tal Middelnederlandse handschriftfragmenten. Onder de weinige handschriftfragmenten nu waarvan we de inhoud uitsluitend terugvinden in het Nederlandse volksboek, bevinden zich de Antwerpse. Hun tekst vertoont met die van geen enkel ander fragment overlapping. Een inhoudsoverzicht, onderverdeeld in 26 ‘verteleenheden’, geeft een goed beeld van het verhaal dat wordt verteld door resp. het chanson de geste, de korte Middelnederlandse versie en de lange Middelnederlandse versie. Boven elk van de 26 eenheden is aangegeven waar we dit tekstgedeelte kunnen vinden in het chanson de geste, in de Malagis en in het Nederlandse volksboek, en van welk Middelnederlands handschriftfragment de inhoud binnen dit gedeelte valt. Allen die zich bezighouden met de bestudering van de epische literatuur over Karel de Grote, heeft Duijvestijn met dit heldere overzicht zeer aan zich verplicht. Toch roept dit hoofdstuk een paar vragen bij me op. De eerste betreft het karakter van de tekst van het handschrift waartoe de fragmenten VII, XI en XII hebben behoord. Blijkens noot 61 beschouwt Duijvestijn
fragment XII (Leiden, U.B., Ltk. 203) als een representant van de lange versie en rekent hij de fragmenten VII en XI (Leiden, U.B., Ltk. 202) tot de korte. (Tussen haakjes: in het inhoudsoverzicht had fragment XII niet alleen bij verteleenheid 18, maar ook bij eenheid 19 vermeld dienen te worden; het vertelt zowel over het huwelijk tussen Spiet en Ysane als over Oriandes queeste.) In Besamusca's Repertorium nu vinden we de informatie dat de fragmenten Ltk. 202 en 203 uit éénzelfde codex afkomstig zijn. Bevatte deze codex dus een mengversie? Òf zouden de fragmenten VII en XI wellicht ook representanten van de lange versie kunnen zijn? De tweede vraag die dit hoofdstuk bij me oproept, is namelijk, waarin de lange versie zich nu precies onderscheidt van de korte: zit het verschil hem alleen hierin, dat de lange versie het verhaal van de korte biedt plus een verlengstuk, en dat de volgorde waarin de gebeurtenissen worden verteld, hier en daar misschien niet dezelfde is, of zijn er nog meer verschillen? Het is opvallend, dat Duijvestijn alle fragmenten - op XII na - die binnen een verhaalgedeelte vallen dat in beide versies voorkomt, tot de korte versie rekent (zie noot 61). Dat deze fragmenten inderdaad toevallig stuk voor stuk restanten van de korte versie zijn, kan men uiteraard alleen dan aantonen, wanneer de twee versies in verhaalgedeelten die zij gemeenschappelijk hebben, onderlinge afwijkingen vertonen. Over dergelijke afwijkingen nu spreekt Duijvestijn niet. Hopelijk zal hij op deze kwesties ingaan in zijn dissertatie, die zal handelen over de Middelnederlandse en Duitse Madelgijs-versies.
De tekst van de Antwerpse fragmenten heeft Duijvestijn uitgegeven in de vorm van een diplomatisch afschrift. De toestand waarin de fragmenten zich bevinden, is deplorabel. Grote gedeelten van de tekst zijn niet of slecht te ontcijferen. Stippeltjes in het afschrift en alternatieve lezingen in de aantekeningen zijn dan ook niet te vermijden. Helaas echter laat deze eerste editie van de fragmenten meer te wensen over dan nodig zou zijn. Bij een collatie op foto's van de fragmenten ontdekte ik nogal wat fouten: zeker vijftien plaatsen waar de oplossing van de abbreviatuur niet onderstreept is en even zovele foutieve lezingen.
Ik noem hier ‘subtijleden’, 1. ‘suptijleden’ (85), ‘bevalse’, 1. ‘beualse’ (115), ‘doe’, 1. ‘ooc’ (221), ‘Djkent’, 1. ‘Djckent’ (345), ‘mochten’, 1. ‘mochtmen’ (362) en ‘vor’, 1. ‘voor’ (500). Voorts lees ik bijvoorbeeld ‘geloues mie’ i.p.v. ‘geloue daer mie’ (29), ‘rike’(?) i.p.v. ‘alte’ (166), ‘(ma)d(el)gijs’ i.p.v. ‘......gijt’ (167), ‘maergin’ (‘morgen’) i.p.v. ‘maer gi(er)’ (172), ‘vernieude’ i.p.v. ‘vermeerde’ (313), ‘(vint)’ i.p.v. ‘(were)’ (355), en beter lijkt me ‘sbaeli-