Thema ANS
Het verschijnen van de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, was nieuws. De nieuwsmedia reageerden er onmiddelijk op. In de golf van publiciteit werden de verkoopcijfers omhoog gestuwd, vermoedelijk door de in taalkundige kringen zo vaak genegeerde behoefte van de maatschappij aan een gezaghebbend standaardwerk op het gebied van de taal. Naast Van Dale verscheen vrij plotseling de ANS met een dikte die goed oogt en betrouwbaarheid uitstraalt. Het vergt een studie apart om na te gaan waarom de ANS zo populair werd bij niet-taalkundigen.
Ook taalkundigen kunnen niet voorbij aan het bestaan van de ANS. In sommige artikelen begint ze een soort aanknopingspunt te worden: er wordt dan vermeld wat de ANS ervan zegt. Dus die functie krijgt het werk vrij zeker in taalbeschrijvende artikelen. Taalkundigen die over een grammaticaal onderwerp willen schrijven, zullen geneigd zijn om de ANS te bekijken op de vraag of er niet beschrijvingen in voorkomen die men niet mag missen. Maar verder? Hoe reageren theoretisch taalkundigen er op? Wat voor soort grammatica is de ANS eigenlijk? Is het een ‘studie- en naslagwerk voor ieder die de grammaticale aspecten van het hedendaagse taalgebruik wil leren kennen’?
Het leek de redactie van De Nieuwe Taalgids wenselijk om ruim een jaar na het verschijnen een eerste reactie van de vakgenoten te laten horen. In dat jaar hebben sommigen met de ANS gewerkt op hun college en ze zijn daardoor in staat hun ervaringen onder woorden te brengen. De redactie stelt een viertal taalkundigen in de gelegenheid over de ANS te schrijven. Het eerste artikel is van R. Smits die het werk vooral bekijkt vanuit de optiek van de syntaxis. Het tweede artikel is van F. Stuurman. Het gaat in op de anderstalige inbreng. Immers, de ANS is tot stand gekomen op initiatief van docenten Nederlands in het buitenland en Stuurman wijst daarvan sporen aan. Daarna volgt een artikel van W. Zonneveld over de morfologie van de ANS. Tenslotte gaat Mevr. J. Daan in op de normen die in de ANS worden gehanteerd.