De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||||||
De reisattributen van de heilige BrandaanMaaike Hogenhout-Mulder1 InleidingDe Ierse abt Brandaan leest in een oud boek allerlei wonderlijke zaken: onder deze wereld bevindt zich een andere wereld, er zijn drie hemelen, in de oceaan zwemmen vissen die zo groot zijn dat er een woud op hun rug groeit, de straf van Judas wordt eenmaal per week verzacht, enzovoort. Hij kan en wil dit alles niet geloven en hij gooit het boek in het vuur. Dan krijgt hij van God de opdracht om negen jaar over de zeeën te gaan varen. Hij zal dan de wonderlijke zaken waaraan hij geen geloof kon hechten, met eigen ogen aanschouwen en hij zal ze opnieuw in een boek moeten beschrijven. De abt treft voorbereidingen voor de lange reis: er wordt een scheepje vervaardigd en de noodzakelijke levensbehoeften worden aan boord genomen: proviand voor de groep en een aantal onmisbare attributen. Tot deze attributen behoren een kapel, die hij in de boot laat bouwen, een baktrog (pestier), een handmolen (querne) en enige smidswerkplaatsen (smessen). Wie het Mnl. gedicht over de zeetocht van Brandaan tot zover heeft gelezen (de eerste 120 verzen), voelt zich op dat moment ongetwijfeld enigszins verwant met de hoofdfiguur van zijn verhaal: wat hier beschreven wordt, kan niet waar zijn! Hij zal het boek waarin hij leest echter niet uit heilige verontwaardiging in het vuur werpen, zoals Brandaan dat deed. Hij zal glimlachen en doorlezen en hij zal daarbij waarschijnlijk trachten zijn gezonde verstand maar uit te schakelen en simpelweg te genieten van het verhaal. Je moet niet alles willen begrijpen wat die oude tekst meedeelt; dan kom je hopeloos in de problemen. De middeleeuwers waren nu eenmaal geen mensen met een twintigste-eeuws (logisch denkend) verstand. Je moet de verhalen dus maar nemen zoals ze zijn. Voor iemand die nadenkt bij wat hij leest, is deze passage inderdaad een ‘onverteerbaar brok’: hoe kan een klein scheepje als dat van Brandaan (met slechts één mast en één zeil) een kapel en een aantal smidswerkplaatsen hebben bevat? Had de dichter dan geen verstand van wat men wel en niet op een boot kwijt kon? En ook de keuze van de attributen is nogal vreemd. Waarom bijvoorbeeld laat hij Brandaan wel een baktrog meenemen, maar geen oven? En wat moest er met de handmolen worden gemalen? En waren smederijen op een boot gewoon in de (late) middeleeuwen? Wanneer deze zaken voor ons - nadat we ons uiterste best hebben gedaan om ons in de denk- en leefwereld van die tijd te verplaatsen - als reisattributen voor Brandaan toch eigenlijk niet acceptabel zijn, dan is er een grote kans dat ze dat voor het publiek van die tijd evenmin waren. En dan kan men zich gaan afvragen of de lezing van dit tekstgedeelte wel betrouwbaar is; of dat wat er in de overgeleverde tekst staat, wel gelijk is aan dat wat door de auteur - enkele eeuwen eerder (zie II) - is opgeschreven. Wanneer een kopiist een tekst overschrijft, maakt hij vergissingen; dat is onvermijdelijk. Een volgend kopiist voegt daar weer nieuwe vergissingen | |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
aan toe en soms probeert hij ook onregelmatigheden van zijn voorbeeld, ontstaan door fouten van zijn voorganger(s), te corrigeren. Daar hij niet over de oorspronkelijke tekst beschikt, kan hij niet meer doen dan een zijns inziens acceptabele lezing vervaardigen met behulp van de gegevens die hem worden aangereikt. Hoe vaker een tekst wordt overgeschreven, hoe groter natuurlijk de kans op foutieve en onduidelijke lezingen; en hoe groter ook de verschillen tussen de redacties van een en dezelfde tekst. Daar de twee Middelnederlandse redacties van het gedicht over Brandaan sterk afwijken van de redacties van het Duitse gedicht en eveneens van de Duitse prozabewerking, kunnen we gevoeglijk aannemen dat het gedicht over Brandaan vele malen is overgeschreven. En in zo'n geval moet de lezer op zijn hoede zijn: onregelmatigheden van de tekst (formele, grammaticale of inhoudelijke) zijn in veel gevallen aanwijzigingen voor bedorven plaatsen. Door het isoleren van de onregelmatigheden en het nauwkeurig aftasten van de omgeving van deze verzen kan de filoloog soms de gemaakte fouten en correcties opsporen en de oorspronkelijke lezing reconstrueren. Als dit is gelukt, kan hij de lezer een verklaring bieden voor de corrupte passages vanuit de ontstaansgeschiedenis van de tekst. De onduidelijkheden van de overgeleverde redacties worden daarmee niet weggewerkt, maar toegelicht. En daaraan heeft een lezer die zijn verstand tijdens het lezen van een Middelnederlandse tekst niet tijdelijk wil uitschakelen, behoefte. In dit artikel wil ik - Omdat so onghelouich was (C 47) - ingaan op de reisattributen van Brandaan. Ik wil proberen aannemelijk te maken dat de voorzieningen die Brandaan treft vóór hij met zijn boot vertrekt, in het oorspronkelijke gedicht van een ander karakter waren dan de overgeleverde redacties ons willen doen geloven. De huidige reisattributen hebben hun bestaan mijns inziens te danken aan een serie kopiistenfouten en -correcties. Gelukkig dat de kopiisten deze zaken niet - onbegrijpelijk als ze waren - hebben weggelaten, want dank zij hun aanwezigheid blijkt het mogelijk de oorspronkelijke lezing van deze passage, naar de inhoud althans, te achterhalen. | |||||||||||||
2 De Reis en de NavigatioGa naar voetnoot1De Reis van Sint Brandaan is overgeleverd in vier gedichten en een aantal prozaredacties. De oudste van deze teksten is een Middelhoogduits gedicht uit de 14de eeuw, dat met M wordt aangeduid. Het Middelnederduitse gedicht N en de twee Middelnederlandse gedichten C en H dateren uit de 15de eeuw evenals de prozabewerking P.Ga naar voetnoot2 De twee Mnl. gedichten C en H zijn nauw verwant, al vertonen ze wel veel kleine verschillen. Men neemt aan dat ze van een gemeenschappelijke | |||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||
voorvader afstammen.Ga naar voetnoot3 Van H ontbreken de eerste 322 verzen én daardoor missen we in die redactie onder meer de passage waarin de bouw van de boot wordt beschreven. Bij het onderzoek naar de reisattributen van Brandaan hebben we voor de Mnl. tak dus alleen C als getuige. De twee Duitse gedichten M en N wijken op een aantal punten sterk van de Mnl. teksten af. Onderling vertonen ze evenwel zo veel verwantschap - ondanks het feit dat N veel beknopter is dan M - dat men aanneemt dat ook deze twee redacties op een gemeenschappelijke voorvader teruggaan. De prozabewerking kan als de derde tak van de familie worden beschouwd. Deze redactie is noch met de Middelnederlandse noch met de Middelduitse teksten nauw verwant. Al deze Reis-teksten gaan terug op een gedicht dat waarschijnlijk in de 12de eeuw in het Rijnland is geschreven in het Middelfrankisch (een Middelhoogduits dialect).Ga naar voetnoot4 Men neemt algemeen aan dat de drie takken onafhankelijk van elkaar op het origineel teruggaan.Ga naar voetnoot5
Naast de Reis bestaat nog een ander en veel ouder verhaal over Brandaan, dat bekend is onder de naam Navigatio Sancti Brendani. De Navigatio is een Latijns verhaal in proza waarvan men vermoedt dat het rond 800 in Ierland is opgetekend.Ga naar voetnoot6 Het grote aantal handschriften dat van de Navigatio is bewaard, is een bewijs voor de enorme populariteit die het verhaal heeft genoten (in heel West-Europa). Van de Latijnse tekst is een Oostmiddelnederlandse vertaling in proza vervaardigd, die is overgeleverd in een handschrift uit de 15de eeuw.Ga naar voetnoot7 De dichter van de Reis heeft zich ongetwijfeld door de Navigatio later inspireren. In beide werken maakt Brandaan met een groep monniken een jarenlange tocht over zee, gedurende welke tocht God hem een groot aantal van zijn wonderen toont. Sommige van de ‘wonderlijke’ episoden en motieven uit de Reis zijn aan de Navigatio ontleend (de eilandvis, de teugeldiefstal, Judas, enzovoort),Ga naar voetnoot8 andere staan geheel los van dit Latijnse werk. Ondanks de overeenkomsten is er toch een groot verschil tussen de twee verhalen, zowel naar inhoud als naar sfeer.Ga naar voetnoot9 Hoe we ons de relatie tussen de Navigatio en de Reis moeten voorstellen, | |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
is in het geheel nog niet duidelijk. Gerritsen schrijft hierover: ‘Verreweg het moeilijkste probleem waarvoor de Reis-versie de onderzoekers stelt, is te verklaren hoe het komt dat deze versie zo ingrijpend afwijkt van de Navigatio. Een term als “vrije bewerking” is hier niet van toepassing. Men kan opmerken dat de twee werken een aantal episoden en motieven gemeen hebben, maar zelfs bij deze parallellen is het verschil in litteraire vormgeving zo groot, dat nergens met zekerheid kan worden vastgesteld dat de dichter van de Reis de tekst van de Navigatio voor zich moet hebben gehad.’Ga naar voetnoot10 Een van de belangrijkste verschilpunten tussen de twee verhalen is de aanleiding tot de reis: in de Navigatio gaat Brandaan op weg om een gelukzalig eiland te zoeken waarover hij heeft horen spreken; in de Reis moet Brandaan de tocht maken als straf voor zijn ongelovigheid (zie boven). Een bijna vanzelfsprekend punt van overeenkomst is de passage die hierop volgt: de bouw en de uitrusting van de boot. En dat is de passage die we nu aan een nader onderzoek zullen onderwerpen. | |||||||||||||
3 De bouw van de boot in de Navigatio en in de ReisHet gedeelte van de Navigatio waarin de vervaardiging van de boot en het vertrek van Brandaan worden beschreven, luidt als volgtGa naar voetnoot11: Sanctus Brendanus et qui cum eo erant, acceptis ferramentis, fecerunt nauiculam leuissimam, costatam et columnatam ex silua, sicut mos est in illis partibus, et cooperuerunt illam coriis bouinis atque rubricatis in roborina cortice. Et linierunt foris omnes iuncturas pellium ex butyro, et miserunt duas alias paraturas nauis de aliis coriis intus in nauim et stipendia quadraginta dierum et butyrum ad pelles preparandas ad cooperimentum nauis et cetera utensilia que ad usum uite humane pertinent. Arborem quoque posuerunt in medio nauis fixam et uelum et cetera que ad gubernacionem nauis pertinent. Tunc sanctus Brendanus fratribus suis precepit in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti intrare in nauim. | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
In vertalingGa naar voetnoot12: Sint Brandaan en die met hem waren, hun gereedschap ter hand nemend, maakten een zeer licht bootje, waarvan het raamwerk (de ribben en de kielbalk) uit hout werd gemaakt, zoals in die streken het gebruik is, en bedekten het met ossehuiden, gelooidGa naar voetnoot13 met eikeschors. En besmeerden alle naden van de huiden aan de buitenkant met vet en namen twee reserve scheepsuitrustingen aan andere huiden mee binnen in het schip en proviand voor veertig dagen en vet om de huiden voor de bedekking van het schip mee te prepareren en overige benodigdheden. Ook maakten ze een mast vast in het midden van het schip en een zeil en andere zaken die voor het sturen van een schip nodig zijn. Daarna gebood Sint Brandaan zijn broeders in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in het schip te gaan. In deze passage is duidelijk herkenbaar welk type boot de auteur op het oog heeft gehad: een curragh, een in Ierland vanouds gebruikelijk type: een geraamte van hout, bespannen met runderhuiden die met vet waterdicht waren gemaakt. Deze bootjes konden soms wel een twintigtal personen vervoeren.Ga naar voetnoot14 In de Reis-teksten daarentegen is de vervaardiging van de boot zo vaag beschreven dat je niet tot een bepaald scheepstype kunt concluderen. Zo lezen we in CGa naar voetnoot15: Doe ghinc Brandaen te hant
90[regelnummer]
An des zewes kant
Ende dede eenen kiel tauwen,
Vaste ende ghetrouwen:
Die mast was vuerijn hout;
Dat zeil dede hi menichfout
95[regelnummer]
Besnijden ende bewinden;
Den kyel dede hi binden
Met ysere arde staerke,
Na die houde aerke,
Die Noe wijlen vrochte,
100[regelnummer]
Doe hi die dylovie vruchte.
Den ancker maecte hi stalijn,
Daers hem van noode soude zijn,
Dat hi behilde dat lant.
| |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
Toch. vinden we wel enkele elementen uit de Navigatio in de Reis terug: er is sprake van een boot met één mast en één zeil, het materiaal waaruit het vaartuig wordt vervaardigd (hout) komt ter sprake - zij het in de Reis met betrekking tot de mast - en er wordt vermeld dat de boot naar een oud model wordt gemaakt. Een negatieve overeenkomst is nog, dat in geen van beide teksten in deze passage over de riemen wordt gesproken waarmee het schip later wel blijkt te zijn uitgerust.Ga naar voetnoot16
De artikelen die Brandaan meeneemt aan boord, passen in de Navigatio uitstekend bij het voorafgaande: reserve huiden en vet om die huiden waterdicht te maken en verder natuurlijk proviand voor een bepaalde periode (40 dagen, want daarna zullen ze een eiland bereiken waar voedsel voor hen klaar staat) en wat overige benodigheden. In de Reis-teksten treffen we op dit punt een grote variatie aan. Ik geef weer de tekst van C als voorbeeld (de tekst sluit aan bij die van het vorige citaat): Doe dedi al zijn ghewant
105[regelnummer]
In den scepe draghen doe
Ende LXXX manne ghingher in doe:
Si waren daer in IX jaer.
Ooc dede hi, dat was waer,
Een cappelle, met wijsen zinne,
110[regelnummer]
Wel werken daer inne
Ende daer in clocken ende helichdom,
Dies hi mochte houden rom.
Ooc voerde hi van Yberme
Pestier ende querne,
115[regelnummer]
Smessen ende ander ghemac,
Als die legende mi vertrac;
Dit dedi al daer inne.
Dus voer hi wech met sinne.
Sommige van de artikelen die we in de Reis aantreffen, zijn we ook in de Latijnse tekst tegengekomen. Zo vermelden C en M de aanwezigheid van gewant (‘scheepsuitrusting’), N en P die van proviand (in P samen met kledingGa naar voetnoot17), terwijl de overige benodigdheden in C (ander ghemac), M en P worden genoemd. In de Reis wordt echter nog het een en ander toegevoegd: in alle vier de redacties wordt gesproken over een kapel waarin reliquieën worden bewaard, terwijl C de kapel ook nog van klokken laat voorzien. Verder laat Brandaan in M patrijspoorten (vensterlîn) in het schip maken. Alleen C vermeldt de reeds genoemde baktrog, handmolen en smidswerkplaatsen en P | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
tenslotte noemt ook nog het gesind (‘gevolg, bedienden’) van Brandaan en zijn monniken. | |||||||||||||
4 De smidswerkplaatsenHet meest ongeloofwaardige reisattribuut van Brandaan is ongetwijfeld: de smidswerkplaatsen, die overigens alleen in C worden genoemd. Zo ongeloofwaardig, dat de tekstuitgevers alle moeite hebben gedaan een andere betekenis voor het woord smessen te vinden. In Bonebakker lezen we: ‘Als smessen juist is, dan kan het alleen in de bet. “smidshaard” zijn. Het mv. kan ik ook dan niet verklaren in dit verband.’Ga naar voetnoot18 Draak geeft als betekenis ‘smidsgereedschap’Ga naar voetnoot19 en Oskamp kiest, evenals Bonebakker, voor ‘smidshaar, den’.Ga naar voetnoot20 Het MNW (VII, 1371) geeft voor smesse/smisse echter alleen ‘smederij, smidswinkel’. Het valt blijkbaar niet mee een betekenis aan smessen toe te kennen die enerzijds aansluit bij wat het MNW over het woord vermeldt en die anderzijds past in de context. Het is dan ook geen wonder dat enkelen zich hebben afgevraagd of de tekst op deze plaats wel correct is overgeleverd.Ga naar voetnoot21 Bonebakker - iemand die overigens wars was van tekstkritiek - was de eerste (zie boven) en Gerritsen is de tweede: ‘Er is een stalen anker aan boord, een kapel met klokken en andere liturgische voorwerpen, een baktrog en een handmolen voor de kombuis en zelfs (als de kopiist zich niet vergist heeft) verscheidene smidshaarden (smessen) met toebehoren.’Ga naar voetnoot22. Noch Bonebakker noch Gerritsen laat zich er echter over uit hoe deze corruptie dan zou kunnen zijn ontstaan. Wanneer we op zoek gaan naar een verklaring voor de aanwezigheid van de smessen vanuit een corrupte tekstoverlevering zullen we de omgeving waarin het bewuste woord voorkomt aan een nauwkeurig onderzoek moeten onderwerpen. De verzen waarin de smederijen worden genoemd, luiden:
Het lijkt - juist vanwege het ongeloofwaardige van smederijen aan boord -niet aannemelijk dat een kopiist dit attribuut zelf heeft toegevoegd om Brandaans scheepsuitrusting te completeren. Hij zal het woord smessen of iets wat daarop leek ongetwijfeld in zijn voorbeeld hebben aangetroffen. Nu | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
worden de smidswerkplaatsen in C 115 in één adem genoemd met ander ghemac. Deze ‘overige benodigdheden’ komen niet alleen in C voor maar ook in M (111: ouch mahte man darinne manch gemach)Ga naar voetnoot23 en in P (alles das in notturf was zw dem leib). Ze moeten dus afkomstig zijn uit hun gemeenschappelijke bron, misschien komen ze zelfs wel uit het oorspronkelijke Reis-gedicht. Gegeven het feit dat de Reis-dichter zich toch op de een of andere wijze door de Navigatio heeft laten inspireren, ligt het voor de hand dat de woordgroep met de betekenis ‘overige benodigdheden’ in de Reis een vertaling is van het cetera utensilia van de Latijnse tekst. Wanneer we nu zien dat in de tweede helft van C 115 een element uit de Navigatio wordt genoemd, ligt het voor de hand om voor een verklaring van de eerste helft (de onduidelijke smessen) in eerste instantie ook bij deze bron te rade te gaan. En dan wordt de vraag: wordt er in deze passage van de Latijnse tekst een element genoemd dat bij vertaling in het Middelhoogduits een woord oplevert dat door een volgend kopiist (eventueel alleen door de Mnl. vertaler) als ‘smederijen’ kan zijn geïnterpreteerd? Het antwoord op deze vraag is bevestigend. In dezelfde zin van de Naviagatio wordt namelijk gesproken over boter/vet waarmee de huiden worden geprepareerd, waarmee ze vettig (dat is: waterdicht) moeten worden gemaakt. Een van de woorden voor ‘boter/vet’ is in het Mhd. smalz (het Mnl. smout) met daarnaast het ww smalzen (Mnl. smouten)Ga naar voetnoot24, dat ‘invetten’ betekent. Wanneer de Reis-dichter het ‘invetten’ in zijn gedicht ter sprake heeft gebracht, is er een grote kans dat hij dit woord smalzen gebruikt heeft. Daar een l en een lange s in het schrift bijna gelijk zijn, zou dit door een leesfout tot smaszen geworden kunnen zijn. En dit woord is in de Mnl. teksttraditie geworden tot het daarop sterk gelijkende smessen. De leesfout smalzen > smaszen kan door een Duitse kopiist zijn gemaakt voordat de Mnl. tak zich afscheidde, of door de Mnl. vertaler. De eerste mogelijkheid lijkt me het meest waarschijnlijk. In dat geval moet de gemeenschappelijke voorvader van de overgeleverde redacties het corrupte woord smaszen al hebben bevat. Een argument hiervoor ontleen ik aan P. In die redactie wordt gesproken over de bedienden (gesind) van Brandaan en zijn monniken die mee gaan op reis. Dit gegeven doet nogal ongeloofwaardig aan: er is in het verdere verhaal geen sprake meer van bedienden; alleen maar van Brandaan en zijn monniken. Daar de aanwezigheid van dit gevolg dus niet in overeenstemming is met de overige verhaalgegevens, lijkt hier in P eveneens sprake van een corrupte plaats. De vraag is dan ook in dit geval weer: hoe komt dit gegeven in de tekst? Heeft een kopiist de bedienden er zo maar op eigen houtje bij verzonnen of is het een weergave van iets wat hij in zijn voorbeeld meende te lezen? Een synoniem van het Mhd. gesind is massenieGa naar voetnoot25. Dit woordt lijkt verdacht veel op smaszen en het lijkt dan ook aannemelijk dat de bewerker van P het corrupte smaszen als massenie heeft | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
geïnterpreteerd. In een later stadium van de tekstgeschiedenis van P zal dit massenie zijn vervangen door het synonieme gesind. In de Duitse rijnmteksten heeft een kopiist het probleem blijkbaar weer op een andere wijze opgelost. Hij heeft geen moeite gedaan om het corrupte woord te corrigeren tot iets wat hem op die plaats acceptabel leek. Hij heeft het zonder meer uit de tekst verwijderd. Vandaar dat we in M en N van dit ‘invetten’ niets meer terugvinden.
Deze tekstkritische verklaring voor de aanwezigheid van de smederijen in de Mnl. C-redactie is gebaseerd op de veronderstelling dat de Reis-dichter in deze passage de Navigatio nauwkeuriger heeft gevolgd dan men tot nog toe aanneemt. Deze veronderstelling zal aan waarschijnlijkheid winnen wanneer niet alleen de aanwezigheid van de smederijen (ten gevolge van een kopiistenfout) kan worden verklaard, maar wanneer ook voor de andere afwijkingen van de Reis ten opzichte van de Navigatio een verklaring kan worden gevonden. | |||||||||||||
5 De klokken van de kapelIn de Reis-redacties laat Brandaan aan boord een kapel bouwen met daarin zijn helichdom (C 111)Ga naar voetnoot26. C is de enige redactie die daarnaast ook nog een aantal clocken als toebehoren van de kapel noemtGa naar voetnoot27: 108[regelnummer]
Ooc dede hi, dat was waer,
Een cappelle, met wijsen zinne,
110[regelnummer]
Wel werken daer inne
Ende daer in clocken ende helichdom,
Dies hi mochte houden rom.
Nu is een kapel aan boord van een toch betrekkelijk klein schip op zich al een merkwaardig iets (komt in de Navigatio ook niet voor), maar om daarin ook nog een aantal klokken te laten aanbrengen, dat lijkt toch wel heel vreemd. In het verdere verhaal vervullen deze klokken ook geen enkele functie: er wordt nergens verteld dat ze worden geluid bijvoorbeeld; sterker nog, ze worden in het geheel niet meer genoemd. Dat doet het vermoeden rijzen dat ze niet uit het oorspronkelijke Reis-gedicht afkomstig zijn. Op grond van hun afwezigheid in de Duitse redacties zou men kunnen veronderstellen dat ze in de Mnl. vertaling zijn toegevoegd. Daar is echter geen reden voor te bedenken. We moeten er daarom voorlopig van uitgaan dat de Mnl. vertaler deze klokken in zijn voorbeeld heeft aangetroffen en dat de andere redacties ze hebben weggelaten vanwege het ongeloofwaardige karakter ervan. En dan blijft als vraag: waar komt dit gegeven vandaan? In de voorgaande paragraaf hebben we gezien dat het werkwoord smalzen op een gegeven moment door een kopiist zal zijn verlezen als smaszen. Deze | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
vergissing zal mogelijk zijn geweest, omdat de kopiist in dit tekstgedeelte over de bouw van de boot het woord ‘invetten’ niet verwachtte. En dat zou betekenen dat er in de voorgaande verzen niet (of niet meer) sprake is geweest van in eikeschors gelooide huiden die over een houten raamwerk werden gespannen. Wanneer de dichter van de Reis in navolging van de Navigatio hier de bouw van een curragh heeft beschreven, dan moet dit scheepstype op het moment dat de fout smalzen > smaszen werd gemaakt, al niet meer herkenbaar zijn geweest. Aangezien de Reis-tekst talloze malen zal zijn overgeschreven, behoeft dit geen verwondering te wekken. Naar alle waarschijnlijkheid kende niet ieder het hier beschreven scheepstype en in zo'n geval ontstaan er tijdens het overschrijven gemakkelijk fouten. De termen die men niet kon thuisbrengen of die men op die plaats niet verwachtte, zullen zijn verlezen als (of gecorrigeerd tot) ‘beter in de situatie passende’ begrippen. Wanneer we nu in deze passage van de Reis zaken tegenkomen die niet aan de Navigatio zijn ontleend en waarvan de vermelding ons bevreemdt, moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat er, net als bij smessen, met de bouw van de curragh verband houdende termen aan ten grondslag liggen die door een kopiist niet of verkeerd zijn begrepen. Zoals we hebben gezien ontbreekt in de overgeleverde Reis-redacties ieder spoor van de ossehuiden uit de Navigatio. Dat hoeft echter niet te betekenen dat het oorspronkelijke Reis-gedicht ze ook niet heeft gekend. Uitgaande van de woordgroep ohsîn heute (de vertaling van coriis bouinis) lijkt het aannemelijk, dat deze door een kopiist is vertezen als îsen herte (‘harde ijzers’). In de Reis wordt de boot met deze ijzers beslagen in plaats van met de ossehuiden van de Latijnse tekst. Het Mhd. beslahen, dat we in P als weschlahen aantreffen, is een goede vertaling van het cooperuerunt (‘bedekten’) van de Navigatio. Het werkwoord beslahen betekent echter niet alleen ‘bedekken, overtrekken’ (met leer bijvoorbeeld), maar ook ‘beslaan’ (met metaal). En deze laatste en misschien meer gebruikelijke betekenis van beslahen kan een verlezing ‘ossehuiden’ > ‘harde ijzers’ in de hand hebben gewerkt. Toen de huiden tot ijzers waren geworden en toen de boot bovendien, waarschijnlijk door het gebruik van het woord arke (dat de algemene betekenis ‘vaartuig’ heeft), was gedeformeerd tot het type van Noachs arkGa naar voetnoot28, was er voor de woordgroep ‘gelooid in eikeschors’ natuurlijk helemaal geen plaats (= begrip) meer. Toch zal de oorspronkelijke Reis, als mijn vermoeden juist is, deze woordgroep hebben bevat. Hoe kan zij hebben geluid? Een gebruikelijk woord voor ‘het looien van huiden’ is in het Mhd. gerwen/gerben (Mnl. gerwen). Dit werkwoord betekent evenwel niet alleen ‘looien’, maar ook ‘klaar maken, bereiden, uitrusten met’Ga naar voetnoot29. oor de schors van bomen (het Latijnse cortex) kent het Mhd. als gebruikelijke | |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
woorden rinde en schal(e) met Mnl. schale)Ga naar voetnoot30. En nu het verrassende: dit laatste woord schal komt in het Mhd. ook voor als variant van schelle, het woord voor ‘bel, klokje’Ga naar voetnoot31! Wanneer de Reis-dichter de woordgroep ‘gelooid in eikeschors’ van de Navigatio in het Middelhoogduits heeft vertaald, kan dat hebben opgeleverd: gegerwet mit (eichîn) schale. Een kopiist in later tijd, die van ossehuiden als bedekking van een schip geen weet meer had, kan deze groep hebben opgevat als ‘uitgerust met bellen of klokjes’Ga naar voetnoot32. Maar deze klokken konden moeilijk aan de mast worden opgehangen. En hij (of een volgende kopiist) heeft toen de vrijheid genomen Brandaan een kapel te laten bouwen (compleet met helichdom) om daarin de in de tekst genoemde klokken te kunnen ophangen. Daar alle redacties de kapel aan boord van het schip vermelden, moet de hier besproken fout hebben plaatsgevonden vóór of in de gemeenschappelijke voorvader van de overgeleverde redacties. Deze conclusie stemt overeen met wat we hierboven ten aanzien van de fout smalzen > smaszen hebben geconstateerd. Ook in het geval van de klokken van de kapel blijkt een verklaring mogelijk met behulp van de Navigatio. Een tweede aanwijzing dat de Reis-dichter zich bij het schrijven van deze passage op de Latijnse tekst heeft gebaseerd. Zouden de overgeleverde Reis-redacties nog meer aanwijzigingen bevatten? | |||||||||||||
6 De touwen, het anker, de baktrog en andere zakenIn de vorige paragrafen is uiteengezet dat er in de passage waarin de bouw van de boot wordt beschreven, een nauwe verwantschap tussen de Navigatio en het oorspronkelijke Reis-gedicht moet hebben bestaan. Het ziet ernaar uit dat de dichter in dit gedeelte een vrij letterlijke vertaling van de Latijnse tekst heeft nagestreefd. Wanneer onze veronderstelling op dit punt juist is, zullen de meeste woordgroepen van de Navigatio op de een of andere wijze in de Reis-redacties ‘herkenbaar’ moeten zijn. We zullen daarom nu voor een aantal Latijnse woordgroepen nagaan wat een vertaling in het Middelhoogduits zou hebben opgeleverd (en daarbij kan de Oostmiddelnederlandse vertaling van de Navigatio ons misschien behulpzaam zijn) en of we van deze mogelijke vertaling soms nog sporen in de overgeleverde Reis-redacties aantreffen. We beginnen met de groep costatam et columnatam ex silua (‘met de ribben en de kielbalk van hout’), die door de Oostmnl. Navigatio-vertaler zal zijn weergegeven als gerybt ende gesuylt vanden holte des bossches (zie noot 12). In de Reis vinden we noch de ribben noch de kielbalk van het | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
raamwerk terug. M en N bevatten echter wel een woord dat veel lijkt op het Mhd. woord voor ‘rib’ (rippe): M spreekt over de reife (90/91: die reife man snelle began vlehten unde winden) en N over de repe (72: de repe men daer gewan). Deze ‘touwen’, die in de Navigatio niet worden genoemd, zouden heel goed afkomstig kunnen zijn uit de ‘ribben’ van het oorspronkelijke Reis-gedicht. Op grond van het werkwoord bewinden in C 95 mogen we aannemen dat ook de Mnl. vertaling de touwen heeft gekend.Ga naar voetnoot33 De interpretatie van de ribben als touwen kan als gevolg hebben gehad dat het bij de touwen behorende zeil en de mast, die in de Navigatio pas later worden genoemd, naar hier zijn verplaatst. Het Latijnse columna heeft in de scheepsbouw de betekenis ‘zaathout’ (‘langsscheepse latten’; ook ‘kielbalk’)Ga naar voetnoot34. De Mnl. vertaler van de Navigatio heeft columnatam naar alle waarschijnlijkheid vertaald met gesuylt. Het ligt voor de hand dat het Oostmnl. sule en het Mhd. suel, evenals het Latijnse columna, onder meer deze betekenis ‘zaathout’ hebben gehadGa naar voetnoot35. Wanneer de Reis-dichter, zoals ik veronderstel, Brandaan in deze passage een curragh heeft laten vervaardigen, bestaat er een grote kans dat hij hier een vorm van dit woord suel heeft gebruikt. Een latere kopiist, die deze scheepsbouwterm niet kende, kon zich hier gemakkelijk vergissen en suel als snel verlezen. M en N spreken beide namelijk over snel (M 87: mit snellîcher arbeit; N 70: mit snellem arbeyt) en C bevat een synoniem van dit woord (92: vaste (ende ghetrauwen)). Alleen P kent deze bepaling niet, maar deze redactie heeft op dezelfde plaats wel een andere woordvorm die veel op suel/snel lijkt, namelijk schuef (‘gaf opdracht’), een synoniem van hies (und schuef und hies das wol weschlahen)Ga naar voetnoot36. Aan dit woord schuef zou ook suel (via een l > f-verwisseling) ten grondslag kunnen liggen. Toen de ‘ribben’ en de ‘kielbalk’ door een kopiist van de Reis abusievelijk als ‘touwen’ en ‘snel’ waren geïnterpreteerd, kwam de bepaling ex silua | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
(‘van hout’) min of meer in de lucht te hangen. Touwen kunnen nu eenmaal niet van hout zijn. Geen wonder dat we dit materiaal in M, N en P niet meer aantreffen. In de Mnl. vertaling is het hout echter nog wel aanwezig, zij het in verband met de mast (93: Die mast was vuerijn hout). Gezien de ‘touwen’, de bepaling ‘snel’ en de vermelding van het ‘hout’ in de overgeleverde Reis-redacties lijkt het alleszins aannemelijk dat het oorspronkelijke Reis-gedicht een vertaling van de Latijnse woordgroep costatam et columnatam ex silua heeft bevat.
Na de vermelding van de mast en het zeil volgt in de Latijnse tekst et cetera que ad gubernacionem nauis pertinent (‘en andere zaken die tot de uitrusting van het schip behoren’; of: (...) die voor het besturen van het schip nodig zijn'). In de Mnl. vertaling lezen we: ende ander getouwe (‘gereedschap’), hoerende tot regemente des scepes. Hoe kan de Reis-dichter de Latijnse woordgroep hebben vertaald? Hij kan, evenals de Mnl. Navigatio-vertaler, voor cetera de woordgroep ander gezouwe hebben gekozen. Wanneer hij evenwel heel letterlijk te werk is gegaan, zal hij hebben volstaan met ander, dat in het Mhd. (evenals in het Mnl.) onder meer voor het vage ‘andere zaken’ kan worden gebruiktGa naar voetnoot37. Op dit ander zal een bijvoeglijke bijzin zijn gevolgd met de betekenis ‘dat voor het besturen van het schip nodig was’. Nu de overgeleverde Reis-redacties: wat hebben die te bieden na de mast en het zeil? Zowel in C als in M en N wordt kort na mast en zeil gesproken over het ankerGa naar voetnoot38 en in alle drie de redacties wordt dit attribuut gevolgd door een bijvoeglijke bijzin waarin wordt uitgedrukt: ‘dat ze nodig zouden hebben’. De woorden anker en ander vertonen een sterke overeenkomst in schrijfwijze en het lijkt niet ondenkbaar dat in een passage over de bouw van een boot het woord ander door een kopiist als anker is verlezen. De gelijkenis tussen ander en anker, de plaats van het anker in de opsomming van Brandaans attributen en het feit dat het anker gevolgd wordt door een bijvoeglijke bijzin die inhoudelijk toch min of meer overeenstemt met de bijzin bij het cetera van de Latijnse tekst, maken het aannemelijk dat de Reis-dichter de hier besproken woordgroep inderdaad heel letterlijk heeft vertaald en dat het ander van die vertaling op een gegeven moment in de tekstgeschiedenis tot anker is geworden.
In de Latijnse tekst wordt tweemaal gesproken over het ‘vet’ waarmee de huiden moesten worden geprepareerd. De Mnl. Navigatio-vertaler geeft de groep ex butyro (‘met vet’) weer met: mit materien, die daertoe dienden (zie noot 12). Kende deze vertaler voor het Latijnse butyrum soms alleen de betekenis ‘boter’ en heeft hij daarom de woordgroep ex butyro op een zo omslachtige wijze omschreven? Hij laadt deze verdenking wel op zich, te meer daar blijkt dat hij de woordgroep waarin het vet voor de tweede maal wordt genoemd, in zijn vertaling weglaatGa naar voetnoot39. | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
We hebben hierboven gezien dat het oorspronkelijke Reis-gedicht het woord smalzen (‘invetten’) zal hebben bevat en we mogen dan ook aannemen dat de Reis-dichter ook het ‘vet’ ter sprake heeft gebracht. Toch treffen we het in de Reis-redacties niet aan. Nu is dat niet zo verwonderlijk, daar we in de vorige paragrafen al hebben geconstateerd dat een of meerdere kopiisten van de Reis van de bouw van een curragh beslist geen verstand hebben gehad. Toen het Ierse scheepje van het oorspronkelijke gedicht tot een ark van Noach was geworden, met ijzeren banden beslagen in plaats van met ossehuiden, was er voor het vet geen plaats meer. Wat kan ermee zijn gebeurd? Om de mogelijke ontwikkeling van het woord ‘vet’ te kunnen achterhalen zullen we ons eerst moeten afvragen op welke wijze het Latijnse butyrum kan zijn vertaald. Het Mhd. kent naast smalz als een van de meest gebruikelijke woorden voor ‘vet’ veizte (Mnl. vet), dat ook wel met een f (in plaats van een v) en een s (in plaats van een z) wordt geschrevenGa naar voetnoot40. Vinden we van smalz of veizte nog sporen in de Reis-redacties? De eerste maal dat de dichter het woord heeft gebruikt, zal zijn geweest in de vertaling van ex butyro, dat mit smalze of mit veizten zal hebben opgeleverd, en dat in de buurt van de ‘eikeschors’ (> kapel met klokken) moet hebben gestaan. Nu wordt er in C, evenals in M en N, met betrekking tot de kapel gezegd dat Brandaan deze liet bouwen met wijsen zinne (M 108: nâch wîslîchem sinne; N 80: na wislikem sinne). Deze opmerking over de wijsheid van Brandaan doet veronderstellen dat het Latijnse ex butyro is vertaald met mit veizten, en dat deze groep op een gegeven moment is vertezen als de er sterk op gelijkende en veel voorkomende woordgroep mit witzen, die ‘met wijsheid’ betekent en die bij een figuur als Brandaan natuurlijk te allen tijde verwacht kan worden. De tweede keer zal het woord voor ‘vet’ - ook nu waarschijnlijk weer veizte - niet vooraf zijn gegaan door mit. Het Latijn heeft immers et butyrum (‘en vet’). Het ligt dan ook voor de hand dat dit tweede veizte een andere ontwikkeling heeft doorgemaakt dat het eerste. Treffen we van deze woordgroep ‘en vet’ ook nog resten aan? Ik meen dat dit inderdaad het geval is. In drie van de vier redacties wordt een mededeling gedaan die met het woord veizte in verband zou kunnen worden gebracht. Om te beginnen wordt in P vermeld dat de kapel die Brandaan laat bouwen, wordt gewijd: und machet in den kiel ain capell und weihet die. Voor het ‘wijden’ van een kerk of kapel wordt in het Mhd. (evenals in het Mnl.) het werkwoord vesten gebruikt. Wanneer we nu veronderstellenderwijs aannemen dat veiste op een gegeven moment tot veste is geworden, kan dit woord in de prozabewerking als een werkwoordsvorm zijn geïnterpreteerd (‘maakte vast’ of ‘wijdde’) en op de kapel zijn betrokken. In een later stadium zal dit veste zijn vervangen door het synonieme weihet. | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
In C wordt de kapel niet gewijd, maar er wordt wel van gezegd dat Brandaan er trots op mocht zijn (112: Dies hi mochte houden rom). Ook deze mededeling kan mijns inziens uit een oorspronkelijke veiste afkomstig zijn. De hierboven gepostuleerde vorm veste kan ook door de Mnl. vertaler/kopiist als een werkwoordsvorm zijn beschouwd. Het Mnl. vesten (met een persoon als object) betekent onder meer ‘iemands positie/aanzien versterken’ en deze betekenis kan in C hebben geleid tot de interpretatie dat de bouw van de kapel met toebehoren Brandaan tot eer zou strekken. In M treffen we noch het wijden van P noch de roem van C aan. Toch lijkt ook hier het veste zijn sporen te hebben nagelaten en wel in de mededeling dat Brandaan vensterlîn in het schip laat maken. Het woord veste zal in dit geval als venster zijn verlezen of daartoe zijn gecorrigeerd. Op grond van het bovenstaande kunnen we mijns inziens veilig aannemen dat het oorspronkelijke Reis-gedicht, evenals de Navigatio, in deze passage tweemaal het woord ‘vet’ heeft gekend. De overgeleverde Reis-redacties dragen de sporen van dit vet nog in zich, ieder op zijn eigen wijze.
Brandaan neemt reservehuiden mee om - indien nodig - de andere huiden onderweg te kunnen vervangen. Deze reservehuiden zijn bestemd ad cooperimentum nauis (‘voor de bedekking van het schip’)Ga naar voetnoot41. Het zelfstandig naamwoord cooperimentum is verwant met de werkwoordsvorm cooperue-runt van de vorige zin. We hebben gezien dat de.Reis-dichter voor dit cooperuerunt een vorm van het Mhd. werkwoord beslahen zal hebben gebruikt. Het ligt voor de hand dat hij, als hij de woordgroep ad cooperimentum nauis ook in zijn vertaling heeft opgenomen (en waarom zou hij niet?), voor het zelfstandig naamwoord het met beslahen verwante beslac heeft gekozen, dat ‘bedekking’ betekent (vergelijk ‘koperbeslag’). Het woord beslac treffen we echter in geen enkele Reis-redactie aan. Dat behoeft ons alweer niet te verwonderen: ook de huiden en het vet uit de voorgaande verzen waren immers verdwenen. Een kopiist die een ark van Noach dacht te beschrijven, zal met huiden ‘voor het beslag van het schip’ geen raad hebben geweten. De kopiisten van M, N en P (of voorgangers van hen) zullen deze woordgroep dan ook hebben weggelaten. Voor zover ik kan nagaan, bevatten deze redacties er geen sporen meer van. De Mnl. vertaler evenwel zal er moeite mee hebben gehad om zo maar iets weg te laten. Een hij heeft deze slecht in de situatie passende woordgroep op een zeer originele wijze geïnterpreteerd. Het Mnl. woord beslach betekent niet alleen ‘bedekking’, maar ook - zoals vandaag de dag nog - ‘deeg’. En iets ‘voor het beslag’ was natuurlijk een beslagkom, oftewel (in groot formaat) een baktrog (pestier)Ga naar voetnoot42. De Mnl. vertaler van de Reis heeft er op zijn wijze voor gezorgd dat het | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
Brandaan op zijn reis aan niets zou ontbreken. En daarmee heeft hij de filoloog een kostbare aanwijzing verstrekt om iets van de lotgevallen van de literaire Reis te achterhalen. | |||||||||||||
7 ConclusieDe merkwaardige attributen waarmee Brandaan zich in het Mnl. Reisverhaal omringt als hij zich voorbereidt op zijn lange tocht, blijken niet uit het oorspronkelijke Reis-gedicht afkomstig. Hun aanwezigheid hebben ze te danken aan kopiistenfouten en -correcties. De vele corrupties in de passage waarin de bouw van de boot wordt beschreven, zijn vrijwel alle (mede) veroorzaakt door onbegrip bij een of meerdere kopiisten ten aanzien van het type schip dat Brandaan laat bouwen. Het blijkt in het oorspronkelijke gedicht een curragh te zijn geweest, hetzelfde type als waarvan in de Navigatio sprake is. De. verwantschap tussen de twee teksten gaat echter verder: het tekstkritisch onderzoek naar de reisattributen van Brandaan heeft aannemelijk gemaakt dat de dichter van de Reis in deze passage het Latijn van de Navigatio vrij letterlijk moet hebben vertaald. Deze conclusie is nieuw. Tot nog toe heeft men de Rei's-dichter gezien als iemand die heel vrij met de stof van zijn voorbeeld is omgegaanGa naar voetnoot43. Gerritsen ziet zelfs zo weinig verwantschap tussen de Latijnse tekst en de Reis dat hij concludeert: ‘dat nergens met zekerheid kan worden vastgesteld dat de dichter van de Reis de tekst van de Navigatio voor zich moet hebben gehad’Ga naar voetnoot44. In dit artikel meen ik te hebben aangetoond dat de dichter van de Reis deze tekst wel degelijk voor ogen heeft gehad, althans in het hier onderzochte tekstgedeelteGa naar voetnoot45. Of deze conclusie ook geldt voor andere passages van de Reis zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Ik hoop eveneens aannemelijk te hebben gemaakt dat vrijwel alle corrupties in deze passage zijn veroorzaakt door fouten die vóór of in de gemeenschappelijke voorvader van alle Reis-redacties zijn gemaakt. En dat impliceert dat we deze gemeenschappelijke voorvader niet als het oorspronkelijke Reis-gedicht mogen beschouwen. Het moet daarvan een (zoveelstehands) afschrift zijn. De drie takken van de literaire overlevering (de Mnl. rijmteksten, de Duitse rijmteksten en de Duitse prozabewerking) gaan dus niet onafhankelijk van elkaar op het origineel terugGa naar voetnoot46. Ze hebben een gemeenschappelijk verleden; een verleden dat voor het grootste deel nog in nevelen is gehuld.Ga naar voetnoot47 | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
BijlageDe bouw van de boot volgens M, N en P: *M*
85[regelnummer]
dô bereite er sich zû des mêres griez:
einen gûten kil er im werken hiez
mit snellîcher arbeit.
die segele wurden im schîre bereit,
die mastboume man ouch gewan,
90[regelnummer]
die reife man snelle began
vlehten unde winden.
den kiel hiez er ouch binden
mit îsen vil starke
nâch der alden arke
95[regelnummer]
die dâ Nôê worhte
dó er die sintvlût vorhte.
sîn ankere gewan er swêre,
do er ir bedurftic wêre
daz sie im behîlden daz lant.
100[regelnummer]
ouch hiez er allez daz gewant
an den kiel tragen genzlîch,
da mite sibenzic man sich
solden betragen nûn jâr.
der herre vil wîslîch gebar.
105[regelnummer]
wol getâne vensterlîn
liez er machen darîn.
er liez ouch machen darinne
nâch wîslîchern sinne
eine capelle schône genûc:
110[regelnummer]
sîn heilictûm man darîn trûc.
ouch mahte man darinne manch gemach
als man sint an sîner histôrien sach.
Hin vûr der herre Brandân nû.
*N*
Do berede he sek gar snelle
al to dem schepe. De dinkde om noch nicht wol beuellen
70[regelnummer]
he leit maken mit snellem arbeyt,
de seghel worden ok bereit,
de repe men dar gewan,
den anker grot vnde swere
de was om nutte up dem mere.
75[regelnummer]
Ok let he dragen in den kil
spise genoch vnde vil,
| |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
dat he ennoch hedde negen iar,
alse de here wisliken gebar.
Ok let he vele dinges maken darinne
80[regelnummer]
na wislikem sinne
vnde ene cappellen gut,
sin hilgedom darin he droch.
Hen vor de here Brandan
mit sinen broderen vnde capellan,
*P*
Und liesz im weraiten ainen grossen kiel,
und schuef und hies das wol weschlahen
mit starken eisnen panden,
und macht den kiel noch Noes arch
und hies darein so vil speis tragen,
auch von claidern
und alles das in notturf was zw dem leib
und zw seinen zwelf brudern und allem irem gesind
wol auf zwelf jar,
und machet in den kiel ain capell und weihet die
und nam vil heltums mit im darein,
und die allerheiligisten münich
die er zuo Yberniam het und vinden möcht,
die alle volkuommenlich lebten,
und die fuoren mit im dar und warent im gehorsam.
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
|
|