De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1Matthijs de Castelein heeft de lezers van zijn magnum opus De Const van Rhetoriken,Ga naar voetnoot1 dat in 1555, vijf jaar na zijn dood, werd uitgegeven, met zijn ‘schaeckberd’ en de daarbij gaande opdracht er 38 balladen in te vinden, een moeilijk raadsel opgegeven. In verschillende publikaties is er, soms zeer uitvoerig, aandacht aan besteed. De uiteenlopende oplossingen die hierin werden voorgesteld leveren inderdaad alle het gevraagde aantal gedichten op, maar men moet bij lezing van de verschillende betogen soms zulke grote, in andere gevallen zoveel kleinere vraagtekens plaatsen, dat men sterk het gevoel krijgt, dat nu, na meer dan vier eeuwen, het raadsel nog steeds op zijn oplossing wacht. Opvallend is dat het probleem steeds benaderd is als ging het met De Casteleins gedicht om een volstrekt unicum. Zelfs is dat het geval bij degenen die ook de twee passages uit de Const erbij betrekken waarin toch vrij duidelijk het schaakbord als een bepaalde dichtvorm wordt genoemd. Thans is er niet veel zoekwerk voor nodig om te ontdekken dat De Castelein met zijn schaakbord niet alleen staat. Een blik in de tweede druk van de Moderne Encyclopedie van de WereldliteratuurGa naar voetnoot2 leert reeds dat er in de Nederlandse litteratuur meer specimina van deze dichtvorm aangetroffen zijn. Een onderzoek dat zich in eerste instantie richtte op de verschillende ‘arts de rhétorique’ die wij kennen van de Frans-Bourgondische rhétoriqueurs,Ga naar voetnoot3 leverde mij bovendien nog enkele schaakborden of ‘échiquiers’ en enige opmerkingen over deze dichtvorm op. Ofschoon het niet geheel ondenkbaar is, dat er nog wel eens een schaakbord zal opduiken, meen ik dat het nu reeds mogelijk is om, gebruikmakend van de nieuw gevonden gegevens, met enige zekerheid een nieuwe oplossing voor ons raadsel te presenteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helpen andere schaakborden ons bij de oplossing van De Casteleins gedicht, andersom kan deze oplossing weer diensten bewijzen bij het zoeken naar antwoord op de vraag wat de bedoelde leeswijze bij andere schaakborden kan zijn. De aanwijzingen hieromtrent die men bij dergelijke gedichten vindt, zijn soms niet eenvoudig te interpreteren en vormen in geen enkel geval een volledige instruktie. Het rijm zoals dat over de vakjes is verdeeld geeft vaak de mogelijkheid duizenden gedichten te vormen. De verbindingsmogelijkheden van de verschillende versregels kennen nauwelijks beperkingen doordat zij bestaan uit syntactisch afgeronde en inhoudelijk vrij kombineerbare eenheden. Moet men horizontaal en vertikaal lezen? Of mogen ook schuine lijnen getrokken worden? Moeten we misschien lezen overeenkomstig de loop van de schaakstukken op het bord? Juist door het schaakbord van De Castelein met zijn heel specifieke opdracht zouden we hieromtrent misschien meer zekerheid kunnen krijgen. Ik zal hieronder eerst het gedicht zelf kort bespreken en de andere gegevens uit De Const van Rhetoriken die ons ten dienste kunnen staan, vermelden. Daarna laat ik de voorgestelde oplossingen kort de revue passeren. Vervolgens zal ik een nieuwe oplossing presenteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Van de 64 versregels die de vakjes van het ‘schaeckberd’ bevatten, vertoont een aanzienlijk deel de imperatiefvorm. Samen roepen zij op het leven te beteren en af te zien van een zondige levenswijze met het oog op de naderende dood en hetgeen daarop kan volgen: hellestraf en eeuwige verdoemenis.
Onder het geheel vindt men in groot lettertype een opdracht: ‘Zouct, ende vindt hier, met staden, Acht ende dertigh Baladen.’ Aanvankelijk lijkt een poging deze uit te voeren zonder veel problemen te gaan lukken. Eerst vindt men in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acht horinzontale banen, in de acht vertikale kolommen, en tenslotte ook nog in de twee diagonalen reeksen versregels die alle het rijmschema ababbcbc vertonen, inderdaad het schema van een in de 15de en 16e eeuw zeer gebruikelijke balladevorm.Ga naar voetnoot4 Als men heeft ontdekt dat de zo gevonden reeksen ook van achter naar voren gelezen kunnen worden zonder dat zich verbindingsproblemen voordoen of het rijmschema wordt aangetast, bereikt men reeds het aantal van 36 balladen. Nu echter ontstaat een probleem: dit aantal is slechts op willekeurige wijze uit te breiden tot de gevraagde 38. Men kan bijvoorbeeld de twee middelste horizontale banen zigzag zonder hun retrograden toevoegen, of één van de twee zigzags in de twee middelste vertikale kolommen mèt zijn retrograde. Natuurlijk kan dit niet de juiste manier zijn: een raadsel als dit veronderstelt als oplossing een bepaald aantal gedichten die gevonden worden door de volledige toepassing van een aantal principes, waaraan geen enkel ander gedicht kan worden toegevoegd dat volgens dezelfde principes is te vinden. Dat de twee latijnse zinnetjes aan weerskanten van het bord, links ‘Tendimus huc omnes’ (hierheen zijn wij allen op weg) en rechts ‘Hec est domus ultima’ (dit is ons laatste huis, onze laatste verblijfplaats), samen een regel uit Ovidius' Metamorphoses (Liber X, vs. 34) vormen, hebben de naspeuringen van R. Claeys aan het licht gebracht.Ga naar voetnoot5 In dit vers dat Orpheus in de mond is gelegd als hij Proserpina tracht over te halen Euridice met hem mee te laten gaan, verwijzen ‘huc’ en ‘hec’ naar de onderwereld. Naar hun inhoud sluiten de citaten dus goed aan bij de tekst van het schaakbord, waarin immers aandacht wordt gevraagd voor de dood en wat erna komt. Ondertussen ligt de gedachte dat deze bijschriften bovendien een aanwijzing van de auteur kunnen bevatten voor de oplossing van het schaakbord, tamelijk voor de hand. Geplaatst aan twee tegenover elkaar liggende zijden van het bord suggereren zij vrij duidelijk dat er eveneens in retrograde-gang moet worden gelezen. Ook het ‘Honderd achte’ midden boven het bord zou een vingerwijzing van de auteur kunnen zijn. In alle voorgestelde oplossingen blijven deze woorden problematisch. Later zal ik uiteenzetten hoe zij, als sleutel voor de oplossing, hun typografisch centrale plaats ten volle verdienen. Het schaakbord bevindt zich tussen een groep bijzondere dichtvormen en onderwerpen die volgens De Castelein behoren tot de ‘rethorike extraordinaire’. Zij zijn apart gehouden van de ‘ghemeene rethorike’Ga naar voetnoot6 die hij in zijn Const eerst behandelt en die verreweg de meeste aandacht krijgt. Voordat de bijzondere vormen en onderwerpen aan de orde gesteld worden, vinden we in de Const een soort inhoudsopgave van de erop volgende afdeling. In strofe 216 lezen we: Hier zuldy gaen lesen dan vry zonder swichten,
Om aerbeids verlichten, of God maeghd beletten,
Intricate baladen, die menighen ontstichten,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dobbel steerten, ende Keten dichten,
Vremde Sneden, Scaeckberd, vry van smetten,
Veersen in dichte (...)
Op nog slechts één andere plaats in De Const van Rhetoriken wordt over de dichtvorm ‘schaakbord’ gesproken: in strofe 223, de eerste van een vijftal strofen waarin de auteur tracht toe te werken naar een afronding van deze afdeling. De lezers wordt het volgende op het hart gedrukt: Nopende tSchaeckberd dat vueren staet,
Vvild ghy tsghelijcks maken om dijns zins verlichten
Beghind an tcruce eerst dats minen raet:
Vvant daer af dependéren alle dander dichten.
Met horizontalen en vertikalen zijn vele kruisen te vormen. Omdat zo vanzelfsprekend over ‘het’ kruis wordt gesproken, ligt het het meest voor de hand dat ‘tcruce’ verwijst naar de twee diagonalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3De eerste twee voorgestelde oplossingen, die in de Bibliotheca Belgica (Tome I, 1889-1890)Ga naar voetnoot7 en die van J. van Leeuwen in diens dissertatie van 1894, Matthijs de Castelein en zijne Const van Rhetoriken,Ga naar voetnoot8 hebben veel gemeen en zijn misschien zelfs geheel identiek. In het eerstgenoemde werk vindt men zeven afbeeldingen van een schaakbord waarin steeds één of twee achttallen vakjes zijn zwartgemaakt. Door nummers aan de rand van de borden wordt duidelijk gemaakt welke niet afgebeelde op dezelfde wijze te vinden achttallen hieraan kunnen worden toegevoegd. Het nadeel van deze wijze van presenteren is dat we wel te weten komen uit welke tekstregels de 38 balladen samengesteld moeten worden, maar in de meeste gevallen niet in welke volgorde zij moeten komen te staan. Van Leeuwen, die precies dezelfde achttallen vakjes op het oog heeft, licht ons hieromtrent beter in doordat hij geen afbeeldingen geeft maar de reeksen d.m.v. een cijfer- en letteraanduiding in een bepaalde opeenvolging noemt. Tegen de genoemde oplossingen moet men, met Garmt Stuiveling in diens hieronder nog te bespreken artikel, inbrengen, dat de gevonden 38 balladen meer dan één rijmschema vertonen. In die van de Bibliotheca zijn dat er minstens twee, in die van Van Leeuwen zijn het er vijf. Daar komt nog bij dat dit, met uitzondering van de reeksen ababbcbc en ababcdcd, rijmschema's zijn die in de Const zelf noch besproken noch toegepast worden. Op de latijnse bijschriften wordt niet ingegaan. ‘Honderd achte’ wordt bereikt als men het aantal lettergrepen van een horizontale baan optelt bij het aantal van een vertikale kolom, al klopt dit overigens niet exact. Wat de zin hiervan precies is wordt niet aangegeven. Bij het zoeken naar een oplossing speelt het in beide gevallen geen enkele rol. Ik kom hier later nog op terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een geheel andere oplossing stelde Garmt Stuiveling in 1964 voor in zijn bekende artikel ‘Schaken met De Castelein.Ga naar voetnoot9 Hierin tracht hij de talloze op grond van het rijm mogelijke balladen te reduceren tot het gevraagde aantal 38, door het formuleren van een aantal ‘spelregels’ waaraan men zich bij de oplossing zou moeten houden. De eerste drie luiden resp.: een vast rijmschema (dat horizontaal, vertikaal en diagonaal reeds 18 maal aangetroffen wordt; p. 80); het achtereenvolgens ontlenen van de acht versregels aan de acht kolommen naast elkaar of de acht banen onder elkaar (vanwege ‘het bindende tweetal rijmen’ middenin de banen of kolommen; p. 86); geen retrograden (want anders zouden er nl. in feite 19 balladen gevonden moeten worden, wat door de veelvuldige symmetrie in de plaatsing van de rijmklanken op het bord onmogelijk lijkt; p. 88). Stuiveling berekent dat met inachtneming van deze regels de te vinden balladen nog de honderdduizend stuks ver te boven gaan. Nieuw is nu Stuivelings idee dat ook de regels van het schaakspel (die in De Casteleins tijd gelijk waren aan die we nu nog hanterenGa naar voetnoot10) in acht moeten worden genomen. Dit lijkt op zichzelf beschouwd een aannemelijke gedachte: het gaat immers om een ‘schaakbord’. Stuiveling moet echter in zijn betoog gaandeweg een zo groot aantal afwijkingen van het schaakspel aannemen, dat zijn theorie allengs zeer veel aan overtuigingskracht inboet. We vatten die afwijkingen hier kort samen. Hierbij beperken we ons evenals Stuiveling eerst tot het spel van links naar rechts. Omdat het spelen van een pion vanaf de linker kolom honderden balladen oplevert en de pionnen hun standplaats niet in de eerste maar in de tweede kolom hebben, worden deze stukken van het spel uitgesloten; alleen gequalificeerde schaakstukken worden gebruikt (p. 93). De koning en de koningin moeten eveneens vervallen omdat zij teveel achttallen opleveren; door de beide eerste spelregels hebben zij precies dezelfde speelmogelijkheden als een pion (p. 95). De vierde spelregel die wordt geformuleerd, luidt: alleen kasteel, paard en raadsheer worden gebruikt, maar zonder te zijn gebonden aan hun eigenlijke uitgangspunt. Dit laatste moet worden geaccepteerd omdat men, deze stukken spelend vanaf hun eigenlijke plaats, vier van de meest voor de hand liggende balladen zou missen: die in de tweede, derde, zesde en zevende horizontale baan (p. 95). Door een volgende beperking - het aantal balladen is nog steeds te groot - reduceert Stuiveling de (voor het oog vaak grillige) bewegingsmogelijkheden van de raadsheer. Dit gebeurt door als vijfde en laatste spelregel aan te nemen: uitsluitend speellijnen van volstrekte regelmaat (p. 98), zodat voor de raadsheer alleen overblijven: de twee diagonalen en de twee doorgaande zigzagwegen in de dubbele middenbaan. Als we nu niet alleen van links naar rechts spelen, maar ook van boven naar beneden (ook hierin wordt dus afgeweken van het schaakspel), dan vindt men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad 38 balladen. Dit kan ondertussen natuurlijk moeilijk meer een ‘verrassend resultaat’ (p. 99) genoemd worden, omdat alle spelregels juist zó geformuleerd werden dat zij tot deze uitkomst zouden leiden. Voor ‘Honderd achte’ waarvan de betekenis duister blijft, wordt voorzichtig de mogelijkheid geopperd van een leesfout (p. 78). De latijnse vershelften kunnen volgens Stuiveling geen aanwijzing voor de oplossing zijn: retrograden zijn, zoals gezegd, in zijn visie onmogelijk.
R. Claeys meent in zijn proefschrift Matthijs de Casteleins Const van Rhetoriken van 1967 dat de raad die De Castelein geeft om bij het maken van een schaakbord te beginnen bij het ‘cruce’ (zie het tweede hierboven aangehaalde citaat) van speciaal belang is voor het vinden van de oplossing.Ga naar voetnoot11 Volgens Claeys wordt dit gevormd door de vier centraal in het bord gelegen vakjes. Als ik hem goed begrijp, meent hij dat enkele eigenschappen van de horizontalen en vertikalen die dit ‘cruce’ passeren, nl. het rijmschema ababbcbc en de uitgang -aken als b-rijm, wel aan alle te vinden balladen zullen moeten worden opgelegd. Met inachtneming van deze voorschriften èn na de uitsluiting van de retrograden, in navolging van Stuiveling, zijn er nog steeds te veel balladen te vormen. Claeys' 38 balladen zijn hieruit een niet beargumenteerde keuze. De latijnse bijschriften kunnen volgens Claeys in ieder geval geen aansporing zijn om de retrograden mee te tellen. ‘Immers, als dit waar zou zijn, dan moesten we dergelijke spreuken ook boven en onder het schaakbord vinden, om de aanvaardbaarheid van de retrograde in de verticale kolommen te bepalen’ (p. 131). Het ‘Honderd achte’ moet men niet al te letterlijk nemen, de betekenis hiervan is eerder ‘dat hier een honderdtal baladen van acht versregels werden dooreengevlochten’ (p. 134).
In 1973 trachtte H.G. van den Doel in zijn artikel ‘Schaken met de grootmeester’Ga naar voetnoot12 Stuiveling tegenspel te bieden. Diens veronderstelling dat ‘Honderd achte’ foutief zou staan voor ‘Houdend achte’ wordt overgenomen. Op grond hiervan wordt ook slechts met acht stukken gespeeld; de pionnen vervallen. De strekking van de latijnse bijschriften is volgens Van den Doel dat de stukken aan beide zijden, links en rechts, moeten worden opgesteld. Van den Doels theorie vindt haar uitgangspunt in twee fragmentjes uit de hierboven aangehaalde passages uit De Const van Rhetoriken, nl. ‘Scaeckberd, vry van smetten’ (str. 216, vs. 5) en ‘Beghind an tcruce eerst’ (str. 223, vs. 8). De rederijker-priester De Castelein zou met ‘smetten’ op de zwarte vakken doelen (die we in het schaakbord niet aangebracht zien), die ‘zondige verboden gebieden zijn, behalve wanneer deze smetten door het cruce worden uitgewist’ (p. 129). ‘Tcruce’ bestaat dan, wonderlijk genoeg, uit een kombinatie van een Grieks kruis en een Andreaskruis, die resp. gevormd worden door de twee middelste kolommen en de twee middelste banen, en door de diagonalen. Beide kruisen worden gevonden in enkele door Stuiveling gegeven schaakbordfiguren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij, om een goed overzicht te krijgen van de verdeling van de rijmklanken over het bord, steeds één of enkele rijmklanken (gesymboliseerd door een letter) heeft uitgezet. ‘Tcruce’ wordt dus in de vrij willekeurige presentatiewijze van Stuiveling gevonden, en niet in het schaakbord zelf, waarin op de plaats van de kruisen verschillende rijmklanken voorkomen. Zoals Van den Doel overigens zelf al aangeeft (p. 129), kan ‘vry van smetten’ in het citaat ook aangeven dat het schaakbord als kunstvorm volmaakt in elkaar zit. Op de enige andere plaats waar ik deze bepaling bij De Castelein (eveneens in rijmpositie) heb gevonden,Ga naar voetnoot13 is zij inderdaad ook op deze prijzende manier gebruikt. Ook ‘Beghind an tcruce’, als raad voor degene die ook eens een schaakbord zou willen maken, niet voor hem die er een wil oplossen(!), dwingt niet bepaald tot de gegeven interpretatie. Op grond van de mededeling dat alle andere gedichten van het kruis ‘dependéren’ wordt aangenomen dat de gespeelde stukken alle slechts schuin mogen gaan en het hart van het kruis, de vier centraal in het bord gelegen vakjes, schuin moeten passeren. De torens moeten hierom vervallen. ‘De filosofie van het kruis eist nog meer. Om tot het gevraagde aantal van 38 balladen te geraken, zal het nodig blijken, op de plaats van de geëlimineerde torens de stukken, die op een “smet” terecht gekomen waren [bij de opstelling ervan, J.P.W.], te zetten, en wel “gekruist”’ (p. 133). Naast het feit dat vaak, zoals hier, enige argumentatie ontbreekt, en de verschillende spelregels slechts hun basis vinden in de wankele ‘filosofie van het kruis’, en behalve de onregelmatigheid en de onoverzichtelijkheid van de uiteindelijke opstelling van de stukken (waarvoor ik naar het genoemde artikel moet verwijzen), is er nog het bezwaar te noemen van de grote overeenkomst tussen de gevonden balladen. Met name met de twee lopers bijv. worden drie groepen van vier balladen gevonden die alle drie op analoge wijze gevormd, slechts variëren in de eerste of de eerste twee regels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4De hierboven besproken oplossingen zijn in twee groepen te verdelen: die waarbij gelezen wordt in min of meer regelmatige, systematische bewegingen over het bord (horizontaal, diagonaal enz.), en die waarbij de loop van schaakstukken wordt gevolgd. Als noch Stuivelings methode, noch die van Van den Doel, die beide tot de laatste groep behoren, overtuigend is, en eigen pogingen geen beter resultaat opleveren, is men geneigd de ‘schaakmethode’ verder terzijde te laten. Enige 16de en 17de-eeuwse werken lijken echter op het eerste gezicht toch aan deze methode steun te verlenen. In 1534 werd in Toulouse Les Controverses des sexes masculin et fémeninGa naar voetnoot14 gedrukt, een werk van De Casteleins tijdgenoot Gratien du Pont, waarvan tot 1541 maar liefst zeven drukken verschenen. Hierin vindt men voorbeelden van allerlei tot de ‘seconde rhétorique’ behorende dichtvormen, waarbij het onderwerp wordt gevormd door alle denkbare grieven van de man tegen de vrouw. Het bevat ook een échiquier, dat geheel is gevuld met negatieve qualificaties als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Femme abuseresse’, ‘Infaicte meschante’, ‘Sans fin menteresse’ en ‘Charongne puante’. Het wordt voorafgegaan door een niet overdreven duidelijke inleiding,Ga naar voetnoot15 waaruit echter wel blijkt dat er geschaakt moet worden: ‘daultre part doibt estre ledict eschequier subgect a toutz les saultz des pieces dudict ieu/ comme du Roy/ de la dame/ des folz/ des cheualliers/ des Rocz/ et des pions/ ainsy quest cestuy cy/ Car il peult faire le sault de toutes lesdictes pieces/ entre lesquelles est le cheuallier qui a le sault le plus difficille de toutz (...)’ Omdat op het speelbord slechts twee kleuren voorkomen, zwart en wit, staat Du Pont in een échiquier slechts twee rijmklanken toe. In zijn eigen schaakbord zijn dat -esse op de zwarte en -ante op de witte vakjes. In alle andere gevonden schaakborden blijken echter meer rijmklanken voor te komen. In Du Ponts bespreking blijkt nergens dat er moet worden gezocht naar gedichten met één bepaalde vorm. Hij lijkt met zijn dichtstuk slechts een systeem te willen geven waarmee een (oneindig) aantal gedichten te maken is met een zekere acceptabele inhoud en een aanvaardbaar rijm (‘sens et rithme’ zoals hij deze noemt). Het vermoeden dat Gratien du Pont met zijn (opvattingen over het) schaakbord een individuele positie inneemt, wordt door hem zelf bevestigd als hij hierop aansluitend vervolgt: ‘ce que les aultres eschequiers que iay encores vuez ne font/ au moindz ceulx que lon faict communement. Et ne doibt estre figure eschequier par Roues comme les figurent plusieurs qui se meslent de faire eschequiers ignorans/ lorigine dudict terme Eschequier/ lesquelz ne sont sy bons que ceulx cy.’ Een wel heel bijzonder schaakbordGa naar voetnoot16 kennen wij van de uit Tholen afkomstige komponist, zanger en schrijver over muziek Ghiselin Danckerts, een wat oudere tijdgenoot van De Castelein die een groot gedeelte van zijn leven lid was van de Sixtijnse kapel in Rome. Elk vakje van zijn voor het eerst in 1535 gedrukte schaakbord bevat slechts één woord, en wel van een wat aangepaste versie van de Mariahymne Ave Maris Stella, en een aantal muzieknoten. Dat er aan deze raadselcanon 21 vierstemmige motetten kunnen worden ontlokt, wordt er niet bij vermeld, maar kunnen we afleiden uit wat Danckerts er zelf over zegt in zijn muziektraktaat.Ga naar voetnoot17 De ‘schaakoplossing’ die in 1619 in het muziektraktaat El melopeoGa naar voetnoot18 van de Spaanse theoreticus Pietro Cerone wordt voorgesteld, leidt tot veel meer dan 21 motetten, naar welk beperkte aantal door hem overigens ook niet wordt gestreefd. Ook bij de oplossing van dit schaakbord die ik eldersGa naar voetnoot19 zal presenteren, wordt niet ‘schakend’ gelezen (of beter: gezongen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu we hebben gezien dat oudere bronnen geen bewijzen opleveren voor de ‘schaakmethode’,Ga naar voetnoot20 doet zich de vraag voor welke aanwijzingen voor de bedoelde leeswijzen er dan wèl gevonden worden. Ik concentreer me eerst op het retrograde-lezen, waarop de latijnse bijschriften bij De Casteleins schaakbord lijken te wijzen, maar dat in alle voorgestelde oplossingen uitgesloten wordt geacht.Ga naar voetnoot21 Met uitzondering van het specimen van Danckerts, waarin geen rijm wordt aangetroffen, zijn alle schaakborden gebouwd op een rijmschema dat van achteren naar voren gelezen een zelfde afwisseling te zien geeft als van voren naar achteren gelezen. Als de schaakborden van Danckerts en Gratien du Pont buiten beschouwing worden gelaten, krijgt men het volgende overzicht:
In de uit de laatste jaren van de 16de of het allereerste begin van de 17de eeuw daterende Refereinenbundel van Jan Michiels bevinden zich twee schaakborden die beide gedateerd zijn op 1584. Op grond van de spreuk ‘Dbelieft den Heere’ die het tweede vergezelt, neemt men aan dat dit van de hand is van de Antwerpse rederijker Poortier.Ga naar voetnoot26 Het is heel goed mogelijk dat dit ook geldt voor het eerste. Beide schaakborden met hun relatief uitvoerige bijschriften zijn van bijzonder belang voor de oplossing van De Casteleins schaakbordraadsel. Boven het eerste schaakbord, waarin wordt opgeroepen tot deugdzaam gedrag en waarbij steeds verwezen wordt naar één of meer bijbelplaatsen, staan de volgende verzen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beminde leser leest van bouen nedere
Recht vuyt oft cruys wys soe kiest de strate
Van onder gaet Recht op tot bouen wedere
Syn dicht al stichtelyck vindt ghy elck op syn mate
In het tweede vindt men in de meest linkse kolom van boven naar beneden het Vader Onse uitgezet. Erboven staat het volgende opschrift: Dit is het gebet dat ons Christus geleert heeft.
Leest dit vrij cruijswijs om deughts vermeeren
Christus syn vader hiermede geeert heeft
hoe ghijt leest ghy vindt dicht sin int wederkeeren.
Ik vermoed dat in het eerste schaakbord, in tegenstelling tot wat het bijschrift schijnt te zeggen, niet alleen vertikaal gelezen moet worden, evenmin als men in het tweede alléén ‘cruijswijs’ zal moeten gaan. De (rechte) horizontalen bijvoorbeeld leveren immers evenzeer goede gedichten op. Ook bij andere schaakborden wordt een onvolledige instruktie aangetroffen. Het is zeer goed mogelijk dat het hier de bedoeling was speciaal aandacht te vragen voor met name de schuine en omgekeerde leeswijzen zonder de andere uit te sluiten. In de pamflettenverzameling van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt zich een op een enkel vel papier gedrukt ‘Geestelijck Schaakberd Tot tijd-korting voor de Christelijke Ieuchd’Ga naar voetnoot27 dat in 1655 door een ons verder onbekende schoolmeester Nicolaes Bodding voor zijn leerlingen werd samengesteld. Boven dit late schaakbord, waarin wordt opgeroepen tot allerlei deugden en deugdzame handelingen, is een melodie toegevoegd die het mogelijk maakt om het als een driestemmige canon te zingen. Het geheel gaat vergezeld van de volgende aansporing: Schaackt dit Schaack berd na behooren,
Van vooren na achter, van achter na vooren.
De gedachte nu dat retrograde-lezen tot de vaste mogelijkheden in een schaakbord zou kunnen behoren, wordt bevestigd door een passage in Art Poétique François (1548) van Thomas Sebillet. Helemaal op het einde van het laatste hoofdstukGa naar voetnoot28 noemt Sebillet voor de volledigheid nog enkele dichtvormen die hij echter de moeite van het bespreken nauwelijks waard acht: de ‘rebus de Picardie’, de ‘contrepetis de court’ en de ‘retrograde’. Deze laatste dichtvorm, waarbij het, zoals wij weten, mogelijk is regel voor regel, woord voor woord ofwel letter voor letter van achteren naar voren te lezen, wordt door Sebillet afgedaan met: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Je te renvoieray aus vieus eschiquiers pour en tirer exemples, pource qu'il me semble que je te feroie tort de t'en emplir papier. Car aussi tost auras tu entendu de toy mesme la ryme rétrograde (...)’ De verzen bij de schaakborden in de Refereinenbundel van Jan Michiels bevatten, zoals we hebben gezien, nog enkele andere aanwijzingen voor mogelijke leesbewegingen. Met het ‘recht vuyt’ uit de eerste hierboven aangehaalde verzen kan wel niet anders dan worden gedoeld op een horizontaal en vertikaal lezen. De gedachte dat met ‘cruijs wijs’, dat in beide aanhalingen voorkomt, verwezen wordt naar de diagonalen, die immers samen een kruis vormen, ligt voor de hand. We herinneren ons hier ook de raad van De Castelein voor degene die zou willen proberen een schaakbord te maken: ‘Beghind an tcruce eerst dats minen raet: Vvant daer af dependéren alle dander dichten.’ Als we nu de genoemde bewegingen en hun retrograden, die we alle in De Casteleins schaakbord kunnen toepassen, bij elkaar optellen, vindt men niet meer dan 36 gedichten. Men zou zich kunnen afvragen of er met ‘cruijs wijs’ nog andere leeswijzen kunnen zijn aangeduid. Dit is inderdaad mogelijk. Twee zigzagbewegingen vertrekkend van twee aaneenliggende vakjes aan de ene zijde van het bord kruisen elkaar immers voortdurend tot de tegenoverliggende zijde wordt bereikt. En er zijn nog meer mogelijkheden. Twee aaneenliggende helften van verschillende diagonalen kunnen tot één lijn worden verbonden. Deze lijn wordt tweemaal gekruist door haar tegenbeweging, zodanig dat over twee kwarten van het bord een kruis wordt gevormd (zie fig. 2, D1 en D2). Alle tot nu toe genoemde bewegingen hebben dit gemeen dat zij van de ene zijde van het bord naar de tegenoverliggende zijde lopen en zeer voor de hand liggende en regelmatige lijnen vormen over een figuur van acht bij acht vakjes. Als ik mij niet vergis is het onmogelijk er nog andere bewegingen aan toe te voegen die deze twee eigenschappen (in dezelfde mate) bezitten. Het getal ‘Honderd achte’ dat boven het schaakbord van De Castelein prijkt, wordt bereikt als men de genoemde bewegingen bij elkaar optelt.
Deze 108 bewegingen worden beperkt doordat De Castelein ons opdraagt niet 38 gedichten, maar 38 balladen te zoeken. Het rijmschema dat blijkbaar aan het schaakbord ten grondslag ligt is ababbcbc, dat in de meeste leesbewegingen wordt gevonden. Zigzag-lezen echter blijkt met behoud van dit rijmschema alleen mogelijk in de twee middelste horizontale banen en de twee middelste verti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kale kolommen. Door uitsluiting van de andere 24 zigzags met hun retrograden vindt men nu (108 minus 48 =) 60 balladen. Zowel in de Bibliotheca Belgica als in het proefschrift van J. van Leeuwen is - het werd reeds vermeld - erop gewezen, dat het aantal syllaben van een horizontale baan vermeerderd met die van een vertikale kolom 108 oplevert. Dit klopt niet precies: zoals Van Leeuwen opmerkt tellen sommige banen en kolommen slechts 50 syllaben (dat de zesde horizontale er 55 heeft, wordt niet vermeld). Afgezien daarvan moet men zich afvragen welke horizontale met welke vertikale balladen gekombineerd zouden moeten worden en... met welk doel? Hier wordt alleen een verklaring gegeven van het getal 108 zonder dat wordt duidelijk gemaakt wat de zin van deze rekenarij zou kunnen zijn. Enig bladeren in de verschillende ‘arts de rhétorique’ volstaat om te ontdekken dat het aantal syllaben in de poëzie van de rhétoriqueurs een zeer belangrijke plaats inneemt. Natuurlijk was ook De Castelein hiervan op de hoogte. Zoals hij zelf in strofe 85 meedeelt, heeft hij er zich echter altijd maar weinig aan gelegen laten liggen. ‘Tes my ghenough gheuick de doctrine / Zusters en Broeders zijn my te langh te tellene’, zegt hij na een voorschrift omtrent het syllabenaantal te hebben gegeven. Het is daarom des te verrassender dat bij nadere beschouwing van het aantal lettergrepen in de verschillende vakjes blijkt dat het schaakbord ook wat dit betreft van een opzettelijk aangebrachte systematiek is voorzien. Men vindt slechts één onregelmatigheid: de acht lettergrepen in het vijfde vakje van de zesde horizontaal.Ga naar voetnoot29 Fig. 1 Verdeling van het aantal lettergrepen over het schaakbord van De Castelein.
Het getal ‘Honderd achte’ speelt nu voor de tweede maal als beperkend voorschrift een rol in de oplossing van het schaakbord. Als men het in verband brengt met de latijnse bijschriften die suggereren dat ook de retrograden tot de te vinden balladen behoren, ligt de konklusie voor de hand: slechts díe balladen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen in aanmerking genomen worden wier syllabenaantal vermeerderd met dat van hun retrograden 108 bedraagt. Juist ook door het afwijkend aantal lettergrepen in het vijfde vakje van de zesde horizontaal - De Castelein heeft hier blijkbaar opzettelijk een ‘stop’ ingewerkt - vervallen een aantal balladen, zodat er precies 38 overblijven.
Fig. 2 De 38 balladen van De Casteleins schaakbord. De gestippelde vervallen omdat zij niet het vereiste aantal lettergrepen bevatten.
D.m.v. zijn lettergrepenstruktuur heeft De Castelein aan het te vinden aantal balladen een extra beperking opgelegd. Opvallend hierbij is dat de twee diagonalen, die beide goede balladen opleveren, vervallen. En dit nog wel terwijl De Castelein hieraan, blijkens zijn raad om bij ‘tcruce’ te beginnen, een groot belang hechtte. Mogelijk heeft hierbij de overweging een rol gespeeld dat de diagonalen balladen opleveren die met vier van de in figuur 2 met D aangeduide balladen steeds de helft gemeen hebben.
De Castelein heeft voor zijn raadsel een schaakbord als basis genomen, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichtvorm die, zoals we hebben gezien, in zijn tijd wel meer werd toegepast. Ook het type raadsel waarbij uit één bepaald gedicht een zeker aantal andere gedichten moet worden gedistilleerd, kennen we van andere vijftiende- en zestiende-eeuwse dichters.Ga naar voetnoot30 In de kombinatie van schaakbord en dit type raadsel is alleen het genoemde schaakbord van Danckerts enigszins vergelijkbaar, waarbij het echter niet gaat om het samenstellen van gedichten maar van vierstemmige komposities. Al zullen we ook als het zijn schaakbord betreft, voorzichtig moeten zijn met konklusies omtrent De Casteleins originaliteit, het lijkt toch zeer aannemelijk dat hij zelf verantwoordelijk is voor de precieze uitwerking van dit raadsel. En het is nu juist aan de vernuftige wijze waarop in dit uiterst ingewikkelde werkstuk 38 qua vorm en inhoud onberispelijke balladen zijn verstopt, dat het schaakbord zijn charme ontleent.
W.N.T., Leiden
|
|