De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |||||||
Schermen met Bredero, de ‘Voor-reden’ tot de GrianeJ.A. van LeuvensteijnIn de ‘Voor-reden’ tot de Griane zet Bredero op ironische wijze uiteen dat de toonaangevende deskundigen op het terrein van de toneeldichtkunst zich wel vrolijk zullen maken over zijn zowel boerse als ondeskundige manier van (toneel)dichten. Ja, wat hij tijdens zijn hoogste inspiratie als het beste meende neer te schrijven, zal bij hen nog het meest de lachlust opwekken. En hij vervolgt: Maar nadien my de vliesen van die verwaantheyt zyn afgedaan, door de tegenwoordighe aldervernaamste en treffelykste Dicht-schryvers van onser Eeuwe, hebbe ick (dan te laat) bevroet, dat ick in myn vernuft met blinde streecken schermutselde. Tis waar dat ick meer op het aansicht mijns beginsels sach, als op de voeten van myn uytkoomste, dies ist ghevallen dat ick in een groote Dool-hof van gebreken ben gheraackt, so wel inde loop der gemener woorden, als oock inde verdelinge der wercken, en der tijden, sulckx dat ick tegen 'tgebruyck der Griecken, Latynen en Fransche hier in heb gevoeght een Tijt van meer als 20 laren, daar sylieden selden meer daghs namen, dan een Etmaal, twee, of minder.Ga naar voetnoot1 Deze passage verdient nadere uitleg. Hierbij plaats ik mijn interpretatie naast die van F. Veenstra, die de uitgave van de Griane in de reeks ‘De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero’ verzorgde. Veenstra geeft als vertaling en verdere uitleg bij dat ick in myn vernuft met blinde streecken schermutselde (9, 10): ‘dat ik in mijn geest schermutselde met streken in den blinde (Bredero denkt hierbij wel aan de streken die een schilder zet; het gebruik van schermutselde wijst op het resultaat dat niet van betekenis werd geacht)’. De verbinding die Veenstra in het tussen haakjes geplaatste gedeelte legt met de streken die een schilder zet, waarbij schermutselde zou wijzen op een resultaat dat niet van betekenis werd geacht, lijkt me onjuist. De woordgroep in myn vernuft (9), een verholen deelwoordconstructie met de functie van predicatieve toevoeging bij het voorafgaande ick en niet een bijwoordelijke bepaling, duidt in deze tekst ongeveer hetzelfde aan als inde vlaghen van myn Rym-lust (6), eveneens een verholen deelwoordconstructie, en wel bij ick (6). Als verduidelijkende omschrijving van in myn vernuft kan gelden: ‘tijdens [de werking van] mijn dichtgeest’, of sterker ‘in [de ban van] mijn dichtgeest’. Aangezien de stof van Griane teruggaat op het volksboek van Palmerijn, bedoelt Bredero in | |||||||
[pagina 332]
| |||||||
zijn ‘Voor-reden’ met vernuft en Rym-lust de dichtgeest die het gegeven uit de prozabron herschiep tot een spel in verzen. In met blinde streecken (10) is blinde een indirect gebruikt bijvoeglijk naamwoord: de slagen met het wapen zijn niet blind, maar degene die ze geeft, is blind. Het werkwoord schermutselen heeft hier de betekenis ‘schermen’, ‘een spiegelgevecht voeren’ (dus: niet echt vechten; vgl. WNT s.v. schermutselen 2). De vertaling van de gehele passage dat... schermutselde luidt dan bijvoorbeeld: dat ik, in de ban van mijn dichtgeest, met slagen als van een blinde schermde (een spiegelgevecht voerde).Ga naar voetnoot2 Het gedeelte Tis waar... uytkoomste (10, 11) wordt als volgt door Veenstra vertaald en uitgelegd: ‘Het is waar dat ik meer op het gelaat van mijn beginsel dan op de voeten van mijn resultaat lette, dat wil zeggen hij hield meer rekening met wat hij zich had voorgesteld, aansicht mijns beginsels, dan met de voortgang, de voeten, van wat er als resultaat uitkwam’. Veenstra interpreteert (het) aansicht mijns beginsels dus als één begrip: ‘wat hij zich had voorgesteld’. Daarentegen beschouwt hij de voeten van myn uytkoomste als twee verbonden begrippen, waarbij het ene syntactisch als kern genoteerd is en het andere als een bepaling daarbij: ‘de voortgang, de voeten, van wat er als resultaat uitkwam’. Ik zie echter geen aanleiding voor een ongelijke behandeling van beide woordgroepen. In het aansicht mijns beginsels is mijns beginsels een nabepaling van identiteit. Syntactisch is mijns beginsels ondergeschikt aan aansicht, semantisch zijn het aansicht en mijn beginsel aan elkaar gelijk, hier als beeld en verbeelde. (H)et aansicht ís dus mijn beginsel. In de voeten van myn uytkoomste is van myn uytkoomste eveneens bepaling van identiteit: de voeten zíjn myn uytkoomste. Zwaan heeft destijds aandacht aan deze constructie bij Huygens en Hooft besteed.Ga naar voetnoot3 Bredero geeft in deze passage dus toe, dat hij - ten onrechte, zoals uit het vervolg blijkt - bij het schermen meer op het gelaat, zijn beginsel, dan op de voeten, zijn uytkoomste, lette. Wat moet nu de betekenis van mijn beginsel en myn uytkoomste zijn? De lijst van tekortkomingen, waarmee Bredero vervolgt, geeft ons de oplossing in handen. Bredero maakt naar eigen zeggen op een drietal terreinen fouten:
Wat Bredero onder het eerste punt verstaat, zet hij ironiserend in r. 17 tot 37 uiteen. Kortweg gezegd komt het hierop neer: Bredero is er niet geslaagdGa naar voetnoot4 de personages met weinig ontwikkeling te laten filosoferen over allerhande onvoorstelbare zaken, zoals zijn geleerde collega's in hun rijmen doen. Hij | |||||||
[pagina 333]
| |||||||
noemt twee argumenten waarom men hem dit niet zou moeten aanrekenen: zijn eenvoudicheyt (20), verderop aangeduid met het woord slechtheyt (28), en zijn alleen Amstelredamsche Taal (21). Met het laatste bedoelt Bredero zijn gebrek aan kennis van andere talen, ja, zelfs van alle Nederlands buiten het dialectisch getinte Amsterdams, waardoor hij ook onkundig is van alles wat buiten het Amsterdams geschreven werd. Met het gebruik van eenvoudicheyt presenteert Bredero zich als ‘een gewone man’, niet behorend tot de elite, die natuurlijk een klassieke vorming heeft genoten. Uit gebrek aan geleerdheid was Bredero wel genoodzaakt een boer als een boer te doen spreken en heeft hij meer de gewoonte dan de regels van het vak gevolgd. Aan de loop der gemener woorden (13) moet dus de betekenis worden gegeven van ‘het gebruik van de gewone woorden’, waarbij ik direct aanteken, dat hiermee ook de gespreksonderwerpen beperkt zijn tot die, welke bij de personen met weinig ontwikkeling gangbaar zijn. Het tweede punt werkt Bredero niet uit. Met de verdelinge der wercken bedoelt hij de verdeling van de stof over de bedrijven. Op het derde punt, (de verdelinge) der tijden, gaat hij wel verder in, zie r. 15-17. Geheel in strijd met het toonaangevende gebruik bij de Grieken, Romeinen en Fransen, heeft Bredero in zijn Griane een periode van meer dan 20 jaar ingevoegd. De eerste tekortkoming vindt zijn oorzaak dus in Bredero's beperkte vermogen - zo stelt hij het althans ironisch voor - om personen uit het volk te laten filosoferen. Het gebruik van deze figuren (het gaat om Bouwen en Sinnelijcke Nel) moet echter worden teruggevoerd op het tiende hoofdstuk van Bredero's prozabron, het volksboek van Palmerijn, waar Lantman Gerrat, eenen arbeyder, rijc en machtich, de zoon van Griane vindt en bij zijn vrouw brengt, die op den selfsten dach verlost was van eenen Jonghen Sone, maer was doot op de Werelt gecomen.Ga naar voetnoot5 Ook de tweede en derde tekortkoming aan Bredero's werk, te weten de stofindeling en het gebruik van de tijd, gaan terug op het verhaal over Griane in het volksboek van Palmerijn. De loop van het verhaal lag immers vast en Bredero moest de stof zo goed en zo kwaad als het ging over de bedrijven verdelen. Tenslotte, in het volksboek is het de vondeling uit hoofdstuk 10 die, opgegroeid en tot ridder geslagen, in hoofdstuk 95 voor Florendus en Griane in het krijt treedt. Bredero móest die tijdspanne in zijn spel overbruggen. | |||||||
[pagina 334]
| |||||||
Nu kan de vraag naar de betekenis van beginsel en uytkoomste (11) worden beantwoord. Met uytkoomste bedoelt Bredero zijn toneelbewerking, de Griane. Met beginsel bedoelt hij zijn beginpunt en dat is het verhaal over Griane zoals het beschreven staat in het volksboek van Palmerijn.
Vrije Universiteit Vakgroep taalkunde Amsterdam
Prof. dr. L. Strengholt was zo vriendelijk het concept-artikel te bestuderen. Mevrouw dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen stuurde mij enkele opmerkingen, waar ik mijn voordeel mee heb gedaan. Beiden zeg ik hartelijk dank voor de genomen moeite. |
|