De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||
De trochee op -oM.C. van den ToornAan het proefschrift van Kaldewaij (1986) is als tweede stelling toegevoegd: ‘De vorming van woorden als vim, disco en portofoon wordt door Booij ten onrechte niet tot het onderzoeksonderwerp van de morfologie gerekend.’ Hoewel Booij in zijn opstel over deze materie (Booij 1978) de hier genoemde voorbeelden niet noemt, is makkelijk uit zijn opvatting af te leiden dat ze inderdaad niet als object van de door Booij voorgestane morfologie zouden mogen figureren. Wie (on)opzettelijkheid en (on)gemotiveerdheid op het stuk van woordvorming als criterium hanteert, moet inderdaad heel wat buiten zijn morfologische descriptie laten vallen. Wie daarentegen zijn grenzen ruimer stelt en kenmerken als reeksvorming en morfonologische bestaanbaarheid in het oog vat, zoals Kaldewaij blijkbaar wil, kan een groot aantal interessante taalverschijnselen onderzoeken, waarvan er verscheidene op den duur wel eens tot de ‘normale’ morfologie kunnen gaan behoren. Dat geldt zeker voor allerlei grensgebieden van de linguïstiek, zoals het onderzoek van commerciële en technische naamgeving, en modeverschijnselen als jeugdtaal en slang. Op één van die grensgebieden bevinden zich de vele nieuwe tweelettergrepige woorden op -o, met het accent op de eerste lettergreep. De oudere woorden die aan deze omschrijving voldoen, zijn nooit autochtoon; het zijn er niet veel en ze zijn duidelijk herkenbaar als leenwoorden, veelal uit het Italiaans of het Spaans. Enkele voorbeelden zijn beo, blanco, bruto, conto, duo, echo, ego, fresco, kano, lasso, lotto, porto, saldo, salto, trio e.a. De lijst is makkelijk uit te breiden door een blik in Nieuwborg 1969. Hierbij sluit zich een tweede, morfologisch-historisch te onderscheiden, groep aan: de verkortingen van langere woorden van vreemde herkomst met Grieks-Latijnse stammen: automobiel is allang verkort tot auto, fotografie tot foto. Een soortgelijk proces ligt ten grondslag aan disco, homo, intro, litho, lino, loco, metro, micro, mono, porno, steno. Het Engels is op deze weg al wat verder gegaan; daar is ook de woordvorming van composita met een Neolatijns eerste lid verbreid: socio-political, spatio-temporal e.a. (vgl. Hatcher 1951). We gaan daar verder niet op in. Een derde groep woorden op -o die zich in grote populariteit mag verheugen wordt gevormd door de acroniemen of letterwoorden. We hebben daarbij het oog op die woorden waarbij de initialen als fonemen fungeren: de beginletters van hoger algemeen voortgezet onderwijs worden uitgesproken als havo. In de duizenden lemma's tellende lijst met afkortingen voor parlementair gebruik (Afkortingen 1985) staan een kleine honderd van dit soort trocheïsche Nederlandse acroniemen op -o, alle van officiële instellingen of commissies. Vele daarvan zijn opzettelijk zo ingericht dat ze eindigen op -o zonder dat de eraan ten grondslag liggende initialen daartoe direkte aanleiding geven. Zo staat bijvoorbeeld ANBO voor Algemene Nederlandse Bond van Ondernemers in het rijwielkleinbedrijf. De naam ANBO klinkt goed maar die fietsenmakers zijn er niet meer in terug te vinden. Iets soortgelijks geldt voor de BEVO, dat de betekenis heeft Stichting Begeleiding Educatieve Voorzieningen voor werkende jongeren. | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
Gelukkig te prijzen zijn die instellingen die als laatste lid van hun - lange - naam een woord als onderwijs, overheid of ontwikkelingssamenwerking hebben. Dan kan het acroniem op ‘natuurlijke’ wijze op -o eindigen. Is dat niet het geval, dan ziet men niet tegen enig smokkelen op om toch maar een trochee op -o te kunnen vormen. Het lijkt ons overbodig meer voorbeeldmateriaal aan te dragen; de tendens is duidelijk genoeg. Een vierde groep sluit zich bij de voorafgaande formaties direkt aan: we denken aan de commerciële naamgeving. Daaronder zijn namen die als normaal betekenisdragend woord in een of andere taal bekend zijn, zoals Iglo, Miro, Polo, Vivo, Volvo, syllabische letterwoorden als Esso (uit S.O. van Standard Oil), uit morfeemsplinters samengestelde namen zoals Amro, Gero, Rabo (zie Van den Toorn 1983), ongemotiveerde namen als Bonzo, Oxo, Omo en tenslotte formaties met als eerste lid een herkenbare morfeemsplinter gevolgd door een uitgang -o, zoals Brasso, Brillo, Yogho Yogho. Room (1982, 193) aarzelt niet van een ‘trade-name suffix’ te spreken. Het suffix -o zou dan zijn oorsprong kunnen hebben in straatventerskreten die bij voorkeur op -o eindigden; bekend is ‘that on any week-day one can hear in the streets of Melbourne and Sidney, and also in the residential sections of London, cries of “milk-o”, “butter-o”, “pie-o”, “bottle-o”. Perhaps it was by way of the hucksters' cry that the suffix -o came to be used so extensively in trade meaning’ (Praninskas 1968, 48). Tegen deze achtergrond van voorkeuren voor formaties op -o beschouwen we de tendens tot verkorten van allerlei woorden, zodanig dat een trochee op -o overblijft, waarbij onbelangrijk is of het verkorten plaats vindt op een morfeemgrens of een syllabegrens. Op die manier zijn ontstaan demo (uit demonstratie), expo (uit expositie), info (uit informatie), maso (uit masochisme), memo (uit memorandum), provo (uit povocerend persoon), repro (uit reprografie), reso (uit resocialisatie), resto (uit restaurant). In bepaalde kringen zijn deze woorden zeer gebruikelijk geworden. Studenten bijvoorbeeld roepen op tot ‘een demo tegen de stufiplannen van Deet’ (stufi = studiefinanciering, Deet = DeetmanGa naar voetnoot1)). Uit nog wat jeugdiger sfeer stamde de onder scholieren gangbare afkorting cosmo (uit cosmografie), voorts limo (uit limonade), mayo (uit mayonaise). Een slag ingewikkelder zijn de uit morfeemsplinters samengestelde verkortingen zoals minco (uit minderwaardigheidscomplex), toto (uit totalisator), trafo (uit transformator), vlizo-trap (uit vliering-zolder). Recent is de sopo (uit sociaal-politiek geïnteresseerde). Maar op weg naar een suffix is de -o in vele persoonsaanduidingen, meestal van minder vriendelijk karakter en vooral in de jeugdtaal in zwang. Die -o schijnt tegemoet te komen aan de behoefte aan sonoriteit. Al heel lang kennen we de sub-standaard-vormen van daar en hier, t.w. daaro en hiero (waarvan nog maar de vraag is of het assimilatieprodukten zijn van daarzo en hierzo). En sonoriteitsbehoefte ligt zeker ten grondslag aan bij begroetingen geuite namen als Jantjo en Pietjo, met een vrij lange uithaal van de laatste syllabe. In het Engels is het verschijnsel al langer bekend. Jespersen heeft het al geobserveerd en ervan gezegd: ‘The suffix -o must now be considered an independent suffix of a slangy, often also hyporcoristic, character, which | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
does not really change the sense of the root-word itself’ (Jespersen 1942, 223). Hij geeft voorbeelden uit soldatentaal: ammo (ammunition), obbo (observation balloon), ricco (ricochet bullet) e.a. Ook in Amerikaans slang is het een bekend verschijnsel. Wentworth and Flexner (1960, 623) vermelden zo'n 150 woorden op -o, een suffix dat ‘gives the word a familiar, colloquial, flippant, or slangy connotation’. Hetzelfde suffix treffen we aan in de populaire, niet vleiend bedoelde namen Brabo ‘Brabander’, Limbo ‘Limburger’ en Zeebo ‘Zeeuw’. In de eerste twee gevallen is sprake van een splinter gevolgd door -o, bij de Zeebo is door metanalyse een nieuw suffix -bo gevormd. Een uitbreiding van deze reeks levert Biero ‘Duitser’, d.w.z. ‘bierliefhebber’; het zou ook een verkorting kunnen zijn van het schertsende bierofiel en bieromaan, vermeld als jeugdtaal uit Twente (Van Lennep 1982). Met -o zijn verder te noemen lesbo (ook met nevenvorm lesba) ‘lesbische vrouw’, duffo ‘duf persoon’, klojo ‘sufferd’, denkelijk een afleiding van klooi, en bojo ‘stommeling’, ook verklaard als splintercompositum van boerejongen. Verder zijn uit recent jeugdtaal-onderzoekGa naar voetnoot2 te noemen frustro ‘iemand die over sex praat, maar geen ervaring heeft’, baardo ‘baardig persoon’, jippo ‘links geöriënteerd persoon’, arbo ‘arbeider’, glippo ‘domme figuur met dikke brilleglazen’, glupo ‘gluiper’, dodo ‘sufferd’ misschien van dooie diender (?). In deze reeks past ook het morfeem socio, dat als scheldwoord voor ‘halfzachte figuur’ gebruikt wordt. Het is niet te achterhalen of hier sprake is van een werkelijke verkorting van socioloog of iets dergelijks of dat het een spontane nieuwvorming is. Een vermetele afkorting is verder nog aso ‘asociaal persoon’. Het door metanalyse ontstane -bo is verder aan te treffen in brambo ‘dik dom meisje’ en dombo ‘dom persoon’. Indertijd heeft Kloeke (1953), die een scherp oog had voor nieuwe taalverschijnselen, gewezen op welluidendheid als factor bij de taalontwikkeling. Het betrof toen de trochee op -ie, zoals die vooral bij meisjesnamen als Minnie, Kitty, Sissy e.d. tot uiting komt. We kunnen vaststellen dat de trochee op -o het op het ogenblik ook niet slecht doet. Welluidendheid is weliswaar een weinig objectief begrip in de linguïstiek, maar dat is (on)opzettelijkheid ook. De regelmaat waarmee woorden op -o gevormd worden maakt het vrijwel onmogelijk ze - ook al vindt men ze niet sonoor of welluidend - buiten het aandachtsveld van de morfologie te houden. | |||||||
Literatuur
| |||||||
[pagina 110]
| |||||||
|
|