| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Middelnederlandse bijbelhandschriften
De verschijning van het twintigste en laatste deel van het Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae is op p. 179 van deze jaargang al terloops aangekondigd, maar nu het boek voor ons ligt, blijkt er reden genoeg te zijn om er nog eens apart de aandacht op te vestigen. De sobere titel, Middelnederlandse bijbelhandschriften, beschreven door J.A.A.M. Biemans, laat wellicht niet vermoeden wat een schat aan codicologische informatie in dit door de firma Brill op voorname wijze uitgegeven werk is bijeengebracht. Zich beperkend tot Middelnederlandse codices met bijbelteksten die in het CSSN zijn opgenomen, heeft Biemans niet minder dan 288 handschriften beschreven; van een honderdtal andere werden bewaarplaats en signatuur vermeld. Handschriften met becommentarieerde epistel- en evangelieperikopen zijn buiten beschouwing gelaten, onder verwijzing naar het standaardwerk van Zieleman over deze materie. Biemans' boek telt elf afdelingen, achtereenvolgens gewijd aan evangeliënharmonieën (21 handschriften), epistolaria en lectionaria (7), de Vlaams-Brabantse standaardredactie van de psalmen en cantica (5), de Westvlaamse vertaling van de Apocalyps (1), de bijbelvertaling van 1360 (29), de Zuidnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament en de oud-testamentische perikopen (9), de psalmen en cantica in de standaardredactie van de Moderne Devotie (56), de Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament en de oud-testamentische perikopen (125), de Utrechtse bijbels en verwante handschriften (30), mengredacties van de psalmen en cantica (4), en het Pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse Leven van Jesus. Van deze laatste, wijd-verbreide tekst wordt slechts één handschrift beschreven (Leiden, U.B., Ltk. 1984), waarna een lijst van 62 andere codices volgt. Fraaie reproducties geven een beeld van de verschillende typen handschriften waarin bijbelteksten werden opgenomen. De beschrijvingen zijn gedetailleerd en overzichtelijk
geordend; ook over de herkomst en de lacere bezitters is alle achterhaalbare informatie verzameld, zodat men de omzwervingen van menig handschrift van eeuw tot eeuw kan volgen. Er zijn twee registers, één van antiquaren, bezitters, kopiisten en schenkers, en één van beschreven en genoemde handschriften. De inhoud van de handschriften van de bijbel van 1360 en van de Utrechtse bijbels wordt door middel van tabellarische overzichten geïndiceerd. Met dit boek heeft het CSSN een waardige afsluiting gekregen. Nu de belangrijkste teksten zijn uitgegeven en de handschriftelijke overlevering in kaart is gebracht, kunnen neerlandici en theologen aan het werk om het fascinerende terrein van de Middelnederlandse bijbelvertalingen verder te ontginnen.
W.P.G.
| |
Een Middelnederlandse ars moriendi
Een scone leeringe om salich te sterven - zo luidt de titel van een in 1500 door Adriaen van Berghen gedrukt boekje, dat op de keerzijde van de titelpagina nader wordt omschreven als ‘Een seer notabel ende orbaerlic tractaetken dat seer nootelic allen kersten menscen is te hebben binnen haren husen om daerin te leren salichliken te sterven ende den siecken voer te lesen als si vrese der doot hebben, want salichlic te sterven doet eewelic leven’. Boekjes van deze soort, waaruit te leren was hoe men zich op de dood diende voor te bereiden, voorzagen in de late Middeleeuwen in een alom gevoelde
| |
| |
behoefte. Meestal gaat het om populaire bewerkingen van min of meer ‘klassieke’ Latijnse geschriften over de kunst van het sterven, zoals de Admonitio morientis van Anselmus van Canterbury, het Speculum artis bene moriendi van Mattheus van Krakau, of het derde deel van Jean Gerson's Opus tripartitum. De Middelnederlandse vertegenwoordigers van dit genre zijn slechts oppervlakkig bestudeerd en voor het merendeel onuitgegeven. Alleen daarom al is het toe te juichen dat B. de Geus, I. van der Heijden, A. Maat en D. den Ouden hun Leidse doctoraalseripties over dit ‘sterfboek’ hebben uitgewerkt tot een geannoteerde teksteditie, voorafgegaan door een beknopte inleiding waarin de tekst globaal in een cultuurhistorisch kader wordt gesitueerd. Het boekje is als deel 12 opgenomen in de reeks Publikaties van de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de Rijksuniversiteit te Leiden; de uitgever is H&S te Utrecht, en de prijs bedraagt f25,-.
W.P.G.
| |
De rollen van ‘Sandrijn’ en ‘Lanslot’
Afgezien van De Vooys in een klein artikel in TNTL 54 (1935) hebben de onderzoekers van het spel van Lanseloet van Denemerken tot nu toe nauwelijks aandacht geschonken aan een tweetal merkwaardig late receptiedocumenten. In het archief van de rederijkerskamer De Fiolieren te 's-Gravenpolder (dat zich thans in het archief van de gemeente Borsele bevindt) worden enkele in de lengte gehalveerde foliovellen bewaard, waarop de rollen van de personages ‘Sandrijn’ en ‘Lanslot’ zijn overgeschreven. De tussenliggende tekstgedeelten zijn slechts door middel van wachtwoorden aangegeven. De Nijmeegse neerlandici Hüsken en Schaars hebben deze rolteksten aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, waarbij zij op tekstkritische gronden tot de conclusie komen dat zij niet ouder kunnen zijn dan 1684 (het jaartal van een van de bij Jurriaen van Poolsum te Utrecht verschenen drukken). De terminus ad quem wordt geleverd door een aantekening op de rol van Sandrijn: ‘deze rolle gespeelt op jaer 1720’. Terwijl het stuk al sinds twee eeuwen uitsluitend in de vorm van een leesversie lijkt te zijn verspreid, hebben de Zeeuwse rederijkers het blijkbaar opnieuw op de planken gebracht. Of zou er toch sprake kunnen zijn van een dóórlopende speeltraditie? H¨sken en Schaars stellen een uitgebreider onderzoek in het vooruitzicht. Maar voorlopig kunnen wij al blij zijn met hun uitgave van de twee toneelrollen uit 's-Gravenpolder, waarin een diplomatische editie van de tekst is afgedrukt naast een goed-leesbare reproduktie van het handschrift. Het boekje is onder de titel Sandrijn en Lanslot uitgegeven door Alfa te Nijmegen en Grave. De prijs is f16,50.
W.P.G.
| |
Keersmaekers in Den nieuwen lust-hof
In jaargang 74 (1981) van dit lijdschrift heeft de Antwerpse hoogleraar A.A. Keersmaekers verslag gedaan van zijn onderzoek naar de doorbraak van de Renaissance in drie Amsterdamse liedboeken. In een volgend artikel over de oudstgedrukte gedichten van Vondel (Ntg 76, 1983) werd aandacht besteed aan de derde druk van Den nieuwen lust-hof ,de bundel waarvoor Vondels Dedicatie -gedicht,of het nu tot de jonkvrouwen van Nederland of tot die van Friesland en Overijssel gericht was, als (tweede) opdrachtstekst functioneerde. Daarna heeft de auteur zijn naspeuringen in
| |
| |
verband met de Lust-hof voortgezet en het resultaat neergelegd in een boekje: Wandelend in Den nieuwen lust-hof; studie over een Amsterdams Liedboek 1602-(1604)-1607-(1610), een uitgave in de reeks Tekst en tijd van uitgever Alfa te Nijmegen, die voor 142 pagina's waaronder 11 illustraties, f20,- vraagt.
Na een inleiding over eerdere, verwante liedbundels, volgt een vijftal hoofdstukken. Het eerste bespreekt de vier edities, waarvan die uit 1602 en 1607 gedateerd zijn, de twee andere een jaartal missen en daarom in de titel van Keersmaekers boek van haakjes zijn voorzien. In het tweede hoofdstuk komt de indeling van de bundel aan de orde. De auteur stelt vast dat de Lust-hof zelf in drie delen uiteenvalt met de bijdrage van de anonymus ‘Elck kan falen’ als middenstuk, zonder dat deze driedeling aan de bekende rederijkersgewoonte herinnert. Betrekt men er echter de teksten van het afzonderlijke ‘Bruylofts Bancket’ bij, dan krijgt het vroede het voile pond naast het in de Lust-hof zelf dominerende amoureuse en vrolijke (een uiteenzetting daaromtrent vindt men echter niet in dit hoofdstuk maar pas op p. 78). In het derde hoofdstuk wordt nader aandacht gegeven aan de verschillende meewerkende auteurs, die gedeeltelijk anoniem gebleven zijn, gedeeltelijk zich min of meer kenbaar gemaakt hebben door hun zinspreuk en gedeeltelijk hun naam hebben prijs gegeven. Onder die auteurs zijn bekende namen als die van Van Mander, Vondel en Hooft: zij geven de derde druk van Dirck Pietersz. Pers een nieuwe glans. Hoofdstukken over de melodieën en over de kopergravures completeren het centrale deel van het boek. Registers van de liederen en gedichten alsmede van de wijzen maken het goed toegankelijk, waarna het geheel wordt afgerond met een bibliografie.
Doordat Keersmaekers ruim geciteerd heeft, kan men zich met behulp van dit boek een behoorlijk beeld vormen van de Lust-hof. De schrijver zelf zal de eerste zijn om toe te geven dat het vroeg-zeventiende-eeuwse lied nog nadere studie behoeft, wat o.a. blijkt uit de opvallende botsing tussen wat Keersmakers, met het oog op latere auteurs als Hooft en Bredero gericht, waardevol vindt en wat in de bundel zelf de centrale ereplaats mag innemen.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Jeremias de Decker in het Engels
Op 31 januari van dit jaar mocht Henrietta ten Harmsel de Martinus Nijhoff Prijs in ontvangst nemen voor haar vertaling Good Friday van Jeremias de Decker.
Mevrouw Ten Harmsel, dochter van naar Amerika geëmigreerde Nederlanders, heeft al meer werk van Nederlandse auteurs vertaald, van Hooft tot Annie M.G. Schmidt, maar met de vertaling van De Deckers inhoudelijk en formeel gecompliceerde tekst heeft ze wel een uitzonderlijke prestatie geleverd. Wat de inhoud betreft, het is duidelijk dat ze, zoals in dit geval volstrekt noodzakelijk is, door haar eigen calvinistische achtergrond door en door vertrouwd is met de geestelijke achtergrond van het gedicht. Ze kent zowel de Nederlandse als de Engelse variant van de tale Kanaäns naar behoren en slechts een enkele keer meen ik een plaats te kunnen aanwijzen waar De Deckers bedoeling niet adequaat is weergegeven.
Ook formeel mag de vertaling gezien worden. Het is de schrijfster bijzonder goed gelukt om De Deckers meer dan duizend hele en halve alexandrijnen te transponeren, vrijwel zonder stoplappen (zeker niet meer dan De Decker zelf nodig had) en met naar
| |
| |
ik geloof voor Angelsaksische oren en ogen aanvaardbare rijmen. Ook hier kan wel een enkel detail genoemd worden dat minder gelukkig is, bijvoorbeeld een incidenteel gebruik van vrouwelijk rijm waar het schema mannelijk verlangt, met als gevolg een doorbreking van het ritme. Maar zulke schoonheidsfoutjes doen voor mij niets af aan mijn bewondering voor dit vakwerk.
De vertaling is in boekvorm verschenen bij Paideia Press, Jordan Station, Ontario, Canada. Behalve een inleiding bevat het boek ook nog een essay ‘De Decker, Good Friday, and the Baroque’. Als appendix is de editie van Buitendijk van Goede Vrydag opgenomen, zodat de (nog) tweetalige emigranten naar Canada en de Verenigde Staten die wel als eerste lezers bedoeld zullen zijn, vertaling en origineel kunnen vergelijken. Etsen van Rembrandt over dezelfde scènes als de door De Decker zo beeldend beschrevene, illustreren het boek.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij XXXVIII
Ook in 1984 heeft de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letter-kunde en Geschiedenis haar traditionele twee vergaderingen belegd. Een deel van de daarbij gehouden voordrachten is nu gepubliceerd in deel 38 van de Handelingen. Van de zeventien bijdragen die in dit deel zijn opgenomen, signaleer ik er een zestal op het gebied van de neerlandistiek. De taalkunde is vertegenwoordigd met een kort artikel van P. Swiggers over ‘Isotagmen en de studie van dialectverschijnselen’ en de tekst van een lezing door R. Willemyns, ‘Bilingualism, Diglossia and Language Planning: Three Major Topics of Sociolinguistic Concern in Belgium’. De letterkundige bijdragen bestrijken de zestiende tot en met de twintigste eeuw. W.L. Braekman wijst op een verre verwant van Chaucers Parliament of Fowles: ‘Vogelspreuken op rijm uit de vroege zestiende eeuw’ (het gaat ora een Middelnederlandse tekst in een handschrift in de bibliotheek van de Stichting Oud-Hattem). De publikatie van de brieven van Hendrik Conscience, bewerkt door wijlen G. Degroote, wordt met een zesde aflevering voortgezet. J. van Schoor wijdt een studie aan ‘Herman Teirlincks toneel in de jaren dertig: het experimenteerlabo als toevluchtsoord voor een “zuiverder” kunst’. In ‘Het gastvrije woord’ vergelijkt G. De Nil de poëzie van Gerrit Achterberg met die van Paul Celan. Handelingen 38 is verkrijgbaar door storting van 550 BF op postrekening 000-0405177-08 van de Zuidnederlandse Maatschappij, 3222 Gelrode, België.
W.P.G.
| |
Neerlandistiek voor Duitstalige lezers
Onder redactie van Stefan Sonderegger en Jelle Stegemann is een bundel Niederlandistik in Entwicklung samengesteld, met als ondertitel Vorträge und Arbeiten an der Universität Z¨rich. De Zwitserse universiteit kent een lectoraat Neerlandistiek en het is de bedoeling van de bundel in het Duitse taalgebied iets te laten zien van recente ontwikkelingen op het gebied van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap aan de hand van werk van onderzoekers die als (gast)docent in Zurich werken of gewerkt hebben.
Van W.P. Gerritsen is een artikel opgenomen dat Nederlandse geïnteresseerden al zullen kennen uit de Nederlandstalige versie in Spieghel historiael van 1980, te weten
| |
| |
‘Sankt Brandans Reise und der nordatlantische Seeweg nach Amerika’ - ik hoef dat dus niet nader te presenteren. F. Veenstra biedt een sterk uitgebreide versie van zijn (toen helaas door ziekte niet door hemzelf uitgesproken) voordracht op het Hooft-symposium in 1981 ‘Hoofts “Geraerdt van Velsen” als antimacchiavellistisches Drama’. De conclusie luidt dat het op grond van specifieke overeenkomsten waarschijnlijk is dat Hooft bewust tegen Macchiavelli heeft geopponeerd door deugd en eer te presenteren als kernbegrippen voor het juiste handelen van de vorst. A.L. Sötemann bespreekt in ‘Der “negative Held” in der modernen niederländischen Literatur’ drie varianten van de negatieve held, te weten de anti-held vertegenwoordigd door Walschaps Houtekiet, de passieve held o.a. in de persoon van Willem Termeer uit Emants' Een nagelaten bekentenis en de geironiseerde held met als voorbeeld Alfred Issendorf in Hermans' Nooit meer slapen.
Op het gebied van de taalkunde levert A. Sassen een beschouwing over ‘Sprachveränderung und Wilhelm von Humboldts Universale’; St. Sonderegger bespreekt Zwitserse getuigenissen over de Nederlandse taal (en soms ook wel de Nederlandse literatuur) in ‘Die niederländische Sprache aus der Sicht der schweizerischen Gelehrten des 16. bis 18. Jahrhunderts’; J. Stegemann draagt een theoretisch stuk over vertaalproblematiek bij in ‘Kommunikation trotz Babylon: kommunikative Merkmale der Uebersetzung’ waarna D. Bietenhader in ‘Die Verwey-Uebertragungen von Stefan George’ praktische vertaalkritiek levert.
De kracht van het boek, de veelzijdigheid ervan, begrijpelijk vanuit de doelstelling, is tegelijk zijn zwakte: het zal moeilijk zijn neerlandici te vinden die in àlle opstellen zijn geïnteresseerd. Maar voor een minder gespecialiseerd lezerspubliek zal de toevalligheid van het in de bundel samengebrachte minder zwaar wegen. Het is een lofwaardig initiatief van de Zwitserse collega's om het brede veld van de Neerlandistiek zo buiten de muren te presenteren.
Het boek is uitgegeven bij Martinus Nijhoff in Leiden-Antwerpen, telt VIII + 196 biz. en kost f38,-.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Aion-n 1983 en 1984
Het jaarboek Aion-n Studi nederlandesi, Studi nordici van het Instituto universitario orientate van de universiteit te Napels is bezig een achterstand in te halen. Deel XXVI en XXVII uit 1983 en 1984 bereikten ons tegelijk. Het jaarboek 1983 heeft ook de neerlandistiek een en ander te bieden.
Marcel Janssens wijdt een studie van 37 blz. aan ‘Contemporary Dutch literature in a European context’; F. Ferrari bespreekt het thema van Ahasverus, de wandelende jood, in de Scandinavische en Nederlandse letterkunde; L. Spruit behandelt Aspetti della terminologia filosofica nederlandese; M. Van Eyk geeft ‘Studi sul vocalismo nederlandese’.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Scenarium 9 en 10
Scenarium 9 onder gastredactie van C.P. Epskamp is gewijd aan Theater op Java, en hoe interessant de daar aanwezige vormen van toneel ook zijn, voor de lezers van De
| |
| |
nieuwe taalgids zie ik af van een opsomming van de in de bundel vervatte artikelen. Dit deel is overigens het laatste dat bij De Walburg Pers te Zutphen is verschenen. Het hier ook aan te kondigen tiende deel van de reeks is een uitgave van het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam dat vanaf heden de zorg voor Scenarium heeft overgenomen. Dit deel wordt gevuld door een editie van de als manuscript overgeleverde Schettzende Herrinneringen [sic] van de acteur en schilder Johannes Jelgerhuis Rzn, te weten de notifies die hij heeft gernaakt ter gelegenheid van het optreden van een aantal prominente Franse acteurs aan Amsterdam in 1811 om het bezoek van keizer Napoleon luister bij te zetten. Ben Albach tekende voor de tekstverzorging, inleiding en aantekeningen. Het boekje is extra attractief door de reproducties die zijn opgenomen van Jelgerhuis' tekeningen van de acteurs in diverse rollen. Zo is de befaamde Talma te bewonderen als Achilles, Orestes en Hamlet, en omdat Jelgerhuis in zijn schetsen veel aandacht geeft aan de toneelkleding en aan de z.i. bewonderenswaardige houdingen van de spelers, geven die illustraties interessante momentopnames van de vroeghegentiende-eeuwse toneelpraktijk.
Scenarium 9 kost f25,-, van dl. 10 is me geen prijs bekend.
M.A.S.-v.d.D.
| |
Lessenpakket over de vreemdeling in de literatuur
Als scriptie voor de vakgroep Historische Letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam is een lessenpakket voor HAVO/VWO vervaardigd door Colien Alleman over De ‘vreemdeling’ in de literatuur in de zeventiende eeuw. In de 17e eeuw, ee tijd waaraan altijd gerefereerd wordt wanneer het gaat om onze Nederlandse tolerante traditie, trokken verschillende groepen ‘vreemdelingen’ naar ons land en lieten ook in de literatuur hun sporen na. In deze seriptie worden drie groepen behandeld: de Joden uit Spanje en Portugal èn uit Oost-Europa, de Duitsers en de Zuidernederlanders die na de val van Antwrpen hun toevlucht zochten in het Noorden. In het lessenpakket worden stukjes geschiedenis afgewisseld met literaire fragmenten (waar nodig met vertaling) en elk hoofdstuk wordt afgesloten met opdrachten. Omvang: 90 pagina's. Deze publikatie kan afgehaald worden op de afdeling Documentatie Nederlandse Letterkunde (DNL) van het Instituut voor Neerlandistiek (kamer 463) tegen de prijs van f3,95 of besteld worden door storting van f6,25 (incl. verzendkosten) op postgiro 5032232 van de Administratie van het Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam, onder vermelding van ‘Lessenpakket Vreemdeling’.
P.J. VERKRUYSSE
| |
Vorm en Funktie in Tekst en Taal
Bundel opstellen verschenen ter gelegenheid van de voltooiing van het honderdste deel van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Leiden, E.J. Brill, 1984. 179 pp., f32,-.
Eerst even wat willekeurige statistiek. Deze bundel bevat zeven bijdragen, waarvan vier taalkundige en drie letterkundige, ter gelegenheid van 100 delen TNTL in 103 jaar. In die zeven bijdragen verwijst één taalkundige naar andere TNTL's,overigens naar zich- | |
| |
zelf. Eén letterkundige verwijst naar TNTL-artikelen uit 1906, 1918 en 1919. In de bekende taalkundige anthologieën van de afgelopen twee decennia (Hoogteijling, Hulshof, de boekjes van Huisaandedriegrachten, etc.) bevinden zich tientallen artikelen uit de andere Nederlandse tijdschriften, en maar één TNTL-bijdrage, Goossens' ‘Polysemievrees’ uit 1962 in Stroop's Nederlands Dialectonderzoek. In mijn eigen archiefje van wat ik leuk vond aan TNTL dateert het meest toch van voor de oorlog, met als meest recente Kloeke's ‘Op tie manier, is tat algemeen-Hollands?’ (1956), en als hoogtepunten Boers' ‘Syncope en Consonantgeminatie’ (1918) en Van Haeringen's artikelen over de Intervocalische d (1926-1927).
Wat de redactie van TNTL voor deze feestbundel heeft verzameld is heel andere koek, en zij verdient ervoor alle lof: het is een verzameling artikelen ‘die een weerspiegeling van het huidige onderzoek op het gebied van de taal- en letterkunde tracht te geven’ en ‘die op grond van een interessante vraagstelling uit theoretisch of methodologisch oogpunt nieuwe wegen van onderzoek en studie aanwijzen, dan wel een systematische behandeling bieden van een actuele probleemstelling, waar mogelijk op basis van een brede verzameling van feitelijke gegevens’.
De bundel opent met twee ‘algemeen-oriënterende artikelen over het thema Vorm en funktie in tekst en taal’: Arie Verhagens ‘Vorm en funktie in taal-en taalbeschrijving’ (het streepje is niet van mij) en A. Kibédi Varga's ‘Genres en tekstsoorten: raakpunten van vorm en funktie in de tekstwetenschap’. De hierop volgende letterkundige bijdragen zijn F.P. van Oostroms ‘Achtergronden van een nieuwe vorm: de kleinschalige epiek van Willem van Hildegaersberch’, en B.F. Scholz: ‘Overwegingen bij de tekstsoort “embleem” en bij het genre van Roemer Visschers “Sinnepoppen”’. De letterkundige collega zal zelf kunnen nagaan of deze bijdragen inderdaad het huidige onderzoek op zijn gebied weerspiegelen; Van Oostroms bijdrage leest in elk geval goed voor de oningewijde.
Datzelfde kan niet helemaal gezegd worden voor Verhagens taalkundige opener, die écht moeilijk leest en lijdt aan een teveel aan volzinnen, gelardeerd met al-met-al's, een-en-ander's, dit-alles' en kortom's gevolgd door nieuwe volzinnen. Bij de grote verscheidenheid aan taalkundige stromingen is er toch sprake van eenheid omdat ze allemaal over taalkunde gaan (p. 1), en niemand kan dan ook terecht beweren ‘de’ waarheid in pacht te hebben (p. 4). Dit soort dingen hóeft niet, ook niet in een tekst voor een breder publiek. In elk geval is de bedoeling van de schrijver om aan de hand van een discussie over het Nederlands indirekt objekt ‘enkele fundamentele pretheoretische, veelal impliciet blijvende, vraagstukken betreffende de relatie tussen de uiterlijke kant en de inhoudelijke interpretatie van taalgebruik te expliciteren, in die vraagstukken een funktionele visie te propageren, en te laten zien dat onderzoek dat zich daaraan oriënteert kan leiden tot verscherpt (wat iets anders is dan definitief) inzicht, niet alleen in een bepaald traditioneel deskriptief probleem zelf, maar ook in de samenhang ervan met belangrijke algemene problemen van hedendaags taalkundig onderzoek’.
Harry van der Hulst bespreekt in ‘Formele en Funktionele Fonologie’ drie aandachtsgebieden van de studie van woordaccentsystemen: de fonetische aspecten (productie en waarneming), de regels voor accentplaatsing (de formalizering van accentregels in een theoretisch kader), en de functie van accent (woord-demarcatie). Hij verde- | |
| |
digt de stelling ‘dat de verscheidenheid aan accentregels, die we in natuurlijke talen aantreffen, niet verklaard kan worden in termen van een functionele benadering’. Hij sluit zich uiteindelijk aan bij een bekend recent artikel van Stephen Anderson (LI 1981: ‘Why Phonology isn't natural’), en concludeert: ‘De accentregel zoals we die in een bepaalde taal vinden is het produkt van een fonetisch, funktioneel gemotiveerde “input”, om welke reden dan ook gefonologizeerd en als zodanig onderhevig aan vormelijke systematisering, die als zodanig niet functioneel of fonetisch motiveerbaar of verklaarbaar is’.
In ‘Morfologische veranderingen in breder perspectief’ bespreekt J. van Marle een moeilijke materie op een aardige manier, met als uitgangspunt ‘dat de studie van “veranderingen in woordstructuur” ons inzicht in de aard van morfologische systemen en in het gebruik dat taalgebruikers van deze systemen maken, aanmerkelijk kan verdiepen’. Dit artikel is daarmee een opvolger van Van Marle's bijdrage ‘Veranderingen in Woordstructuur’ aan de bundel Aspecten van Taalverandering (G.A.T. Koefoed en J. van Marle, red., Wolters-Noordhoff, Groningen 1978), en kan samen daarmee uitstekend gelezen worden. Op grond van een aantal voorbeelden van morfologische ‘herinterpretatie’ (stripteas-eres, woorden op ig-heid, etc.) pleit hij tegen eenheidsanalyses, en voor flexibiliteit van de kant van de morfoloog. Dit artikel is zo leuk geschreven dat pas bij nadere lezing opvalt dat het woord ‘vorm’ slechts nauwelijks erin voorkomt en het woord ‘functie’ in het geheel niet.
J.M. van der Horst tenslotte werkt in ‘Over vorm en inhoud van bijzinnen’ aan een aantal thema's, die culmineren in de vraag: ‘Wat is een bijzin eigenlijk?’. Op grond van erg veel Middelnederlands materiaal komt hij tot de conclusie dat er ‘graden van bijzinnigheid’ (zie boven) onderscheiden moeten worden, een wat vage notie die duidelijk verheldering behoeft.
De bundel is vlekkeloos uitgevoerd, en er zal voor veel Neerlandici iets in te vinden zijn. Vraag: zal TNTL meer TNT gaan bevatten?
WIM ZONNEVELD
| |
Sterk uitgebreide en herziene herdruk van Paardekooper z'n Beknopte
Begin januari 1986 is de zevende druk verschenen van Paardekooper z'n Beknopte ABN-syntaksis, verzorgd in eigen beheer. Die herdruk is vergeleken met de vorige met ongeveer de helft uitgebreid en op veel plaatsen verbeterd.
De nieuwe druk is wat kompakter gezet, het uittreksel is wegens plaatsgebrek wegelaten, en de omvang is ruim 1000 blz. Het boek is maksimaal toegankelijk gemaakt oor een uitgebreide inhoudsopgave van ruim 1100 onderdelen, en vooral door een reister van ongeveer 5300 elementen.
U bestelt het werk niet via de boekhandel (dat werkt onnodig prijsverhogend), naar in Nederland door f95,- over te schrijven op bankrekening 23.05.14.006 (Ned. Credietbank, Eindhoven) van P.C. Paardekooper, Saverijstraat 5, B8500 Kortrijk. Verpakkings- en portokosten zijn daarbij inbegrepen.
In België bestelt u het door Bfr. 1775 over te schrijven op bankrekening 001-280552-34 van P.C. Paardekooper, Saverijstraat 5, Kortrijk (ASLK). Maar bij afha- | |
| |
len aan Kulak-kampus vervallen verpakkings- en portokosten, in is de prijs dus Bfr. 1625.
Die prijzen gelden enkel tot 1 april. Daarna zijn ze resp. f110,-, Bfr. 1990 en Bfr. 1905 (afgehaald).
P.C. PAARDEKOOPER
|
|