accent eenduidig werd gelegd op het woord dat de ‘nieuwe’ informatie bevatte. Ook voor luisteraars, die deze uiting te horen kregen, en moesten bepalen op welke vraag de uiting een antwoord vormde, wezen één-accent-zinnen op ‘nieuwe’ informatie. Bij meer dan één zinsaccent (‘Vader brak de bril’ als antwoord op ‘Wat deed vader?’) waren de resultaten minder eenduidig. De invloed van variaties in de thematische struktuur op de gekozen accentuering was slechts gering, en bovendien grotendeels onvoorspelbaar.
In een tweede experiment werd met ander materiaal gewerkt, nl. nieuwsbulletins. Deze bestonden per stuk uit vier gekonstrueerde zinnen waarvan de derde de testzin vormde. De zinnen werden gevarieerd in termen van thematische struktuur, ‘gegeven-nieuw’ distributie, en er werden zinnen met ‘alleen nieuw’ gekonstrueerd om de accentueerbaarheid van het hoofdwerkwoord nader te bekijken.
Evenals in het eerste experiment bleek de thematische struktuur geen noemenswaardige systematische invloed uit te oefenen op de gekozen accentuering. Ook heranalyse in termen van ‘vol accent’, ‘half accent’ en ‘geen accent’, waarmee overigens buiten het kader van de zelfgekozen ‘Nederlandse intonatiegrammatika’ (Collier en 't Hart, 1975) wordt getreden, liet geen systematiek van betekenis zien.
Tegen de verwachtingen die gewekt waren door het eerste experiment in, bleek dat naast ‘nieuwe’ ook ‘gegeven’ constituenten zeer frekwent werden geaccentueerd, met uitzondering van het hoofdwerkwoord. Een post-hoc analyse, waarin werd nagegaan welke accentueerbare woorden binnen de constituenten werden geaccentueerd, liet enig effekt zien van lexicale faktoren, en van de lineaire syntaktische oppervlaktestruktuur. In een perceptie-experiment werden tenslotte paren gesynthetiseerde nieuwsbericht-achtige uitingen met gestyleerde toonhoogtecontouren aangeboden aan luisteraars, die de acceptabiliteit moesten beoordelen van ‘wel accent’, ‘geen accent’ en ‘half accent’ op woorden verwijzend naar ‘gegeven’ en ‘nieuwe’ referenten. Hoewel er een lichte voorkeur bestond voor ‘geen accent’ bleek ‘wel accent’ op ‘gegeven’ informatie vaak acceptabel te zijn.
Wat zijn de konklusies die op basis van deze gegevens getrokken kunnen worden?
Ten eerste, en deze konklusie trekt de auteur ook, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen acceptabele en optimale accentueringspatronen.
Ten tweede blijkt dat noch de thematische struktuur, noch de verdeling van ‘nieuwe’ vs. ‘gegeven’ informatie een zo eenduidige accentuering oplevert als in de linguïstische literatuur over dit onderwerp (bijvoorbeeld Allerton 1978) wordt aangenomen, hetgeen met name blijkt uit de acceptabiliteit van accentuering op ‘gegeven’ informatie.
Deze konklusies klinken misschien wat negatief, maar vormen als zodanig niettemin een waardevolle bijdrage in de zin dat ze laten zien waar de problemen liggen die opgeloste moeten worden om een korrekte algoritmisering van zinsaccent tot stand te brengen.