen verraden. Wie bv. schoeter zegt voor skooter verraadt dat z'n dialekt skool, skip enz. gebruikt. Wie in een tussentaal-Engels zegt tomorrow I come (i.p.v. I'll come) verraadt dat z'n binnensysteem het ABN kan zijn. d In de Samenvatting heb ik al verwezen naar een (vooral) oostelijk doegebied (met voornaamwoordelijke tweedeling) en een (vooral) westelijk doe-loos gebied zonder dat. Een kaartje daarvan geeft Kloeke (1926: na blz. VIII). e Binnen dat doe-loze gebied krijg je de tegenstelling tussen een kustgebied met in hoofdzaak j-vn's (jij, jou, je, jie, joen, jullie, julder enz.) en het binnenland met vooral g/h-vormen (gij, hi, ge, hider, gellie, gullie enz.). Ik herhaal nog es dat die tweedeling helemaal ligt binnen het gebied met eenheidsaanspreekvormen: bij alle verschillen in vorm zijn de systemen waarbinnen ze funktioneren toch in hoofdzaak gelijk: jij en gij hebben bv. dezelfde systeemwaarde: ‘ond., ev., beklemtoonbaar, tegenover alle personen bruikbaar’. f Binnen de tweedeling onderscheid je een beleefde en een vertrouwelijke; dat kan naamwoordelijk en/of voornaamwoordelijk blijken: meneer/Jan resp. u/jij. g Dat systeem met tweedeling staat tegenover eenheidsaanspreekvormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Indirekte aanspreekvormen1.1.1 De indirekte aanspreekvormen en ABN u enz. maken deel uit van een oeroude kultus van beleefde aanspreekvormenUit de prachtige monografie van Svennung (1958 : 452) blijkt dat indirekte aanspreekvormen in tekst en taal een kultuurprodukt zijn met een geschiedenis van duizenden jaren en een verspreidingsgebied dat China omvat, Babylonië, Indië, Indonesië, Perzië, Turkije, Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk. We bevinden ons dus binnen een verschijnsel dat doorgegeven is van land naar land, van tekst naar taal, van hogere naar lagere kringen. Bovenal is de konstatering van belang dat in ons taalgebied al lang vóór de voornaam-woordelijke tweedeling u/je een veel algemenere - vooral naamwoordelijke - tweedeling bestond: beleefde/vertrouwelijke aanspreekvormen; vanuit die gewoonte is na een geweldige inspanning van eeuwenlange opvoeding tot hoofsheid, tot het gebruik van ‘goeie manieren’, die splitsing u/je in het ABN doorgedrongen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indirekte aanspreekvormen hebben een relatie met voornaamwoorden, en de voornaamwoordelijke opvoeding eist een grote inspanning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2 Indirekte aanspreekvormen en liefpraterijLiefpraterij tussen gelieven bestaat in het vermijden van vn's van de eerste en tweede persoon; die tegen kinderen bestaat bovendien in het vermijden van alle vn's, van pv's en van hulpww's:
Bij liefpraterij vermijd je dus óf vn's van alle personen (tegen kinderen), óf enkel vn's van de eerste en de tweede persoon (tussen gelieven), maar bij indirekte aanspreekvormen vermijd je enkel vn's van de tweede persoon. Een liefprater tegen kinderen wil de afstand tot hun verkleinen door schijnbaar van z'n macht als volwassene afstand te doen, een gebruiker van indirekte aanspreekvormen wil (meestal) een beetje kind worden om de veel grotere macht van de aangesprokene te erkennen. - Met die vormen val je dus maar voor een klein deel terug op je kindertaal. Nu kun je met liefpraterij en indirekte aanspreekvormen heel wat kanten uit: behalve liefdevol en ontzagvol kun je er ook plagerig of spottend mee praten. Je kunt bv. een stoere jongen van 13 jaar indirekt aanspreken, en daarmee suggereren dat je hem maar een kinderachtig ventje vindt:Zo is er ook een hele speciale gevoelsnuance als iemand tegen een hond zegt: (gaat) (ie) [mee met het baasje Hier werkt het verkleinwoord baasje samen met de indirekte aanspreekvorm: een vn van de derde persoon, dat weer een andere nuance geeft als een zn: (gaat) (Fikkie) [mee] Tenslotte kan een indirekte aanspreekvorm ook nog een hele zakelijke achtergrond hebben: het vermijden van de dubbelzinnigheid bij u: ev of mv? Den Hertog heeft daar al op gewezen (21973 : 71). Een andere reden kan zijn dat je maar een deel van een gezelschap iets vraagt of meedeelt: Het is duidelijk dat indirekte aanspreekvormen iets te maken hebben met een taboe van vn's van de tweede persoon (naast juist het gebruik van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vn van de derde i.p.v. een zn!). In dat opzicht ligt er een verband met andere vn-taboes: a het vermijden van ik als eerste woord van een zin en zeker als eerste woord van een brief (vgl. ook het gebruik van Ondergetekende als zodanig in plechtige verklaringen, verzoekschriften e.d.); b het vermijden van ik als eerste woord van een nevenschikking: zeg niet ik en jij maar jij en ik; c het vermijden van hij, ie, hem, zijn enz. in mondeling taalgebruik als je daarmee een meerdere binnen gehoorsafstand bedoelt; als bv. een leraar het kan horen, mag de ene leerling niet tegen de ander zeggen: Dat moet zijn: Meneer of Meneer Jansen; ook Jansen is hier erg onbeleefd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 U, uwe enz. worden ond.-vorm2.1 Het WNT over u, uwe, UE enz.In de diskussie van ongeveer driekwart eeuw over het ontstaan van de ond.-vorm u was het verschijnen van het WNT-deel XII, III een heel belangrijk ogenblik, omdat het een uitbreiding en vooral ook een ordening gaf van een grote massa belangrijk feitenmateriaalGa naar voetnoot1. Heestermans geeft onder u en UE belangrijke samenvattingen. Ik begin met een uitvoerig citaat dat de voornaamste hypotheses over het ontstaan van het ond. u kort samenvat: ‘De meest aanvaarde opvatting is dat u zich heeft ontwikkeld uit UE. (= afkorting van UEdele), dat, met spellingsuitspraak, uwéé opleverde; via uwéés (een praegenitief met possessieve waarde) ontstond, met accentverspringingGa naar voetnoot2 en verzwakking van de laatste lettergreep úwes; mede onder invloed van den voorwerpsvorm van gij en het possessivum uw leidde deze, ook in den 1sten naamvalGa naar voetnoot3 gebruikten, vorm tot uwe en u (zie hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over kloeke, Defïge en gemeenz. taal 4 volg. [1934]). Het bezwaar tegen deze oplossing is dat de uwes-vormen pas zijn geattesteerd in de 19de e., terwijl het oudste u-citaat uit 1624 dateert. paardekooper N. Tg. 41, 199 volg. meent dat er sprake is van invloed van het brabantsch (na 1585), en van systeemdwang, neiging tot parallellisme met je. Het hollandsche je immers kon in alle naamvallen van het pers. vnw. worden gebruikt. Van het als superieur gevoelde brabantsch werden de meest frequent voorkomende vormen van het pers. vnw. [en van het bez. vn P.] van den 2den pers. (u en uwe) overgenomen als gelijkwaardige varianten van het eigen je, en beschouwd als bruikbaar in elke functie waarin je bruikbaar was, dus ook in den nominatief. Dit laatste kon echter alleen o.i.v. een sterk op uwe/u gelijkenden en ook in den nominatief voorkomenden vorm als uwee; hierop wijst ook het voorkomen van den werkwoordsvorm van den derden persoon (u heeft, u is). Deze theorie wordt versterkt door de vondst van (onklank-wettige) oewe(s)-vormen in de Zaanstreek (paardekooper, N. Tg. 43, 222 volg. [1950]).’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Bezwaren tegen die teorie: u (ond.) en uwe (pers. vn) vóór 1585Als die teorie juist is, dan mag u als ond. of uwe als pers. vn niet voorkomen in teksten van vóór 1585. Dat lijkt niet helemaal met de feiten te kloppen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1 Sassen z'n vondst van u als ond. in 1550Een paar jaar geleden heeft Sassen een zin besproken van de Gentse drukker-schoolmeester Joas Lambrecht, nl. uit z'n Néderl&ādsche Spellijnghe van 1550, A VIIV, waarin ie voorbeelden geeft van vokaalletters die ook een woord kunnen vormen: ‘U eist dien ic meane’ Als U daarin ond. is, is de oudste vindplaats daarvan maar liefst van 1624 naar 1550 verschoven! Maar de gevolgen zijn nog veel ingrijpender, want plaats en tijd van het citaat maken de hele hypothese onmogelijk dat u als ond. in de randstad en na 1585 ontstaan moet zijn. Het is dus zaak om heel veel aandacht te wijden aan de interpretatie van Lambrecht z'n zin. Sassen zegt hierover: ‘Het voorbeeldzinnetje [...] kan dunkt me maar op één manier worden opgevat: als structureel identiek aan Jij bent het die ik bedoel, m.a.w. het vooropstaande u [...] is onderwerpsvonn, gevolgd door de 3e pers. enk. is, hetgeen zoals bekend niets bijzonders is.’ Lambrecht geeft ‘hier geen geografische bijzonderheden. Dat houdt niet per se in dat [het zinnetje] voor Gents zou moeten doorgaan, veeleer moet aan Noordnederlands worden gedacht’ (Sassen 1983 : 166). Voor dat vermoeden geeft de schrijver geen argumenten; het lijkt me veel waarschijnlijker dat Lambrecht ook hier een mengsel geeft van tekstelementen en Gents. Maar laten we eerst de ontleding van het zinnetje bekijken: in eerste instantie komen er twee mogelijkheden in aanmerking: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De linker lijkt me het meest voor de hand te liggen: ‘de bedoelde, dat bent u’. Maar er is nog wat anders. We zullen straks zien dat ook dit tekstfragment een stukje mengtekst is. Vast staat in elk geval dat Lambrecht z'n moedertaal plat Gents was, en dat verhindert Sassen z'n interpretatie. De zin in kwestie is nl. een variant van het bekende zuidelijke nadruksyntagma dat met huid en haar aan het Frans ontleend is:
Kollega Van den Eijnde wijst me erop dat hier een halfvaste uitdrukking is met de volgende vormbeperkingen (die van de betekenis hebben we al gezien): 1 de volgorde u is het... is uitg.; 2 is enz. kun je hoogstens door een tweede hoofdvorm van zijn (was enz.) vervangen en niet door is geweest, zou kunnen zijn enz. Al die beperkingen kent het ABN niet; vgl. bv.: jij zou het geweest hebben kunnen zijn, die ze bedoelden Dat dwingt ons nu tot een andere ontleding van de dialektuitdrukking; ik ben geneigd om die bij benadering weer te geven met: U eis t dien (ic) (meane) (dien blijft natuurlijk betr. vn zonder antecedent) Vgl.: U (meane) (ic) Om helemaal zeker te zijn van wat het Gents hier aan mogelijkheden kent, heb ik het probleem voorgelegd aan meneer André de Groote van het Sekretariaat Ned. Taalkunde aan de RUG, die het platte Gents uitstekend beheerst. Het ging om twee dingen: de keus van het betr. vn (dien bij Lambrecht) en om een eventuele korrelatie tussen dat vn en het pers. vn u enz. Ik heb hem een reeks zinnetjes laten vertalen, waarvan ik er een paar in gewoon schrift weergeef (fonetische details doen niet ter zake):
De regels zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle pogingen mislukten om meneer de Groote andere kombinaties te laten gebruiken (u met die of gij met da)Ga naar voetnoot4. Zo is nu zelfs de mogelijkheid uitgesloten dat Lambrecht met u een ond.-vorm bedoeld kan hebben.Ga naar voetnoot5 Nu maken andere feiten het a priori natuurlijk al erg onwaarschijnlijk dat Lambrecht zonder enige aanleiding en zonder enige noodzaak (hij zei zelf gij) als spraakkunstenaar in een door hemzelf gezette en gedrukte spraakkunst nog wel, zo'n strenge ‘klassieke’ wet overtreden zou hebben die zich zelfs in de streek waar u na ± 1600 ond. wás (Holland) tot ver in de 19e eeuw heeft weten te handhaven (zie de vermelding door v. Lennep: de Vooys 1953). Het is al een hele grote zeldzaamheid dat Maria van Reigersberch hem in de 17e eeuw overtreden heeft in brieven, bestemd voor één enkele lezer. Als Sassen gelijk zou hebben, dan kun je Lambrecht z'n ‘misstap’ vergelijken met die van bv. een Maastrichtse fonoloog (die nooit hun als ond. gebruikt) maar die in een fonologiehandboek als voorbeeld van een /Λ/-foneem de zin zou geven hun vinden dat plezierig (!!) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 Uwe (pers.vn) vóór 1585Alarmerend was een citaat met het pers. vn uwe in het Middelnederlands: ‘In verband met het feit dat de meervoudsvorm zowel op één persoon als op meerdere van toepassing kan zijn, treft men soms een vorm uwe aan als er sprake is van één persoon’ (vd. Ketterij 1980 : 39). Blijkens een geruststellende mededeling van de schrijver zelf is hier sprake van een drukfout voor uws. Het eerste WAT-citaat van het pers. vn uwe vóór 1585 luidt: ‘Tu, ghy, tui, tibi, te, te, uwe. pluraliter, vos, ghy, vestrum vel i, vobis, vos, uwe, GALLUS K 4 v° [1556]’ (1984 : 10). Wie het Dictionariolvm Latinogevmanicum van Eualdus Gallus naslaat, ziet duidelijk twee keer uwe staan: er kan geen drukfout zijn. Wél staat er op dezelfde bladzij ‘tuus, dijn’. Konsekwent zou dan bij tu de vertaling du geweest zijn, en bij tui enz. di. Een tweede inkonsekwentie vinden we bij de bez. vn's als geheel: nergens geeft ie bij de Nederlandse vormen buigingsopposities (alleen bij noster); bij vester ontbreekt die oppositie dus ook, maar hier staat dan als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enigste de verbogen vorm: ‘uwe/ alsmen met haerder vele spreect’ (Gallus 1556 : K 4 (vo)). Gallus blijkt de verlatijnsing te zijn van Franssen: een rektor van de Latijnse school in Weert, die bovendien een eentalige Grammatica latina. Libri III geschreven heeft (Claes 1970 : 35) en een dito Institutiones Grammaticae (Antwerpen 1532), die uiteraard geen vergelijkbare gegevens over Nederlandse vormen konden geven. Maar ook vanuit het Weerts met z'n tweedeling doe/geer zijn de uwe-vormen niet te verklaren. Ook is moeilijk na te gaan, of z'n Nederlandse vormen op een bepaalde legger berusten (mededeling F. Claes). Dit uwe-raadsel lijkt dus onoplosbaar.
3 Het tweede WWT-citaat luidt: ‘Wy (beduchten) dat enz....; daar van wy uwe oick wel hebben willen adverteeren om 't selven den voirn. van den Raide te doen verstaen.’ Het komt uit een tekst: een ‘Aenhangsel van authentieke stukken, Spruitende uit’ de ‘sententien en indagingen van den hertog van alba’, ‘Nu eerst in 't licht gegeeven na het oorspronkelyk Handtschrift, door jacob marcus.’ De tekst is van 4 oktober 1569, is afgedrukt op blz. 434, 435 en 436, en bevat de volgende halfdirekte aanspreekvormen: Uwe Ed., Uwe voorsz. E., Uwe E. en Uwe E. Dienstwillige. De veronderstelling ligt voor de hand dat na uwe in het WNT-citaat de letters E. of Ed. vergeten zijn, maar daarvan is niks te vinden in de lijst van ‘Drukfauten En naeder verbeteringen’ op de laatste bladzij. Er zat dus niks anders op als een speurtocht te ondernemen naar het handschrift. Dat bleek een onderdeel te zijn van de versnipperde kollektie Gérard. Naspeuringen in de Algemene Rijksarchieven en de KB's van Brussel en Den Haag hebben tot dusver dat handschrift helaas niet boven water kunnen brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Wat is er na de val van Antwerpen (1585) precies gebeurd met aanspreekvormen, allereerst in Amsterdam?Zoals bekend vluchten na de val van de stad duizenden Antwerpenaars (soms via omwegen) voor een groot deel naar Amsterdam en andere plaatsen in Holland. Binnen die stad vindt dan een sterke menging plaats tussen de twee betrokken dialekten. Omdat we nu de vn's van de tweede persoon daarvan bespreken, is het nodig om even de twee systemen naast mekaar te zetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1 Het Stadantwerpse systeem van vn's van de tweede persoonIk heb de rudimentaire gegevens van Smout (1905 : 69, 71 en 73) vergeleken met die van een mondeling onderzoek. Fonetische details heb ik in onderstaand schema achterwege gelaten, omdat die hier niet ter zake doen. Ik gebruik dus normaal schrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommige Antwerpenaars gebruiken i.p.v. de oe-vormen ə-vormenGa naar voetnoot6. De syntaktische beperkingen van de gegeven vormen zijn: a de is beperkt tot een plaats direkt achter de voor-pv: kom de (‘kom je’, ‘komt u’ en soms ‘komen jullie’)Hier is ge uitg.; dat vormt een aanvulling met de doordat het enkel vóór de voor- en de achter-pv kan staan: b buiten de eerste zinsplaats komen beklemtoonde ond.-vormen enkel voor in gezelschap van een voorafgaande onbeklemtoonde pendant: Ga naar voetnoot7 c terwijl gaj per se op één persoon slaat, en gelde (te) op één of meer personen, heeft golle per se betrekking op meer personen; z'n voorkomen is buiten de eerste zinsplaats eveneens gebonden aan het gezelschap van z'n onbeklemtoonde pendant gelde (te): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d bij de niet-ond.-vormen krijgen we:
e bij de bez. vn's krijgen we - grof gezegd - :
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2 Een rekonstruktie van het 16e-eeuwse Amsterdamse systeem van vn's van de tweede persoonHet spreekt vanzelf dat we hier aanzienlijk minder nauwkeurig kunnen zijn als bij de beschrijving van het levende Antwerps. Met name moet ik drie komplikaties uit de weg gaan: a die in verband met jelui dat ons ook uit de kluchten overbekend is, en dat daar konsekwent (altans in van Moerkerken 1899) als ond. dezelfde uitgangen heeft als jij/je in het ABN:
Omdat jelui nooit meer als een randbestaan geleid heeft en geen ABN geworden is, is dit verzuim dus niet ernstig; b hetzelfde geldt voor Noordhollands dou dat waarschijnlijk in de 16e eeuw al uitgestorven is; in hoever trouwens het 16-eeuwse Amsterdams Noordhollands van aard geweest is (plaatselijk?) is een apart probleem (zie Kloeke 1934) dat nu niet ter sprake kan komen; c de problematiek van de verhouding tussen ie ‘je’ en je is een ingewikkelde zaak waarover binnen heel Holland nog geen helderheid bestaat; de regels voor het beperkte gebruik ervan verschillen: ik verwijs naar een studie van het Rotterdams, gedeeltelijk vergeleken met het Voorschotens (de Wilde-van Buul 1943 : 290 - 301). Voor Antwerpenaars moeten die regels onleerbaar geweest zijn, ondanks een gedeeltelijke overeenkomst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier was dus misschien geen vormoppositie tussen ond. op de eerste en op de derde zinsplaats; b verdubbelde ond.-vormen bestaan er niet; c terwijl jij per se op één persoon slaat, en je op één of meer, heeft jullie per se betrekking op meer als één persoon; de betekenis is niet zoals in het ABN beperkt tot ‘vertrouwelijkheid’, maar omvat ook de ‘beleefdheid’; d bij de nietond.-vormen krijgen we:
e bij de bez. vn's krijgen we:
Zowel het Antwerpse genusonderscheid als dat tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde vormen ontbreekt hier. Voor het overige gaat de evenredigheid gij : jij = gelde : je = golle : jullie waarschijnlijk bijna helemaal op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3 Brabants en Hollands gemengdTot 1585 is er vrij zeker in Amsterdam enkel Hollands gesproken maar dat verandert in de jaren daarna drastisch. In die tijd zijn uit Antwerpen meer als 30.000 mensen gevlucht (Briels 1978 : 14), die wel niet allemaal naar Amsterdam gegaan zijn, maar daar ‘verbleef’ wel ‘na 1585 het grootste deel van de hervormde gemeente van Antwerpen; ook de lutherse gemeente van Antwerpen verplaatste zich dat jaar grotendeels naar Amsterdam; van belang, zeker wat de omvang betreft, was de Vlaamse gemeente van doopsgezinden die vooral na 1579 naar de stad trokken’, en in 1622 waren er op een totale bevolking in die stad van 104.932 ‘naar alle waarschijnlijkheid’ 35.000 Zuidnederlandse immigranten (Briels 1978 : 21). In die tijd spreekt dus maar liefst één op de drie Amsterdammers Antwerps (altans Brabants); de generatie jonge aristokratische Amsterdammers die kort na 1585 geboren wordt en dus opgroeit midden in die tweetaligheid, begint een mengsel van Amsterdams en Antwerps te spreken: proto-ABN waarin bovendien vanzelfsprekend tekstelementen verwerkt worden. Als toelichting citeer ik nogmaals de uiterst belangrijke uitspraak van Vondel: ‘[Onze] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spraeck wort tegenwoordig [d.w.z. in 1650] in 's GravenhageGa naar voetnoot8, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen Stedehouder, en t'Amsterdam, de maghtighste koopstadt der werelt, allervolmaecktst gesproken, by lieden van goede opvoedinge, indien men der hovelingen en piekeren en kooplieden onduitsche termen uitsluite: want out Amsterdamsch is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck, en niet onderscheidelijck genoegh. Hierom moeten wy deze tongen matigen, en mengen, en met kennisse besnoeien, oock niet al te Latijnachtigh, nochte te naeu gezet en nieuwelijck Duitsch spreken’ (Sterck 1931 : 485). Bij die generatie jonge aristokraten horen natuurlijk Hooft (o 1581), Huygens (o 1596), Bredero (o 1585) en Vondel zelf (o 1587). Het 16e-eeuws is dan ‘sedert weinige jaren herwaert, van bastertwoorden en onduitsch allengs geschuimt, en gebouwt’ (Sterck 1931 : 484), en 17e-eeuws geworden. Ook Roemer Visscher heeft - zoals bekend - op dat taalmengingsproces gereageerd door z'n verwijt aan de ‘meyskens van de courtosye’ die heel modieus hun Hollands (bv. /jε.vo.rwε.r/ of /je.vo.rwe.r/) verwisseld blijken te hebben voor /ja.vo.rwa.r/: ‘Op Brabants segghense jae voorwaer:
Op Brabants spreken sy alle gaer’ (Visscher, Brabbelingh 1614: 100)
Ze doen trouwens alles op z'n Brabants en daarvoor roept ie ze ter verantwoording: 'Amsterdamse dochters doet mijn bescheyt,
Schaemt ghy u van de Hollantsche botticheyt?
Maar z'n eigen tekst bevat duidelijke brabandismes: meyskens, ghy, u en misschien ook courtosye dat ie niet weggeschuimd heeft. Op een revolutionaire manier heeft Bredero die Amsterdamse drietaligheid in teksten vastgelegd: in 16.10 breekt het platte Amsterdams door in z'n toneelspel Rodd'rick ende AlphonsusGa naar voetnoot9, acht jaar later gebeurt hetzelfde met plat Antwerps in de Spaanschen Brabander. Die grote vernieuwingen zijn het begin geweest van een traditie (door latere kluchtenschrijvers gevolgd) die voor de Nederlandse taalkunde van het allergrootste belang geworden is. Gelijktijdig heb je binnen Amsterdam dus ‘spreekt gelijk gij schrijft’ (de modieuze meisjes) en ‘schrijf zoals ze spreken’ (Bredero). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.1 /uwə/ en /yw ə/2.3.3.1.1 Frekwenties en invloed van tekst en spraakkunstBij dat mengproces van twee talen (Amsterdams en Antwerps) en één tekstsoort (met ingrijpen van spraakkunstenaars) zoals Vondel dat schetst, zijn de vn's van de tweede persoon een belangrijk element geweest. In welke frekwentie hebben Amsterdams sprekenden die Antwerpse vn's gehoord, en hoe hebben ze die geïnterpreteerd? Om die frekwentie altans te kunnen benaderen, heb ik de vn's van de tweede persoon genoteerd uit Smout z'n fonetische transskriptie van Conscience z'n verhaal De Geest (Smout 1905 : 114 - 140). Ik krijg dan:
Bij die telling heb ik vanzelfsprekend alle vn-verdubbelingen voor twee gerekend: (ge) (moet) (gij) dat {doen} In de teksttraditie bestond dat niet: dus wekte het de lachlust, en Hollandse kluchtenschrijvers (Huygens niet!) gebruiken het daarom - volgens het Hollandse systeem van ond.-plaatsen - als ze met pseudo-Antwerps hun toeschouwers wouen amuseren: ‘k Ik ben ou Cauzewijn’ (v. Moerkerken 1899 : 455, r. 49) Samen vormen /gaj/ + /gə / 55% van de gebruikte vn's (afgezien van golle/olle). Waarom konden die ond.-vormen met de krachtige steun van een eeuwenoude teksttraditie dan niet doordringen in het proto-ABN? Heel eenvoudig: omdat ze botsten op het uiterst eenvoudige Hollandse systeem van je (ond.)/je (niet ond.)/je (bez. vn voor alle zn's). Een hele elementaire wet van taalmenging zegt: eenvoudige systemen winnen het bijna altijd van ingewikkelder: syntaktisch, fonologisch en leksikologisch. De voorbeelden liggen ook bij ons voor het grijpen: de verdwijning van de driedeling bij de adnominale genusaanduiding bv. (den/de/het) tegenover de tweedeling (de/het), de verdwijning van de twee lange ee's en oo's, van de twee korte o's, van het verschil ij/ei en ui1/ui2 enz. Dan krijgen we het probleem van de nietond.-vormen: van de drie rijen daar (die met /ə /, die met /u/ en die met /a/ kon je enkel de middelste spellen: u en uwe(n) (met /u/-uitspraak, net als bij het vn du). Natuurlijk kon je lal en /awə (n)/ wel als ou of au en ouwe(n) of auwe(n) weergeven (Huygens deed dat bv. konsekwent in z'n Tryntje Cornelisz), maar dat is een karakteristiek van plat Antwerps, en in het proto-ABN moet je dat matigen. Tekststeun vergoedt dus de geringe frekwentie van de /u/-groep tegenover de twee andere, maar dan blijft er nog een frekwentieprobleem over: waarom is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen die /u/-groep /uwə/ met z'n 8 gevallen dan niet weggedrukt door /u/ met z'n 12? Ik zie twee redenen die met elkaar samenhangen: lul als ond.-vorm moest je in tekst achterwege laten, omdat zoiets getuigde van grote domheid. Maar /uwə/ kon je altans in brieven onder vrienden en kennissen in alle posities (ook als ond.) door UE weergeven. Dat was met die uitspraak /uwə/ natuurlijk absoluut ongepast als vervanging van gij, maar je kon vanuit een traditie die het zo gebruikte, stijf en strak volhouden dat je ‘eigenlijk’ de afkorting Uwe Edelheid bedoelde, en die was natuurlijk altijd al ook als ond. gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.1.2 Vn's van de tweede persoon in brieven tussen ongeveer 1575 en ongeveer 1620Zeker al vanaf 1575 komt UE. in allerlei varianten (uwer E., Uwe edelh. enz.) in allerlei soorten brieven voorGa naar voetnoot10, overigens naast uwer liefde enz.Ga naar voetnoot11. Het zijn halfdirekte aanspreekvormen, die geen enkele voorkeur voor bepaalde zinsdelen hebben; ook geen afkeer ervan, zover ik zie. Wél is de eerste WNT-vindplaats van ue als bv. voorbep. van 1605 (1984 : 21). Nu gebeuren er een jaar of wat later in vertrouwelijke brieven twee dingen (Heestermans bevestigt dat):
Al die dingen hangen met mekaar samen: ze zijn verklaard als we aannemen dat UE. ongeveer vanaf die tijd niet langer een halfdirekte aanspreking van gezagdragers is, maar in vertrouwelijke brieven de spelling van het vn /uwə/, /yw ə/. ‘Het klinkt allerminst onwaarschijnlijk dat de sinds twee eeuwen in ongelimiteerd aantal gestaafde U.E.-vormen reeds in de 17e eeuw als uwe (en soms zelfs als U) werden uitgesproken,’ (Kloeke 1947 : 19). M.i. hebben kultuurdragers in deze tijd onder mekaar als ze spárken jij/jou/je als vertrouwelijkheidsvorm gebruikt en /uwə/, /ywə/, /u/, /y/ als beleefdheidsvorrn, maar als ze schréven UE /uwə/ naast gy als vertrouwelijkheidsvorm en gy/u/uw als uitsluitende beleefdheidsvorm. Zo'n tweeslachtigheid is zeker voor vroegere eeuwen niet vreemd (schrijven is iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plechtigs!), ook nu nog zijn er veel woorden die je ‘wél zegt maar niet schrijft’: niks, ie, mekaar, groter als enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.1.3 Gesproken en geschreven /uwə/ en /ywə/ na 1640De citaten van uwe moeten we splitsen in twee groepen: A die uit de randstad zijn meer en meer een weergave van een stuk taalsysteem: naarmate ze jonger zijn, blijken ze stilistisch aan lager wal geraakt te zijn; vanwege de druk van het tekstwoord gij heeft uwe natuurlijk nooit helemaal bovenaan gestaan: het was al vanaf z'n ontstaan een licht vulgaire beleefdheidsvorm; B vanuit die randstad zijn ze - waarschijnlijk via hoofsheidsboekjes - afgezakt naar andere provincies, vooral naar grote steden als Antwerpen en Gent: daar staan ze als tekstwoorden stilistisch erg hoog (gij is daar immers plat dialekt), maar zijn ze zwak geworteld in het taalsysteem: de mensen gebruiken /ywə/ of /y/ meestal een paar keer aan het begin van een gesprek dat beleefdheid eist, maar vallen daarna weer vlug terug op gij. A Randstadcitaten 1642: Vondel gebruikt het in het klad van z'n vertaling van de Heldinnebrieven (de Vooys6 1947 : 79); in z'n net maakt ie er gij van: het is hem ontglipt; 1677: Richardson noemt het naast u (Kloeke 1947 : 17); 1701: het WNT-citaat van uwe uit dit jaar uit een Nederlands-Frans woordenboek trekt de aandacht: ‘U w e r, van uwe. De vos, MARIN’. Hij schrijft wel als na vergrotende trap (‘Het uwe is beter als 't myne’ (1079)), maar is toch niet zo'n progressieve woordenaar als het voorlaatste uwe lijkt te suggereren. Uit z'n voorbeelden blijkt nl. dat het gaat om resp. uwer zorgen en de vos soins, zodat uwe duidelijk bedoeld is als bez. vn, net als trouwens in ‘UWES, van uw, van uwe. De ton, de votre’Ga naar voetnoot12. Dit citaat vervalt dus (1984 : 10). 1732: v. Effen laat het bijna helemaal konsekwent een paardenfokker gebruiken (1.56); zie 3.2.2.1; 1776vv: het WNT (1984 : 10 en 14) geeft - afgezien van één uit de Kaap - een stel noordelijke citaten waarvan de sprekers resp. gids, visvrouw, (Noordhollands?) dialektspreker, dominikaan, kindermeid, vrouw, Mina van het koffiehuis, oud en groezelig rimpelvrouwtje, Jordaanse zwangere vrouw, Noordhollands sprekende krullenjongen en Juffrouw Pieterse uit de Jordaan zijn. In de meeste gevallen dient uwe hier dus om een lagere stand te suggereren. 1950: tot dat jaar is /uwə/ altans in de Zaanstreek voort blijven leven ‘in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het goedmoedige familiaire gepraat’, maar wie ‘deftig willen doen, spreken van uwes en uwe’ (Paardekooper 1950 : 223). B Zuidnederlandse teksten Voor 1750: ‘Uwe is immers [...] bekent voor eene insolente Dame zonder reputatie’ (Sysse-Panne 1795: 73). (Lievevrouw - Coopman 1951 : 1526). Van het bedoelde weekblaadje heb ik deze aflevering zelf niet in handen kunnen krijgen, maar wel een paar andere (Sysse-Panne betekent ‘sauspan’ of ‘kletsmajoor’, ‘kletswijf’). Ook daarin is uwe (pers. vn) erg normaal, en wel als aanspreekvorm van ‘vader Gys’. Het is duidelijk bedoeld als beleefdheidsvorm:
‘dat uwe zig is uytende’ De volledige titel (Sysse-Panne ofte den Estaminé der ouderlingen) laat zien dat het om oudemensentaal gaat: uwe moet dus al voor 1750 in Gentse burgerkringen als beleefdheidsvorm bekend geweest zijn. Drie Zuidnederlandse woordenboeken noemen uwe: 1870: ‘UWE voor: gij: hebt uwe dat gedaan (Antw.).’ (Schuermans: 1865-1870 : 769); 1903: ‘UWE, vrnw. - Wordt door sommigen, vooral te Antw., gebruikt voor Gij, als zij iemand beleefd willen aanspreken. Héet Uwe da' gezien? Ik zal Uwen in tijds verwittigen.’ (Cornelissen-Vervliet 1903 : 1307); 1951: ‘UWE voor gij; in deftigen stijl uwé, om iemand aan te spreken.’ (Lievevrouw-Coopman 1951 : 1526). Vrij zeker is hier in alle gevallen /ywə/ gezegd, omdat de /u/ meteen een associatie wekt aan plat dialekt. Overduidelijk is dat het telkens om ‘deftig’ taalgebruik gaat. Ook valt op dat u hier bijna afwezig is; wél vermeldt Schuermans het later in het Bijvoegsel: ‘u, uwe, uit beleefdheid gezegd voor: gij of uwe edelheid (bijna overal)’ (1883 : 340). Van uwe heb ik geen spoor meer kunnen vinden in Antwerpen en Gent, wel van u dat in Antwerpen nog voorkomt in burgerdialekt. Dat overigens deze manier van aanspreken vrijwel uitgestorven is, ligt voor de hand: tegenwoordig vereist beleefdheid op z'n minst gebruik van tussentaal, als het al geen ABN moet zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.2 /ywe/Als je UE. schrijft kun je drie gradaties bedoelen van beleefdheid en deftigheid: van laag tot hoog /uwə/ (geen letterinvloed), /ywə/ (één keer letterinvloed) en /ywe/ (twee keer letterinvloed). Waarschijnlijk hebben alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie de uitspraken al vanaf het begin van de 17e eeuw naast mekaar bestaan: iedere spreker of lezer kon kiezen. Normaal kan die keus de schrijver pas wat schelen, als ie met één specifieke uitspraak de taal van een bepaalde stand wil suggereren. Het oudste voorbeeld daarvan is Huygens die in 1621 de saletjonker wil typeren met /ywe/ (en natuurlijk met de franskiljonse aanstellerij van quitteert, la Cour en absenteeren): ‘Ah! quitteert U.E. la Cour? Ook Wolff en Deken hebben die bedoeling blijkens de ondubbelzinnige spelling uwé die ze invoeren: in 1782 dient die evenwel al om ‘de kleine burgerij’ te typeren (WNT 1984 : 20)Ga naar voetnoot13. Zo is /ywe/ dus tussen 1621 en 1782 in de randstad een heel stuk in stand gezakt, en wordt het begrijpelijk dat v. Effen al in 1732 naar een ander middel moet zoeken om altans in brieven ‘een trapje hoger’ te komen, nl. toevoeging van een d die op zijn beurt de uitspraak /ywe/ weer uitsloot: UEd (zie 3.2.2, 6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.3 De vormen met een s: /uwəs/, lywəsl en lyweslDe negentiende eeuw heeft weer een eigen mode: de s-vormen die in teksten gelijktijdig in een ‘vulgaire’ en een ‘deftige’ variant verschijnen: uwes en uwees: eerst natuurlijk als bez. vn (daarmee kunnen de spraakkunstenaars zich verenigen), maar daarna keert de geest die ze opgeroepen hebben zich vanwege het eenheidssysteem je/je/je al meteen tegen hun: in de kortste tijd worden die vormen ook pers.vn:
Het valt op dat bijna elke schrijver die die vormen gebruikt, er dialekt of kreupel ABN mee wil suggereren. Waarom hebben altans de bez. vn's uwes en uwees in tekst nooit een fase gekend waarin ze ‘netjes’ waren? Ik weet het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3.4 Waardoor werd /y/ overwinnaar?/y/ en /ywə/ waren altans bij geletterde mensen enkele eeuwen toch in die zin gelijkwaardig dat het allebei baksels waren van dezelfde bakvorm, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van half- en indirekte aanspreekvormen ‘afkorting’ UE. Ook in woordenboeken rekte die fiktie z'n bestaan: zie noot 12. We zullen nu ook van u als ond. de oudste citaten bespreken, en bij die van Maria van Reigersberch de zoëven genoemde fiktie van haar buitensysteem tegenover haar binnensysteem in aktie zien: de derde tegenover de tweede persoon dus. 1624: ik kursiveer ook in deze citaten een paar woorden: ‘u sult hoope ic een wijff hebben voor mijne wedercompste’ (Rogge 1902 : 110) Hier is u sult gewoon op het binnensysteem je zult geplakt. 1627: ‘lck hoope u zijn geld wel sonder verlies krigen sal’ (Rogge 1902 : 161) Uit de tekst van deze brief blijkt ondubbelzinnig dat het gaat om het geld van de aangesprokene en niet om dat van iemand anders. Daaruit volgt dat zijn nu duidelijk verwijst naar haar buitensysteem met halfdirekte aanspreking; precies hetzelfde blijkt uit het gebruik van sal, dat hier een derde persoon moet zijn: Maria gebruikt immers sult als het om een tweede persoon gaat (zie haar eerste zin)Ga naar voetnoot15. 1677: Richardson konstateert: ‘and now lately is come more into fashion [als du en ghy] u / and uwe’ (Kloeke 1947 : 17). 1696: uit een notariële akte, erbarmelijk van stijl en woordgebruik: ‘voor welck gebruijck van de zaal uw aan de insinuante soude betalen 40 gld. per maant’ (WNT 1984 : 11) Dan volgt er bijna een hele eeuw zonder enige vermelding, en daarna zijn de vindplaatsen uit 1795, 1800, 1801, 1840, 1856 enz. Terwijl de aantallen citaten van u (als ond.) en van uwe mekaar tot 1800 niet veel ontlopen, heeft u uiteindelijk toch de overwinning behaald. Hoe komt dat? We hebben in 2.3.3.1.1 al gezien dat uwe ondanks z'n geringere frekwentie in het Antwerps een goeie konkurrent bleef van u, omdat het in de vorm UE spelbaar was, in tegenstelling tot u als ond., dat in een tekst (minder in taal) erg dom was. Nergens vinden we dan ook een citaat dat u (ond.) aanprijst. Ook het grote overwicht van uwe in zuidnederlandse woordenboeken wijst op een sterke voorkeur voor die vorm boven u. Maar u was korter als uwe en al z'n andere konkurrenten, en dat heeft z'n overwinning veroorzaakt, zodra Kollewijn en de zijnen aan het eind van de vorige eeuw met stijgend sukses de dikke tekstkoek kapot begonnen te maken, waardoor het ABN bedekt was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Besluit van 2Halfdirekte aanspreekvormen als uwe Edelheid, uwer liefde enz. zijn in overvloed en in allerlei soorten afkortingen aanwezig in allerlei soorten brieven in de tweede helft van de 16e eeuw. Tot 1585 kan niemand vermoeden dat afkortingen voor het eerste type ooit iets te maken zullen krijgen met de spelling van een pers.vn. Maar de val van Antwerpen in 1585 heeft ingrijpende gevolgen voor de talen binnen Amsterdam. Afgezien van Duits, Waals en Frans is het aandeel van het Amsterdams in ongeveer 1600 teruggebracht tot ongeveer tweederde; eenderde van de inwoners spreekt Antwerps, maar geleidelijk kalft het aandeel van die twee dialekten af in het voordeel van een derde taal (vooral door de betere standen gesproken): proto-ABN dat een mengsel is van die twee dialekten en een vrij grote invloed van teksttradities ondergaatGa naar voetnoot16. Was het Antwerps (Brabants) een geminacht dialekt geweestGa naar voetnoot17, een dat niet al sinds eeuwen een sterk stempel op Nederlandse teksten gedrukt had, dan zou elk spoor daarvan waarschijnlijk na een halve eeuw verdwenen zijn, en zou het ABN een ‘veredeld’ Hollands geweest zijn. Bredero heeft die geweldige taalrevolutie van kort na 1600 in Amsterdam, prachtig in toneelteksten vastgelegd: in 1610 breekt het Amsterdams daarin door, in 1618 het Antwerps; hij en z'n grote generatiegenoten (Hooft, Huygens, VondelGa naar voetnoot18) gebruiken bewust proto-ABN i.p.v. het ouderwetse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rederijkerstaaltje (met z'n duizenden leenwoorden uit het Frans). Zo vervangt het 17-eeuws (geleidelijk) het 16-eeuws. Het ontstaan van u als ond.-vorm is enkel een onderdeel van dat veel grotere taalmengproces. Hadden we in 1585 geen sterke tekst- en spraakkunsttraditie gehad, dan zou u als ond. al vrij vlug na die tijd ook in teksten te voorschijn gekomen zijn, misschien zelfs als oe. Maar die traditie bindt nu een verwoede strijd aan tegen die ‘domheid’. Hoe kan iemand zo'n groot goed als een naamvalssysteem overboord gooien in een tijd waarin we juist bezig zijn om naamvallen te scheppen waar de ‘grove taal’ ze nog niet had: hum/hem of hun/hen? In een 300-jarige oorlog komen er telkens nieuwe kompromissen tot stand tussen taal en tekst (+ spraakkunst + opvoeding tot hoofsheid). Nog altijd kunnen we vormen waarin letters het gewonnen hebben van klanken, de spellingsuitspraken, herkennen aan hun hogere stilistische waardering.
Omgekeerd mislukt het ingrijpen van de spraakkunstenaar als die een s toe wil laten voegen aan uwe/uwee als bez. vn, dankzij de eenvoud van het ‘foute’ systeem: één vorm voor alle gevallen van het pers. en het bez. vn. Wel lukt het om de kinderen uwes/uwees te laten zeggen, maar niet om ze die tot het bez. vn te laten beperken. Ze gaan ze natuurlijk ook als pers. vn gebruiken, en die fout is misschien erger als om uwe/uwee de funktie te geven van bez. vn. Zo verdwijnen alle s-vormen als vulgarisme. Inmiddels is het 1891 geworden: Kollewijn z'n leus ‘taal is klank’ overbrugt geleidelijk de kloof tussen taal en tekst in een nieuw kompromis:u mag je als ond.-vorm gaan schrijven, maar de eenheidsuitspraak /y, y, y/ uit de randstad mag nog altijd niet in tekst tot uiting komen: die houdt eens te meer vast aan de scheiding tussen pers. en bez. vn: u resp. uw. Ook in de pv's bij u (ond.) blijven de tekstinvloeden aanwijsbaar in de vormen u heeft, u is, en in het gebruik van zich in wendt u zich maar...
[Deel II van dit artikel zal in het volgende nummer verschijnen. Aan het slot van dat deel volgt de bibliografie van beide delen.] |
|