| |
| |
| |
Een geval van demorfologisering
Jan Nijen Twilhaar
Het Modern Nederlands kent een groot aantal nominale composita waarvan het eerste lid een bindfoneem -s draagtGa naar voetnoot*.
Vergelijk bijvoorbeeld:
(1) |
adelaarsnest |
jagershoed |
|
bakkersoven |
koningskroon |
|
doktershuis |
ooievaarsjong |
|
domineesdochter |
schildersezel |
|
hondsvot |
timmermansknecht |
Tussen de beide delen van dergelijke samenstellingen, die Van Loey 1970, 182 ‘casuscomposita’ noemt, bestaat dezelfde syntactische relatie als tussen subject en direct object. De vormen onder (1) kunnen met het verbum hebben omschreven worden: de adelaar heeft een nest, de bakker heeft een oven (vergelijk ook Van den Toorn 1982, 257). We zouden dus kunnen zeggen dat de possessieve relatie wordt uitgedrukt door een genitief- s. Composita waarin wel die s aanwezig is, maar waarvoor we niet zonder bezwaar van een bezitsrelatie kunnen spreken, zijn vormen als bakkersbenen, doktersrekening, volkslied en dergelijke. Er zijn ook veel nominale composita waarin het genitiefmorfeem ontbreekt: kniegewricht, ooglid, wagenrad enzovoort.
Waar het ons hier nu om gaat, is de genitief-s die we anntreffen in namen. In een deel van Oost-Nederland was het vroeger de gewoonte een genitiefconstructie vóór de eigennaam te plaatsen. De naam die dan ontstond, was net als de nominale composita onder (1) te omschrijven met van. Sassen 1953, 90 vermeldt voor Ruinen bijvoorbeeld:
(2) | Eèverts Klèùs (Klaasje, vrouw van Evert)
(Ruofs Tieme (Tieme, zoon van Roelof)
Sents Apien (Appie, zoon van Sent) |
Heel gewoon waren eveneens de vormen met een meisjesnaam in de genitief. Bezoen 1938, 71 geeft bijvoorbeeld: Mina's Jan (Jan, de man van Mina).
Ook de achternaam kon die genitieffunctie hebben, zoals de voorbeelden in (3) laten zien.Ga naar voetnoot1
(3) |
Jan Beumer |
Beumers Jan (= Jan, zoon van Beumer) |
|
Berend Broekman |
Broekmans Berend (= Berend, zoon van Broekman) |
| |
| |
Zina Ester |
Esters Ziene(=Zina, dochter van Ester). |
Kornelis Fieneman |
Fienemans Kneelis (= Kornelis, zoon van Fieneman). |
Bertus Haverkamp |
Haverkamps Bats (= Bertus, zoon van Haverkamp) |
Ka Homeier |
Homeiers Ka (= Ka, vrouw van Homeier). |
Dina de Meyer |
Meyers Dina (= Dina, dochter van De Meyer). |
Janna Nijland |
Nielaands Jonnoa (= Janna, vrouw van Nijland). |
De genitiefconstructie vinden we ook in veldnamen:
(4) |
Adams Vlak |
|
Aegt Lobberigs Agter Noom Leyndes Landt |
|
Dokters bos |
Grondmans bosGa naar voetnoot2 |
|
|
Groot-Hengels es |
|
Heer Ludolphs maet |
|
Keupers venne |
|
Lenora's Pol |
|
Trijn Potters Egberts Landtje |
We zullen hier nu bespreken hoe zich in de loop der tijd in constructies van dit type een verandering heeft voorgedaan die interessant is in verband met het soort taalverandering waarbij gelede formaties worden geherinterpreteerd als ongelede vormen.
Door een proces van backformation ontstonden nieuwe singularisvormen toen woorden op - en(e) als pluralia werden geïnterpreteerd: Middelnederlandse elsen(e)>els, Middelnederlandse seisen(e)>zeis (vergelijk Van Loey 1970, 124). Het Hellendoorns heeft bijvoorbeeld nog boagn [ ] ‘boog’, kraegn [ ] ‘kraag’, zeisn [zeisn] ‘zeis’ enzovoort. Een mooi voorbeeld is te vinden bij Van Marle 1978, 162: cyclamen (pluralis: cyclamens) wordt als meervoudsvorm geïnterpreteerd, zodat er een nieuwe singularisvorm ontstaat: cyclaam (pluralis: cyclamen). Het omgekeerde kon echter ook gebeuren, namelijk dat gelede formaties werden opgevat als ongelede vormen. Dit heeft zich bij Middelnederlandse pluralia als peen ‘penen’ (enkelvoud: pee) en scoen schoenen (enkelvoud: scoe) voorgedaan. Doordat de taalgebruiker het suffix - n niet meer als pluralismorfeem interpreteerde, ontstonden als nieuwe singularia peen en scoen. Als meervoudsvorm kregen deze substantieven pene en scoene. Opgemerkt moet worden dat sommige hedendaagse Nederlandse dialecten nog vormen als scoe en dergelijke hebben.
| |
| |
Een eigenaardig gegeven in de hier besproken Oostnederlandse dialecten is nu dat de genitief-s achterwege bleef als de geslachtsnaam uitging op -ink. De voorbeelden in (5) zijn persoonsnamen, die in (6) veldnamen.
(5) |
Bertus Assink |
Assink Bats (= Bertus, zoon van Assink). |
|
Jan Bennink |
Bennink Jan (= Jan, zoon van Bennink). |
|
Jan Elmink |
Elmink Jan (= Jan, zoon van Elmink). |
|
Gerrit Giemink |
Giemink Gait (= Gerrit, zoon van Giemink). |
|
Gerrit Jan Hellink |
Hellink Gait Jan (= Gerrit Jan, zoon van Hellink). |
|
Bernard Immink |
Immink Bännäd (= Bernard, zoon van Immink). |
|
Gerrit Jannink |
Jannink Gait (= Gerrit, zoon van Jannink). |
|
Willem Stegink |
Stegink Willem (= Willem, zoon van Stegink). |
|
Hein Wilmink |
Wilmink Hein (= Hein, zoon van Wilmink). |
(6) Alfrink sumpel
Bannink horste
Slonnink koeland |
De verklaring voor dit verschijnsel moeten we zoeken in de eigenschappen van het suffix-ink, dat afstamming en bezit kon uitdrukken. Constructies die gesuffigeerd waren met -ink (ing) hadden oorspronkelijk de betekenis ‘behorend bij datgene wat door het grondwoord wordt uitgedrukt’. Zo kon dit suffix gebruikt worden om toenamen af te leiden van vadernamen: N Assink betekende oorspronkelijk N, zoon (of dochter) van As(s)e, N Bennink was N, zoon (of dochter) van Benne enzovoort. Deze uitgang kon ook op namen van erven overgedragen worden. Jannink betekende dan: erve van JanGa naar voetnoot3. De vorming van patronymica met -ing is volgens Te Winkel 1847 het duidelijkst aanwezig in het Angelsaksisch. Hij geeft het volgende prachtige voorbeeld: ‘Heore heretogan woeren twegen gebrothra, Hengest and Horsa, the woeren Wihtgilses suna. Wihtgils was Witting, Witta Wecting, Wecta Wodning’ (105) (Hun hertogen waren twee gebroeders, Hengest en Horsa, die waren Wihtgils' zonen. Wihtgils was de zoon van Witta, Witta de zoon van Wecta, Wecta de zoon van Wodan).
De afwezigheid van de genitief-s in de vormen onder (5) en (6) wordt dus verklaard door deze eigenschappen van het suffix -ink, dat dezelfde functie als de genitief-s vervulde. Zoals bijvoorbeeld Sents Apien betekent Appie, zoon van Sent, zo betekende Wilmink N oorspronkelijk N, zoon (of dochter) van Willem en niet: van Wilmink. Zo ook betekent Doetinchem (< Dodinc-hem) huis van de zoon van Dodo (vergelijk Verdam 1902, 143).
Toen nu de namen op -ink geslachtsnaam werden en dus de relatie verdween tussen het suffix en de eigennaam van de vader, zal de hierboven omschreven
| |
| |
betekenis van de uitgang -ink verloren zijn gegaan voor de taalgebruiker. Deze veronderstelling verklaart het bestaan van namen als
Ook het voorkomen van namen als Bennigsen (= Benningsen), Hemmingson en dergelijke, waarin een nieuwe patronymicale uitgang -sen of -son (= zoon) achter de oude is geplaatst, ondersteunen deze hypothese.Ga naar voetnoot5
Het lijkt me dat we hier te maken hebben met het soort woordvormingsprocessen van geleed naar ongeleed. Er heeft dus herinterpretatie plaatsgevonden waarbij het suffix -ink (-ing) niet meer werd opgevat als een uitgang met de hierboven omschreven betekenis. Het gevolg was dat dit suffix -sen (-son) of een genitief-s achter zich kon krijgen.
Een apart probleem vormen de straatnamen met -ink, die zowel met als zonder -s voorkomen:
(8) |
a |
Borgelinksweg |
b |
Bettinkdijk |
|
|
Harmelinksdijk |
|
Bussinkweg |
|
|
Holtinckspad |
|
Hoetinkhof |
|
|
Mossinkserf |
|
Rhienderinklaan |
|
|
Vrielinkslaan |
|
|
Vroeger werd een weg soms vernoemd naar degene die eraan woonde. We kunnen ons voorstellen dat dergelijke namen de bezitsrelatie tussen persoon en weg uitdrukten, of dat nu gebeurde met - ink of met - s. Anders is het gesteld met namen van wegen die vernoemd zijn naar een of andere bekendheid. De afwezigheid van - s in dergelijke namen zullen we vermoedelijk voor een deel, zoniet volledig moeten verklaren uit het ontbreken van de genoemde bezitsrelatie.
Ook in een ander opzicht heeft het suffix -ink (-link, -ing, -ling) aan eigenschappen ingeboet. Deze uitgang kon oorspronkelijk eveneens als diminutiefsuffix fungeren, zodat hij vaak gebruikt werd om namen van kleine dieren te
| |
| |
vormen: bokking, bunzing, haring, paling, wijting enzovoort (vergelijk ook Te Winkel 1847, 103 en Van Loey 1970, 208-209). Nu wijzen Trommelen en Zonneveld 1984a en 1984b er weliswaar op dat -ing in deze zelfstandige naamwoorden ook steeds herkenbaar is als suffix (alle woorden van dit type hebben bijvoorbeeld de als lidwoord volgens de door hen besproken ‘Right hand Head Rule’) maar aan de andere kant wijzen diminutieven als bokkinkje, bunzinkje, harinkje enzovoort, die zonder enig bezwaar gevormd kunnen worden, erop dat het verkleiningsaspect van dit suffix voor de taalgebruiker niet meer aanwezig is. Een stap verder is de ontwikkeling gegaan van de diminutiefsuffixen -ijn (-in, -en) in bijvoorbeeld kuiken (Middelnederlands ook nog kiekijn), veulen (Middelnederlands ook nog voelijn) en -el in bijvoorbeeld egel, eikel, hommel, korrel, krekel (vergelijk Van Loey 1970, 226-227). Hoewel de eerste oorspronkelijk neutraal zijn, net als de vormen met -tje in het Modern Nederlands, en de tweede mannelijk (hetzelfde geldt voor de vormen met -ink) worden substantieven als kuiken, veulen en dergelijke voor zover ik weet niet als gesuffigeerde vormen geïnterpreteerd. Dat dergelijke vormen niet meer als diminutieven worden opgevat, blijkt uit volkomen grammaticale formaties als kuikentje, veulentje enzovoort.
juli 1985
| |
Bibliografie
Bezoen, H.L., Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. Leiden, Brill. Dissertatie Universiteit van Amsterdam [1938]. |
Entjes, H., Die Mundart des Dorfes Vriezenveen in der niederländischen Provinz Overijssel. Groningen, Sasland [1970]. |
Klein Swormink, A.J., ‘De uitgang -ink’. In: Driemaandelijkse Bladen 6, 57-58 [1906]. |
Koefoed, G.A.T., en J. van Marle (eds.), Aspecten van taalverandering; een verzameling inleidende artikelen. Groningen, Wolters-Noordhoff [1978]. |
Lessen, J.H. van, Samengestelde naamwoorden in het Nederlands. Groningen, Wolters. Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen [1928]. |
Loey, A. van, Schönfeld's historische grammatica van het Nederlands; klankleer, vormleer, woordvorming. Zutphen, Thieme & Cie8 [1970]. |
Marle, J. van, ‘Veranderingen in woordstructuur’. In: G.A.T. Koefoed en J. van Marle (eds.), Aspecten van taalverandering; een verzameling inleidende artikelen. Groningen, Wolters-Noordhoff, 127-176 [1978]. |
Plank, A.N.W. van der, Het namenboek; de herkomst van onze voornamen en de hiervan afgeleide achternamen. Bussum, Romen3 [1979]. |
Sassen, A., Het Drents van Ruinen. Assen, Van Gorcum [1953]. |
Schönfeld, M., Veldnamen in Nederland. Gysbers & Van Loon. Ongewijzigde herdruk van de 2e uitgave 1950 [1949]. |
Toorn, M.C. van der, Nederlandse grammatica. Groningen, Wolters-Noordhoff8 [1982]. |
Trommelen, M., en W. Zonneveld, ‘Hoofd- en bijzaken’. In: De Nieuwe Taalgids 77, 136-147 [1984a]. |
‘The right side won, the right side won...’. In: H. Bennis en W.U.S. van Lessen Kloeke (eds.), Linguistics in the Netherlands 1984. Dordrecht, Foris, 179-187 [1984b]. |
Verdam, J., Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal. Dordrecht, Revers2 [1902]. |
Wanink, G.H., Twents-Achterhoeks woordenboek; benevens grammatica. Zutphen, Thieme & Cie [1948]. |
Winkel, L.A.te, ‘Over de woorden met den uitgang ing en derzelver geslacht’. In: Archief 1, 89-122 [1847]. |
|
-
voetnoot*
- Graag wil ik Wim Zonneveld bedanken voor zijn stimulerende opmerkingen en het vele opbouwende commentaar. Jules van Oostrom ben ik dankbaar voor zijn kritische opmerking naar aanleiding van de eerste versie.
-
voetnoot1
- De voorbeelden die we in het vervolg gebruiken, zijn gedeeltelijk ontleend aan Bezoen 1938, Entjes 1970, Klein Swormink 1906, Schönfeld 1949 en Wanink 1948.
-
voetnoot2
- Een opvallend verschil tussen de nominale samenstellingen in (1) en de als nominale composita op te vatten namen in (2)-(7) heeft betrekking op de plaats van het hoofdaccent. Dit ligt bij de composita in (1) op de eerste syllabe van het linker deel. Bij de persoonsnamen ligt de hoofdklemtoon op het rechter deel. Voor wat betreft de veldnamen kunnen we slechts vermoeden dat het hoofdaccent op het meest rechtse deel ligt. Dat is zeker het geval in Dokters bos, de naam van een bos in Hellendoorn, waar vroeger verschillende generaties huisartsen hun praktijk hebben gehad, en in Grondmans bos, een bos in Nijverdal. Vergelijk Dokters bós met dóktershuis in (1). Hoe we dit verschil moeten verklaren is me niet duidelijk. Het lijkt me dat we voorzichtig moeten zijn met het soort hypothesen dat de plaats van het hoofdaccent verklaart uit bijvoorbeeld de mate waarin men vertrouwd is met de naam. Vergelijk Van Lessen 1928, 23 voor een dergelijke verklaring.
-
voetnoot3
- Deze naam met-ink kon dan later geslachtsnaam worden. Het was mogelijk dat zo'n hoeve uitgroeide tot een gehucht. Als dit gehucht zich uitbreidde kon er een dorp ontstaan. Als er dan ook nog muren en wallen gebouwd werden, konden er stadsrechten verleend worden. In deze ontwikkeling bleef de plaats het oude patronymicum behouden. Op deze wijze ontstonden er plaatsen met namen als Doetinchem ( en dergelijke. Het suffix -inga in Hillinga is een van de Friese uitgangen waarmee patronymica gevormd werden (vergelijk Te Winkel 1847, 105).
-
voetnoot4
- Dit zijn voorbeelden die Wanink 1948, 9 noemt. Klein Swormink 1906 noemt echter géén uitzonderingen; volgens hem wordt het suffix -ink nooit door een genitief-s gevolgd. Wanink 1948, 10 geeft als argument voor de veronderstelling dat de uitgang -ink een genitieffunctie heeft, dat Hellink Gait-Jan betekent: Gait-Jan van De Helle en niet: van Hellink. Dit is echter het enige voorbeeld dat hij noemt om die hypothese te ondersteunen. Bovendien is het niet duidelijk of hij hier misschien doelt op een oudere betekenis van de naam Hellink. Als De Helle de geslachtsnaam is, dan moeten we aannemen dat het suffix -ink niet alleen achter de eigennaam van de vader geplaatst kon worden, maar ook achter de geslachtsnaam. Mij lijkt het echter aannemelijker dat Hellink oorspronkelijk afgeleid is van de voornaam Helle: Hellink ‘zoon van Helle’, en dat De Helle een andere geslachtsnaam is die voorkomt naast Hellink. Daarmee wil ik niet uitsluiten dat in vroeger tijden het suffix -ink achter de geslachtsnaam De Helle geplaatst kon worden om afstamming of bezit uit te drukken.
-
voetnoot5
- Zie Van der Plank 1979, XIX. Hier wordt ook gewezen op de genitief-s in Alinks en op de vervanging van dit element door x in de genitiefvorm van namen die op -ink eindigden: Bollinckx, Bruyninckx.
|