Dupliek aan Gary Schwartz
Marijke Meijer Drees
‘Het Thema van de Tamerlan en de omstandigheden rond de opvoering passen Rembrandts schilderij dat we kennen als De Poolse ruiter als een handschoen. Ik aarzel daarom niet om het hier de titel te geven Tamerlan achtervolgt sultan Bajezid.’ Met dit citaat uit Schwartz' Rembrandt-biografie opende destijds mijn artikel. Daarin ben ik nagegaan in hoeverre de argumentatie houdbaar is die Schwartz aandraagt voor zijn sweeping statements over de relaties tussen schilderijen van Rembrandt en het zeventiende-eeuwse toneel. Ik heb me daarbij geconcentreerd op de argumenten die Schwartz zelf ontleent aan teksten van toneelstukken en, als Schwartz dat zelf aangeeft, aan de opvoeringspraktijk.
Mijn algehele kijk op zijn Rembrandt-biografie is fout en mijn kanttekeningen zij niet steekhoudend, repliceert Schwartz. Hoe had ik dan wèl moeten kijken? Ging het er Schwartz alleen maar om een zekere parallellie, een (soms ook nog door anderen geconcipieerde) equivalentie te laten zien tussen Rembrandts schilderijen en passages uit toneelstukken? Waarom heeft hij dat dan niet meteen in zijn boek gezegd? Daar doet hij immers nog uitspraken als: ‘In 1642 schilderde Rembrandt de slotscène van Gebroeders’ (p. 224), en: Rembrandt ‘volgde [Vondels] carrière als toneelschrijver van stuk tot stuk. Het hoogtepunt uit de Palamedes (1625; afbeelding 17); tekeningen van de Gijsbrecht en Sofompaneas (1638) en de slotscène van Gebroeders (1642; afbeelding 244)’ (p. 272). Niets parallellie, niets equivalentie, gewoon scènes (na)schilderen. Nu zulke beweringen wat al te