De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over ieGa naar voetnoot*Mieke Trommelen0. IntroduktieIn het meest belangwekkende artikel over Nederlandse meervoudsvorming, Van Haeringen (1947), ‘De meervoudsvorming in het Nederlands’, vindt men een van de meest besproken kondities op Nederlandse meervoudsvorming vermeld, de zogenaamde ‘ritmische faktor’:
De ‘ritmische faktor’, d.w.z. het meervoud -en (een ‘zwak meervoud’) figureert na beklemtoond -ie (een ‘sterke syllabe’), en het meervoud -s (een ‘sterk meervoud’) na onbeklemtoond -ie (een ‘zwakke syllabe’), is naar aanleiding van Van Haeringen (1947) ook terug te vinden in recenter morfologisch werk, zoals bijvoorbeeld dat van Schultink (1974) en Booij (1977). Maar stel nu eens dat Van Haeringen ongelijk had; dat (1) niet juist is, en ritme geen rol speelt bij de keuze van het meervoudssuffiks in de door hem genoemde taalfeiten. Daarmee is in elk geval (2) ook onjuist. Op zich is een dergelijke assumptie weinig konstruktief, omdat hij niets anders doet dan een poging tot verklaring van een groep distributionele Nederlandse feiten door een groot traditioneel Neerlandicus ontkennen, een verklaring bovendien die op zich helemaal nog niet implausibel is. Toch is het juist de ontkenning van de ‘ritmische faktor’ die ik in dit artikel aannemelijk zou willen maken. Hoewel het niet de bedoeling is om hier een volledige analyse van meervoudsvorming in het Nederlands te presenteren, wil ik toch, zonder dat te doen, proberen aan te tonen dat pluralisatie van woorden eindigend op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ie niet het resultaat is van een ritmische faktor. De oorzaak voor de distributie van deze feiten ligt, zo zal ik aantonen, elders. De opbouw van dit paper is als volgt. In sektie 1 worden de algemene patronen van het meervoud en de klemtoon van woorden eindigend op lange vokalen behandeld, en wordt beredeneerd dat vormen op -ie hierop buitenbeentjes zijn. Sektie 2 gaat vervolgens dieper op -ie zelf in. Aangetoond zal worden dat beklemtoond -ie en onbeklemtoond -ie zich niet alleen anders gedragen t.o.v. meervoudsvorming, maar ook m.b.t. andere morfologische processen. Gegeven dit afwijkende gedrag wordt in sektie 3 beredeneerd dat het Nederlands twee suffiksen -ie kent, een met en een zonder klemtoon, waaruit de gesignaleerde eigenaardigheden kunnen worden afgeleid. In sektie 4 worden een aantal touwtjes aan elkaar geknoopt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Meervoud en klemtoonAls de uitspraak in (1), i.e. de ‘ritme-faktor’, waar is, zodat de taalfeiten onder (2) daarvan het resultaat zijn, dan verwacht men dat (1) ook in andere data een rol speelt. Nu merkt Van Haeringen n.a.v. (1) al zelf op, dat hoewel
er toch ook vormen zijn die zich blijkbaar aan deze regelmaat onttrekken:
Bij nadere bestudering van Nederlandse nomina blijkt echter dat -en als meervoud achter woorden als havik, leeuwerik en lemmet juist geenszins ‘merkwaardig’ te noemen is. Deze woorden eindigen op een obstruent, en woorden op een obstruent prefereren overduidelijk het meervoud -en in het Nederlands, zoals uit (5) beneden blijkt, dat onbeperkt uitgebreid kan worden:
Op deze regelmaat zijn de taalfeiten uit (6a), die alleen -s als meervoud kennen, uitzondering. De taalfeiten uit (6b) kunnen zowel met -s als -en pluraliseren, en zijn daarmee ‘halve uitzonderingen’. Men moet zich wel realiseren, dat voorzover ik heb kunnen nagaan (6) i.t.t. (5) een uitputtende lijst is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien zijn leenwoorden, die al of niet via de kabel ons land zijn binnen gekomen, echte uitzonderingen, waarbij ik hier overigens in het midden laat hoe deze zelfstandige naamwoorden als leenwoord herkend worden, anders dan aan hun meervoud:
De fonologische factor, die meervoudsvorming in woorden eindigend op een obstruent bepaalt, lijkt derhalve niet zozeer ritme, alswel de kwaliteit van de laatste konsonant. Dus woorden als havik, leeuwerik en lemmet zijn geenszins ‘merkwaardig’ gegeven deze observatie, maar de regelmaat. Wellicht ligt het verschil in meervoud tussen de voorbeelden uit (3) en (4) in het feit, zoals Van Haeringen zelf opmerkt, dat ‘de woorden op nasaal of liquida toch wel iets bijzonders hebben waardoor ze voor de -s-pluralis zo vatbaar zijn. Ik kan er niet bevredigend rekenschap van geven.’ (p. 189). Ik kan dat ook niet, maar ritme schijnt toch niet de sturende faktor te zijn. Eenzelfde verschijnsel zien we zo op het eerste gezicht in voorbeelden eindigend op een lange vokaal, waarbij we meersyllabige voorbeelden eindigend op -ie even buiten de diskussie zullen houden. De achtervokalen oe, oo, en aa hebben alle het meervoud -s, ongeacht het aantal syllaben of de positie van de klemtoon:
Bij de voorvokalen ie, uu, ee en eu is de zaak komplekser. Om te beginnen hebben monosyllabische woorden eindigend met deze vokalen (deze bestaan helaas niet op uu) -en, met uitzondering van plee-s en ski-s, en het meervoud van muzieknoten en Griekse en andere letters:
Bij meersyllabische woorden overheerst echter het s-meervoud, ongeacht de positie van de klemtoon:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier bestaan uitzonderingen op, maar die zijn ver in de minderheid: individu-en bij de woorden op uu, en idee-en, moskee-en, pygmee-en, cactee-en, orchidee-en, trofee-en, scarabee-en, trochee-en tegenover zeker 60 vormen met -s bij de woorden op ee. Meersyllabische vormen op eu zijn schaars, zoals uit (10) al blijkt. Wat verwacht men nu bij woorden op -ie. Gegeven dat monosyllabische vormen op -ie zich gedragen, zoals de andere voorvokalen zich gedragen (zie (9)), en gegeven het overheersende -s-meervoud bij meersyllabische woorden eindigend op een voorvokaal (zie (10)), zou men er vanuit kunnen gaan dat meersyllabische vormen op -ie óók -s verkiezen. Dit is inderdaad wat gebeurt, en om dat te illustreren verwijs ik naar (11)
dat zodanig is samengesteld dat de -ie níet als suffix kan worden opgevat dat onderhevig is aan truncatie of allomorfie (d.w.z., (11) bevat geen data van het type passie / passief, taxatie / taxeer, of ministerie / minister (hoeveel die onder ons gezegd en gezwegen óók alle -s hebben). De oplettende lezer nu zal opmerken dat (11) geen taalfeiten bevat met finale klemtoon, en dat is ook zo. Maar (12) toont aan, dat daar de situatie niet anders is:
De konklusie voor ongelede woorden, die eindigen op een voorvokaal, is dus de volgende: -en na monosyllabische woorden, en -s na meersyllabische (en namen van letters, etc.). Het zijn nu echter juist díe taalfeiten, door Van Haeringen ‘aan het frans ontleende of daarmee gelijk te stellen geleerde en technische grieks-latijnse woorden’ genoemd, die én finale klemtoon hebben, én een meervoud op -en: fobie, encyclopedie, allergie, theorie, psychiatrie, etc. En beide eigenschappen zijn vreemd; zoals boven al opgemerkt verwacht men, analoog aan de andere voorvokalen, het meervoud -s. Bovendien is het klemtoongedrag van deze woorden ook niet volgens de regelmaat, zoals wordt opgemerkt in Neyt en Zonneveld (1982): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het artikel van Neyt en Zonneveld bevat een appendiks met uitzonderingen op deze regelmaat. In deze lijst komen zowel de data van (12) voor als de ‘geleerde en technische grieks-latijnse woorden’. Wat hier echter uitleg behoeft, is niet de uitzonderlijkheid van het klemtoon-patroon van deze woorden, maar het meervoud -en van de op een -ie eindigende woorden zoals fobie, etc. Samenvattend kunnen we stellen dat in meersyllabische vokaalfinale woorden in het Nederlands niet zozeer ritme een rol speelt bij de keuze van het meervoudssuffiks als wel andere fonologische faktoren. Binnen deze kategorie zijn woorden op -ie de meest éclatante uitzondering: ze hebben klemtoon-technisch tamelijk veel uitzonderingen (eindklemtoon i.p.v. penultiem), en hebben dat ook meervouds-technisch (-en i.p.v. -s). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ie en íeGegeven de regelmatigheden in vokaalfinale vormen van de vorige sektie, en de daaraan verbonden konklusies, zal deze sektie puur gericht zijn op -ie-woorden zelf: er is een fonologisch ie dat een afwijkend klemtoongedrag vertoont, en, als gevolg daarvan volgens (2), een andere meervoudskeuze heeft. Het komt mij voor dat Van Haeringen beide types -ie (met en zonder klemtoon) bedoelt, als hij het heeft over ‘aan het Frans ontleende of daarmee gelijk te stellen geleerde en technische grieks-latijnse woorden’. Naast de in (2) gegeven voorbeelden noemt hij nl. óók nog in de kategorie onbeklemtoond -ie
maar beide kategorieën, beklemtoond en onbeklemtoond, kunnen nog veel verder uitgebreid worden, zoals uit (15) blijkt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo kan nog wel een pagina of wat doorgegaan worden, hoewel de klasse (15b) - zoals al opgemerkt in (14) vanwege alle informatie op -atie, -utie, -antie, en -entie, maar met name de eerstgenoemde - meer dan twee maal zo groot is. Booij (1977) maakt een onderscheid naar de plaats van herkomst tussen (15a) en (15b), als hij opmerkt dat (1977: 127-28) (16)‘.. words on + or can only be derived from ords on + ie.
A further condition on this word formation process is that the basis word must be a [+ Latin] word. These are words in which the final segment [i] is unstressed. Compare the Greek-French words on -ie:
Booij gaat zelfs nog een stap verder door te observeren dat (1977: 128)
(17)‘The presence of the morpheme + ie and its feature [+Latin] is also necessary for the formation of adjectives on + ief:
The set of + ief-adjectives can be extended easily, given the list of words on + ie:
Ik denk dat we de met bovenstaande observaties van Booij (1977) een aardig eind op de goede weg zijn. Even resumerend hebben we het volgende: Er is een Latijns-ie, dat onbeklemtoond is, het meervoud -s neemt, en gewoonlijk geadjektiveerd wordt met -ief. Er is een Frans-Grieks -ie, dat beklemtoond is, en het meervoud -en neemt. Ik zou aan deze observaties er nog een willen toevoegen: die laatste -ie laat zich adjektiveren met -isch, en er is geen cross-over tussen -ief en -isch. De taalfeiten in (18) zullen een en ander verduidelijken; zij bevatten een adjektiviseerbare selektie uit (15):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus beide -ie's gedragen zich niet alleen qua klemtoon en meervoud anders, maar óók qua adjektiefsuffiks-keuze. Merk overigens op, dat de kondities op deze keuze niet zeggen dat beklemtoond -ǐe per se adjektiviseert met -isch, en onbeklemtoond per se met -ief, maar wél (andersom) dat -ǐe niet combineert met -ief, en -ie niet met -isch. Dit laat de mogelijkheid open van wel degelijk bestaande adjektieven zoals melodi-eus, koloni-aal, energ-iek, etc. Gegeven de hier nu gesignaleerde systematische fonologische en morfologische verschillen doe ik hier een suggestie, die zo te zien een stap verder gaat dan de analyse van Booij (1977), nl. de volgende: rond beklemtoond en onbeklemtoond -ie formeren zich clusters van fonologische en morfologische eigenschappen, die sterk suggereren dat de grammatika van het Nederlands twee suffiksen -ie kent, met dezelfde segmentele vorm, maar met verschillende klemtoon. De gevolgen van deze suggestie zal ik in de volgende sektie onderzoeken. Met deze woorden zou ik bovendien willen impliceren dat het minder ‘chaos-troef is in het importlexikon’ dan in Van Zonneveld (1983: 44) wordt gesteld, en ook dat zijn uitspraak ‘morfonologie in het import-lexikon... is er niet’ (id.: 51) misschien wel aan de krasse kant is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De suffiksen -ie en íeA priori is de aanwezigheid van twee suffiksen -ie natuurlijk geen versimpeling van een grammatika, maar een kompleksisering daarvan. Daarom zal in deze sektie betoogd worden dat de grammatika slechts ogenschijnlijk komplekser wordt, maar in feite meer mogelijkheden tot verklaring biedt en een grotere leerbaarheid. Zoals al eerder elders betoogd (Trommelen en Zonneveld 1984), hebben recente ontwikkelingen in de morfologische theorievorming, vooral naar aanleiding van onderzoek van het Engels, het nut van het begrip hoofd van een morfologische struktuur aan het licht gebracht (Williams 1981, Selkirk 1982), waarbij hoofd gezien moet worden als ‘rechterdeel van de morfologische struktuur’, d.w.z. in komposita het rechterlid, en in affigeringen het suffiks. In het eerste geval is het rechterlid bijvoorbeeld rechtstreeks bepaler van de woordsoort van het geheel, en - onder de aanname dat affiksen tot woordsoorten behoren - in het tweede ook:
In Trommelen en Zonneveld (1984) wordt voorts betoogd dat het nut van het begrip hoofd binnen een morfologische struktuur nog uitgebreider aan de hand van het Nederlands geïllustreerd kan worden dan aan de hand van het Engels, omdat het Nederlands een grotere morfologische rijkdom kent, met name wat betreft het bezit van twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde lidwoorden (de en het), en twee produktieve meervoudsuitgangen (-s en -en). Dit is aan de hand van komposita gemakkelijk aan te tonen; blijkbaar bepaalt het rechterlid niet alleen de kategorie (20a), maar ook lidwoordkeuze (20a,b) en meervoud (20c):
Gegeven dat suffiksen hoofden zijn, kan het bovenstaande ook daar geïllustreerd worden op een tamelijk soepele manier; bijvoorbeeld, alle diminutieven hebben het lidwoord het en het meervoud -s, of het agens-suffiks -er is geassocieerd met de en -s:
Met behulp van deze observaties wordt in de genoemde referentie vervolgens ondermeer beargumenteerd, dat de fonologische sekwentie ing in koning, pudding, etc. een suffiks is. Deze extra struktuur (-ing is daarmee het hoofd) leidt tot de verklaring van een aantal tot u toe schijnbaar ongerelateerde fonologische en morfologische eigenaardigheden, die deze vormen vertoonden. Om één illustratie te geven: deze taalfeiten pluraliseren alle met -en, wat volgens Van Haeringen (1947: 190) op grond van het citaat in (4) merkwaardig is. Is daarentegen -ing een suffiks, dan is dit feit verklaarbaar uit een hoofdeigenschap van het betreffende suffiks. Dus, meer morfologische struktuur kompliseert de grammatika niet, maar maakt haar juist leerbaarder op grond van voorspellingen die er uit volgen. Het is deze redeneertrant, die ik ook hier zou willen volgen. Laten we beginnen met beklemtoond -íe. Gesteld dat het hier een echt suffiks betreft, dan is het een klemtoondragend suffiks zoals bijvoorbeeld -in in beer-ín of -aan in Mohammed-áan dat ook zijn. De taalfeiten in (15a) en (18a) bevatten nu dit suffiks, net zoals die in (22), die zo gekozen zijn, dat een bestaand grondwoord duidelijk herkenbaar is:
De testen die dit suffiks ( = hoofd) nu moet doorstaan zijn lidwoordkeuze en meervoud. Het laatste is al uitgebreid aan bod geweest: beklemtoond -ie neemt het meervoud -en. Dit meervoud mag dan fonologisch tegenregelmatig lijken, vergelijk o.a. (10) en (12), maar net zoals bij de gevallen koning en pudding, die boven genoemd zijn, wordt deze keuze gestuurd door het hoofd, en is de fonologische regelmaat verder van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondergeschikt belang. De tweede test is de keuze van het lidwoord; we voorspellen, dat de taalfeiten in (15a), (18a) en (22) allemaal hetzelfde lidwoord hebben. Inderdaad is dat zo: het lidwoord voor al deze gevallen blijkt integraal de te zijn, Het ontbreken van een grondwoord in een groot aantal gevallen van (15a) en (18a) - *melood-(ie), *eleeg-(ie), *allerg-(ie), *utoop-(ie), etc. - is terug te voeren op eigenschappen van het Romaanse leksikon, waarmee we hier van doen hebben. Op zich houden zij zich volmaakt aan de door het suffiks -íe gedikteerde eigenschappen: lidwoord de, meervoud -en. Het enige mij bekende lastige geval door deze generalisatie is genie: het genie / genieën. Het lidwoord van het enkelvoud laat geen interpretatie toe met het suffiks -íe, terwijl het meervoud met -en geen ongelede interpretatie toestaat (zie (12)). Bovendien adjektiviseert deze vorm ook niet met -isch, maar heeft naast zich het fonetisch nogal deviante geniaal. Ik ben van mening dat genie een individu (uit sektie 1) is, d.w.z. een vorm met een exceptioneel klemtoon en meervoud-gedrag, en dat het niet bestaat uit een stam en een suffiks -íe. Er is nog een klasse woorden, die naar mijn mening niet voor honderd procent bestaat uit grondwoord en -íe, en dat zijn de taalfeiten in (23):
Hoewel deze vormen alle klemtoon op -íe hebben, het lidwoord de, en het meervoud -en, lijkt het er toch op alsof het hier een suffiks -eríe betreft; ik laat echter open of dit een variant is van het suffiks -íe, dan wel een apart suffiks met toevallig dezelfde eigenschappen als -íe. Dan is nu de beurt aan onbeklemtoond -íe. Deze kategorie valt onder te verdelen in twee klassen, nl. de ‘ongelede’ woorden van (11), en die klasse, die volgens Booij (1977) - op grond van -or en -ief-formatie, zie (16, 17) - gesuffigeerd is met -ie. Van deze tweede klasse met -ie als suffiks verwacht men, op grond van dit sufiks als hoofd, een vast meervoud en lidwoord. Zoals boven al gezegd, het meervoud is inderdaad konsekwent -s. Maar ook het lidwoord is vast; al deze vormen hebben de. Van de eerste klasse was al gezegd dat ze het (normale) meervoud -s hebben. Wat men wel verwacht, gegeven de ‘ongeleedheid’ is variatie in lidwoordkeuze: en deze is er inderdaad, zie bijvoorbeeld de kolibrie naast het alibi, de familie naast het domicilie, etc. Niettemin blijven er in de sektor -ie zonder klemtoon meervoudstechnisch enige uitzonderingen: bronchie-en, porie-en, bakterie-en. Maar zoals Van Haeringen zelf al zijn meervoudsartikel besluit (p. 209)
Een laatste opmerking t.a.v. onbeklemtoonde -ie-taalfeiten is hier wellicht op z'n plaats. De meedenkende lezer kan, terecht, opmerken dat voor deze kategorie woorden - gelet op hun ‘regelmatige’ meervoudsgedrag - geleedheid voor sommige (bv. de (18b)-feiten) geen noodzakelijkheid is. Het feit dat ik deze toch als geleed oormerk is gebaseerd op Booij's observaties in (16) en (17). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. KonklusiesDit artikel heeft zich gericht op die Nederlandse taalfeiten met betrekking tot meervoudsvorming van woorden op -ie die Van Haeringen (1947) aanleiding gaven tot het formuleren van de zogenaamde ‘ritmische faktor’: woorden op beklemtoond -íe hebben vaak het zwakke meervoud -en (fobíe-en, fantasíe-en), die op onbeklemtoond -ie het sterke meervoud -s (nátie-s, famílie-s). Onderzoek van deze faktor leert echter, dat het verschijnsel dat hij wil verklaren meer omvat dan men op het eerste oog zou vermoeden. Met name leidt hij tot onderschatting van de rol van de morfologische opbouw van de betrokken woorden. Zodra deze opbouw bij het onderzoek wordt betrokken, zien we dat de klank -ie op het eind van woorden drie verschillende bronnen kent: (i) het is een gewone lange hoge voorvokaal in ongelede woorden. Deze woorden nemen het meervoud -s, omdat alle ongelede meerlettergrepige woorden eindigend op een voorvokaal -s hebben (kolibrie, kanarie, bougie); (ii) het is een beklemtoond suffiks -ie, dat het lidwoord de triggert, het meervoud -en, en gewoonlijk het adjektief -isch; of (iii) het is een onbeklemtoond suffiks -ie, dat het lidwoord de heeft, het meervoud -s kiest, en gewoonlijk adjektiviseert met -ief. Verschillende meervouden van woorden op -ie volgen dus automatisch uit verschillen in de bron waaruit -ie afkomstig is. Deze meervouden volgen volgens de hier gepresenteerde redenering niet uit ritmische faktoren, maar uit verschillen in geleding. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|