Van casus-n naar genus-n
H.M. Hermkens
Handboeken en speciale studies gaan ervan uit dat het oudgermaanse casussysteem in ‘het Middelnederlands’ nog van kracht ondanks de talrijke onregelmatigheden. Ik twijfel daar steeds meer aan.
Als we constateren, dat in Huygens' Antwerps en Hollands de verbuiging van adnominale woorden, als systeem, volledig verdwenen is (Hk 1964, Hk 1981), dan zitten we met de knellende vraag: hoe en binnen welke tijd heeft die verandering plaatsgehad? Het wonderlijk feit doet zich nl. voor, dat het hedendaagse Antwerps nauwelijks verschilt van wat Huygens noteerde. Als er in de zeventiende eeuw een stadium bereikt is, dat na meer dan drie eeuwen nog geldt, dan is het niet aannemelijk, dat van de dertiende tot in de zestiende eeuw een essentieel ander systeem heeft gevigeerd: de ontwikkeling van het ene naar het andere systeem heeft meer tijd nodig.
Laten we de feitelijke gegevens eens op een rijtje zetten. Daarvoor kunnen de zuidelijke dialecten als model dienen, omdat de Middelnederlandse teksten voor het merendeel in het zuiden ontstaan zijn. Ik beperk me voor het gemak tot het Antwerps. We constateren:
- Middelnederlandse teksten zijn, afgezien van enkele eigenaardigheden, geschreven in een standaardtaal die met geen enkel dialect overeenkomt; het naamvallensysteem maakt daarvan deel uit, ondanks de talloze afwijkingen.
- Het zeventiende-eeuwse Antwerps kende voor het mannelijk enkelvoud geen syntactisch geconditioneerde casus-n maar een fonetisch geconditioneerde genus-n: in alle grammaticale functies trad de -n in den, groten, dezen enz. op vóór klinker (en h), d, t, b en r (Hk 1964).
- Het hedendaagse Antwerps gebruikt, net als de andere Zuidnederlandse dialecten, hetzelfde systeem (Corn./Verv., pag. 63; Smout, pag. 75), met dien verstande dat de r als factor zwak, en de b minder sterk staat. Voorbeelden: den oven, den heer, den toren, den dode, den ([dǝm]) beer, den raad; den dikken tak, dezen hoge stoel, enen hogen hoed, den hoge grond, den derde keer, den oude lap, menen tiende winter. Op deze wijze is het onderscheid mannelijk/vrouwelijk genus levend gebleven.
Voor de historische ontwikkeling koester ik een hypothese.
- Het lijkt me aannemelijk, dat het casussysteem in de oudnederlandse periode aan een afkalvingsproces begonnen is, dat in de loop van de vroege middeleeuwen zijn voltooiing heeft gevonden. Naar de oorzaken daarvan zullen we moeten gissen. Het lijkt aantrekkelijk, daarvoor de verklaring van Van den Berg (N. Tg. 1985) te beproeven: een niet-agens (eerst als nw. deel en aanspreking, vervolgens ook als onderwerp) trekt in het m. enkelvoud de -n naar zich toe. Ik denk echter, dat het fonetisch milieu daarbij al gauw een doorslaggevende rol heeft gespeeld, zozeer zelfs dat het fonetisch geconditioneerde genussysteem algemeen werd. Van den Berg is op een dwaalweg geraakt door dit aspect volledig te verwaarlozen.
- In de Middelnederlandse dialecten was het oude systeem (nagenoeg) verdwenen. In