De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||
Het Brusselse fragment van de Middelnederlandse vertaling-in-verzen van de Lancelot en proseGa naar voetnoot*Bart BesamuscaInleidingDe Proza-Lancelot was in het Middelnederlands taalgebied zeer populair. Het eerste deel van deze roman, de Lancelot en prose (de andere delen zijn La Queste del Saint Graal en La Mort le Roi Artu), is zeker drie maal in het Middelnederlands omgezet. Er zijn fragmenten overgeleverd van een prozavertaling (de Rotterdamse fragmenten),Ga naar voetnoot1 van een bewerking-in-verzen (Lantsloot vander Haghedochte)Ga naar voetnoot2 en van een vertaling-in-verzen. Over deze derde vertaling handelt dit artikel. De Middelnederlandse versvertaling is bewaard gebleven in handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10.Ga naar voetnoot3 Van deze codex is het eerste deel verloren gegaan, waardoor slechts het slotgedeelte (nog altijd 36.947 verzen) van de vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd is. Daarnaast bezitten we nog één blad van een tweede handschrift van de vertaling ('s-Gravenhage, KB, hs. 75 H 58),Ga naar voetnoot4 én één blad dat tekst bevat van het verloren gegane eerste deel. Dit laatste fragment wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel onder signatuur II 115-3. Het valt moeilijk uit te maken of dit blad behoord heeft tot het verloren gegane eerste deel van hs. 129 A 10, of dat het een restant is van een tweede dan wel derde kopie.Ga naar voetnoot5 Van Oostrom heeft verondersteld dat het fragment het restant is van het officiële dedicatie-exemplaar, het boek dat de vertaler bestemd had voor zijn opdrachtgever.Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||
Het Brusselse fragment, uitgegeven door C.P. Serrure,Ga naar voetnoot7 bevat een gedeelte van de Middelnederlandse vertaling van de proza-Charrette, die deel uitmaakte van de Lancelot en prose. Aan de hand van de tekst die in dit fragment bewaard is gebleven, wil ik de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter bestuderen. Om het lezen van de voorbeelden te vereenvoudigen geef ik eerst een overzicht van de gebeurtenissen die in het fragment weergegeven worden. Vergezeld door een jonkvrouwe die zijn naam wil weten, is Lancelot op zoek naar Arturs vrouw. Een jonge verwaande ridder eist de jonkvrouwe op, maar zijn vader verbiedt hem te vechten. Ze besluiten om Lancelot te volgen teneinde diens daden te aanschouwen. Lancelot en de jonkvrouwe vragen onderdak bij een klooster. De volgende dag doorstaat Lancelot een proef: hij opent het graf van koning Galaad, de jongste zoon van Joseph van Arimathea. Er is nog een proef in het klooster, maar daarbij faalt hij: hij kan het brandende graf van Symeu, neef van Joseph van Arimathea, niet openen, want dat is alleen weggelegd voor degene die de Graal zal vinden. Symeu's ziel kan in dit graf geen rust vinden. Hij legt Lancelot uit dat hij faalt omdat hij zondige begeerten heeft gekend en omdat zijn vader overspel heeft gepleegd. Lancelot legt zich neer bij zijn mislukking. Kloosterlingen uit Gales komen intussen het lijk van Galaad ophalen. Lancelot en de jonkvrouwe rijden verder, de jonge ridder die de jonkvrouwe opeiste en zijn vader keren, onder de indruk van Lancelots daden, naar huis terug. Ook de jonkvrouwe vertrekt dan naar haar opdrachtgeefster, omdat zij nu weet hoe Lancelot heet (Symeu heeft zijn naam genoemd). Lancelot gaat alleen verder. Tot slot van deze inleiding nog een opmerking over de identiteit van de Middelnederlandse vertaler. Met behulp van een aantrekkelijke redenering is Van Oostrom tot de slotsom gekomen dat we met een redelijke mate van zekerheid Lodewijk van Velthem, de eigenaar van het Haagse hs. 129 A 10, als de vertaler van de Proza Lancelot mogen beschouwen.Ga naar voetnoot8 Zijn hypothese zal getoetst moeten worden aan de uitkomsten van toekomstig onderzoek. Zolang de gegevens over de identiteit van de Middelnederlandse vertaler niet steviger gefundeerd zijn, lijkt het mij beter de naam Velthem niet te gebruiken. Ik prefereer de aanduidingen ‘de Middelnederlandse dichter’ en ‘de Middelnederlandse vertaler’. | |||||||||||||||
De Oudfranse versiesIn een reeks artikelenGa naar voetnoot9 heeft Micha de handschriftelijke traditie van de Oudfranse Lancelot en prose in kaart gebracht. Voor de proza-Charrette onderscheidt hij, in navolging van G. Hutchings, twee versies: α en β.Ga naar voetnoot10 De Middelnederlandse tekst gaat duidelijk terug op de β-versie.Ga naar voetnoot11 Ik geef één, representatief, voorbeeld. Lancelot bevindt zich | |||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||
in de kelder van het klooster bij het brandende graf van Symeu. Hij nadert het graf (α-versie links, β-versie rechts):
Evenals in de β-versie is in de Middelnederlandse tekst geen sprake van een maliënkolder en is het de kloosterling die Lancelot toespreekt:Ga naar voetnoot12 295[regelnummer]
Lanceloet dede alsoe ende daernaer
Ginc hi ter tommen ende was daer
Alse lange als hijt mochte geduren.
Doe ginc hi ten lieden die tier uren
Daer buten na hem ontbeiden doe
300[regelnummer]
Ende hi seide hem lieden alsoe
Dat hi nietGa naar voetnoot13 ne hadde gedaen.
Die gode man seide tot hem saen
Die hem gram dochte wesen:
De β-versie is een aantal malen uitgegeven. Er zijn, naar verschillende handschriften, edities van Jonckbloet,Ga naar voetnoot14 Sommer,Ga naar voetnoot15 Hutchings,Ga naar voetnoot16 en Micha.Ga naar voetnoot17 Dat maakt een zeer nauwkeurige vergelijking mogelijk.Ga naar voetnoot18 Kleine verschillen worden dan waardevol, maar men moet voorzichtig zijn in het typeren van de afwijkingen als ingrepen van de vertaler. Ik geef twee voorbeelden. | |||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||
In het klooster opent Lancelot het graf van Galaad. Daarna willen de aanwezige kloosterlingen dat Lancelot dankbaarheid toont voor het feit dat God hem heeft toegestaan het graf te openen:
Het ligt voor de hand Onsen Here als een toevoeging van de vertaler te beschouwen. Dat zou echter waarschijnlijk een onjuiste gevolgtrekking zijn, blijkens: Atant lenmainent al moustier pour rendre grasces a nostre seigneur
(ed.-Sommer, p. 175, r. 24)
Het tweede voorbeeld is wezenlijker omdat de vertaler een essentiële mededeling lijkt weg te laten. Symeu deelt Lancelot mee dat het vinden van de Graal niet voor Lancelot weggelegd is wegens het overspelige gedrag van zijn vader: 229 [regelnummer]
(...), ende om ene sonde
230[regelnummer]
Die dijn vader dede tere stonde
Met dat hi dede jontrouwe
Dire moder, dat hi met ere joncfrouwe
Hem besondechde dorperlike
Binnen sinen huwelike.
Het Oudfrans leest: Et d'autre part l'as tu perdu par. I. pechié que li rois Bans tes peres fist: car puis qu'il ot espousee ta mere qui encore vit jut il a une damoisele (M, XXXVII, 40) Lancelot is zeer verheugd als hij verneemt dat zijn moeder nog leeft: Quant Lancelos oï dire que sa mere estoit encore vive, si en ot si grant joie que a paine le vous porroit nus dire. (M, XXXVII, 41) Zijn reactie vinden we in het Middelnederlands terug: Ende Lanceloet was harde blide das, / Als hem vertellet was / Dat sijn moder levende doe / (vs. 245-247). Maar hoe kon Lancelot weten dat zijn moeder nog leefde? De mededeling qui encore vit is in het Middelnederlands immers onvertaald gebleven (vgl. vs. 232). Is een streven naar verkorting hier verantwoordelijk voor een verhaalkundige fout? Het lijkt er wel op, want bijna alle Oudfranse handschriften vermelden dat Lancelots moeder nog leeft. Er is één uitzondering: BN 767 (F. 58V). Dit hs. toont aan dat de zinsnede qui encore vit ook al in de Oudfranse grondtekst van de vertaling kan hebben ontbroken.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||
VertalingAl eerder is geconstateerd dat de vertaling die ons is overgeleverd in het Brusselse frag- | |||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||
ment zeer getrouw is.Ga naar voetnoot21 De vertaler moest natuurlijk rekening houden met de eisen van rijm en metrum, maar hij lijkt verder een zo woordelijk mogelijke omzetting te hebben nagestreefd. Als we de verzen 210-216 vergelijken met het overeenkomstige Oudfranse proza, hebben we een goed voorbeeld van de knappe wijze waarop de dichter vaak te werk gaat.
Zeer gebruikelijk zijn kleine invoegingen die nodig waren om te voldoen aan verstechnische eisen:Ga naar voetnoot22
Naast de kleine invoegingen maakt de vertaler gebruik van een ander hulpmiddel: het veranderen van de woordvolgorde. Enkele voorbeelden verduidelijken deze handelwijze:Ga naar voetnoot24
| |||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||
Soms moet de vertaler terwille van het rijm hele verzen invoegen. Ook hiervan geef ik enkele voorbeelden:Ga naar voetnoot25
Tot slot van deze paragraaf behandel ik een passage die geleid heeft tot een ingreep van de vertaler on een verhaalkundige fout te herstellen. Lancelot heeft de graftombe van Galaad geopend:
Er zijn twee redacties: het graf blijft open (editie-Micha)Ga naar voetnoot29 of het graf wordt weer afgesloten (editie-Hutchings).Ga naar voetnoot30 Het is verhaalkundig juist dat het graf geopend blijft, want later in het verhaal eist een groep kloosterlingen het lichaam van Galaad op en kan er aan hun wensen worden voldaan. | |||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||
De Middelnederlandse dichter beschikte over een Oudfranse grondtekst waarin het graf werd afgesloten: 105[regelnummer]
Lanceloet hilt lange dat descsel daer
Boven sinen hoefde, ende daernaer
Leidijt weder neder te hant
In dier maniren dat hijt vant.
Met zijn getrouwe vertalingGa naar voetnoot31 nam de Middelnederlandse dichter de verhaalkundig minder passende redactie over. Even verderop begreep hij dat het verhaal niet klopte: hoe kon men het lichaam van Galaad meenemen als het graf weer afgesloten was, zoals hij in de verzen 105-108 had vertaald? Hij voegde het gecursiveerde gedeelte van vs. 321 in om de logica van het verhaal provisorisch te herstellen:
Op deze werkwijze van de vertaler is al eerder gewezen.Ga naar voetnoot32 De vertaler werkt currente calamo. Als hij een fout bemerkte, trachtte hij deze te herstellen, maar hij herzag de reeds vertaalde tekst niet. | |||||||||||||||
Bewerking?Hoewel de vertaling die ons in het Brusselse fragment is overgeleverd zeer getrouw is, kunnen we wel degelijk verschillen tussen het Middelnederlands en het Oudfrans aanwijzen. De afwijkingen betreffen kleine verhaaltechnische veranderingen, een minder omslachtige wijze van uitdrukken in het Middelnederlands, het weglaten van details door de vertaler en een invoeging in het Middelnederlands. Er kunnen drie passages aangewezen worden waar sprake is van een verhaaltechnische wijziging. Symeu verschaft Lancelot inlichtingen over de herkomst van zijn naam:
| |||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||
Het Oudfrans is niet onduidelijk, maar het vereist wel een goede lezer. Heet Lancelots grootvader nu Galaad of Lancelot? De Middelnederlandse vertaler laat daar geen twijfel over bestaan: Lancelot.Ga naar voetnoot33 Als we het begin van het Brusselse fragment vergelijken met het Oudfrans, zien we dat in de Franse tekst de vader van de jonge ridder op verschillende wijzen aangeduid wordt:
In het Middelnederlands wordt telkens dezelfde aanduiding gebruikt (vs. 1, 5 en 7: vader), wat overzichtelijker is dan het Oudfrans. Nu is dit een vrij onbetekenend voorbeeld, maar de derde verhaaltechnische ingreep, die omvangrijker is, ligt in dezelfde lijn en is overtuigender. De kloosterling die Lancelot in het klooster ontvangt wordt door de Middelnederlandse vertaler consequent met die goede man aangeduid.Ga naar voetnoot34 In het OudfransGa naar voetnoot35 komen li preudons en li freres afwisselend voor. Verderop in het verhaal treedt dit personage nogmaals op:
De terugverwijzing in het Oudfrans is begrijpelijk omdat het personage op verschillende wijzen aangeduid wordt. De consequente vertaling maakt de verwijzing in het Middelnederlands overbodig. In een aantal gevallen weet de Middelnederlandse vertaler zich op een veel minder omslachtige wijze uit te drukken dan zijn Oudfranse grondtekst. Een mooi voorbeeld vinden we ook hier bij het begin van het Brusselse fragment. De agressieve bedoelingen van de zoon worden in het Middelnederlands kort maar krachtig weergegeven (vs. 4: vechten; vgl. citaat hierboven). Het Oudfrans leest: mes il dist qu'il se combatra au chevalier tant qu'il l'enmenra ou cil le conquerra vers lui. (M, XXXVII, 25-26) Ik geef nog een voorbeeldGa naar voetnoot36 om de werkwijze van de Middelnederlandse dichter te il- | |||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||
lustreren. Waar de vertaler eenvoudigweg met ginc (vs. 298: Doe ginc hi ten lieden (...)) volstaat, leest het Oudfrans: Si s'en torne sor le degré et s'en vait tot contremont as gens
(M, XXXVII, 42-43)
Het derde aspect dat aan de vertaaltechniek te onderscheiden valt, is het verkorten van de Oudfranse tekst. Hier kunnen we vele voorbeelden van aanwijzen. De Middelnederlandse dichter laat vaak details, ‘overbodige’ uitweidingen die een werkelijkheid suggereren,Ga naar voetnoot37 onvertaald.Ga naar voetnoot38 Het meest in het oog springende voorbeeld is het volgende. De Middelnederlandse verzen 27-30 (Ende der joncfrouwe die Lanceloet dede / Savons herbergen tere stede / Daer si beide waren wel ontfaen / In een religioen. (...) /) vinden we in het Oudfrans als volgt terug: Si ont tant alé que il vienent a une maison de religion et la damoisele dist a Lancelot: ‘Sire, il est huimais tans de herbergier et veés ci une maison ou on nous herbergera molt volentiers, por ce que vous estes chevaliers et por l'amor de moi.’ Et il dist qu'il i herbergera volentiers, puis qu'ele le vilt. Il en vienent a la porte et troevent. III. freres en une loge, si se lievent encontre le chevalier et li dient que bien soit il venus. Et quant il connoissent la damoisele, si en font molt grant joie, car ele est haute feme et nieche a.I. des rendus qui chevaliers avoit esté. Il descendent et on les maine en une molt bele cambre por eus aaisier, si desarment le chevalier et li cheval sont bien aaisié. (M, XXXVII, 27) De Oudfranse uitweiding heeft met de hoofdhandeling weinig te maken. De Middelnederlandse dichter maakt de verhaalstructuur met de verzen 27-30 overzichtelijk.Ga naar voetnoot38a Deze handelwijze treffen we vaak aan:Ga naar voetnoot39
| |||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||
Naast de vele verkortingen treffen we in het Brusselse fragment één invoeging van de Middelnederlandse dichter aan die niet door de eisen van rijm en metrum verklaard kan worden. De kloosterling vertelt Lancelot wat er zal gebeuren met degene die Symeu's graf opent: que cil qui la lame levera qui laiens est achievera le siege perilleus de la Table Reonde et metra a fin la haute queste del Graal. (M, XXXVII, 34) De Middelnederlandse vertaler verstrekt nog wat meer informatie over het ‘vreesselijc sitteN’, de zetel waarop alleen degene die voorbestemd was om de Graal te vinden, kon plaatsnemen. Hij vermeldt: Daer noit riddere in ne sat / Hem ne moeste mesfallen om dat. (vs. 135-136). Het betreft overigens nadere uitleg die beslist onnodig was voor iemand die enigszins op de hoogte was met de Arturstof.Ga naar voetnoot40 Vs. 290 is een tweede voorbeeld van het verstrekken van extra informatie, al kan men tegenwerpen dat het vers ingevoegd is terwille van het rijm. Het Oudfrans vermeldt over het water dat Lancelot moet gebruiken om zich tegen het vuur te beschermen: c'est l'eaue dont li prestres leve ses mains, aprés ce qu'il a usé le cors Nostre Signor. (M, XXXVII, 41) De Middelnederlandse dichter voegt daar informatie aan toe over het tijdstip waarop de priester zijn handen wast: 289[regelnummer]
Hets dwater daer die pape met pleecht,
290[regelnummer]
Tijn tiden dat hi messe seecht,
Sijn hande met te dwane als hi
Onsen Here nuttet. (...)
Uit de voorafgaande voorbeelden is hopelijk overtuigend gebleken dat er bij de vertaling sprake is van vertaaltechnische veranderingen, een minder omslachtige wijze van uitdrukken, verkorting en het toevoegen van verzen die meer informatie verschaffen. De cruciale vraag is nu: zijn deze veranderingen het gevolg van ingrepen van de Middelnederlandse dichter die een andere romanpoëtica aanhing? Streefde hij er naar het verhaal overzichtelijker te presenteren en de verhaalstructuur te vereenvoudigen? Het is zeer aantrekkelijk deze vragen positief te beantwoorden. We zijn daarmee immers een bewerkingstendens op het spoor die we ook in de Lantsloot vander HaghedochteGa naar voetnoot41 en Velthems Merlijn-continuatieGa naar voetnoot42 aantreffen. Tevens zouden we dan wellicht kunnen veronderstellen dat de Middelnederlandse dichter er bij het vertalen rekening mee hield | |||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||
dat zijn tekst voor voordracht bestemd was.Ga naar voetnoot43 Zover is het echter nog niet. We mogen niet uit het oog verliezen dat er ook sprake kan zijn van een onbedoeld effect. Over de invloed van de eisen van rijm en metrum op de stijl van Middelnederlandse dichters zijn we slecht ingelicht. De mogelijkheid dat de genoemde veranderingen het gevolg zijn van de versvorm kunnen we (nog) niet verwerpen.Ga naar voetnoot44. |
|